22 452
Internationalisering van het onderwijs

27 400 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2001

nr. 18
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 april 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 22 maart 2001 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 28 februari 2000 ter aanbieding van de Monitor van internationale mobiliteit in het onderwijs (brief nr. OCW-00-294);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 13 maart 2000 ter aanbieding van het GENT-5 akkoord (brief nr. OCW-00-341);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 26 april 2000 inzake nadere informatie n.a.v. de beleidsbrief «Kennis: geven en nemen» (Kamerstuk nr. 22 452, nr. 14);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 14 november 2000 ter aanbieding van het verslag van het werkbezoek aan Zuid-Afrika (Kamerstuk nr. 27 400 VIII, nr. 42);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 1 februari 2001 ter aanbieding van de Monitor van internationale mobiliteit (brief nr. OCW-01-134).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Cherribi (VVD) complimenteert de minister met het samenwerkingsverband van drie belangrijke organisaties op het gebied van de internationalisering, het Europees Platform, CINOP (Centrum voor Innovatie van Opleidingen) en NUFFIC (Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in Hoger Onderwijs) en de uit deze samenwerking voortgekomen BISON-monitor (Beraad voor Internationale Samenwerking Onderwijs Nederland).

Zijn fractie wil de aandacht vestigen op een aantal knelpunten die bij lezing van de monitor naar voren komen. De positie van het talenonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs laat te wensen over. Er ontbreekt voldoende tijd om de leerlingen op het gewenste niveau te brengen, terwijl het niet voldoende beheersen van ten minste een vreemde taal algemeen wordt ervaren als een handicap. Wat gaat de minister doen om het talenonderwijs een volwaardiger plaats in het mbo te geven?

Slechts weinig mbo-opleidingen zijn geschikt voor uit het buitenland afkomstige leerlingen. Aantrekkelijke programma's, die ook in andere talen worden aangeboden, ontbreken. Waar de individuele Nederlander in het buitenland over het algemeen internationaal georiënteerd is, wekt dit de indruk dat de Nederlandse instellingen nogal provinciaals zijn.

De minister is van plan ruimte te maken voor de studierichtingen horeca, toerisme en internationale handel. Een diplomastelsel voor gidsenopleidingen op BVE-niveau in de toeristische sector ontbreekt. Ook op het gebied van opleidingen voor dienstverlening, horeca en kok moet nog veel gebeuren. Wat denkt de minister hieraan te gaan doen? Wat vindt hij van de suggestie het voorbeeld van de Franse horecaopleidingen te gaan volgen? Hoe kijkt hij aan tegen een intensivering van het aantal stages in België en Frankrijk? De VVD-fractie acht het van groot belang dat de internationalisering bij het mbo hoog op de agenda komt te staan.

Volgens de monitor ontbreekt betrouwbare en volledige informatie over de mobiliteit in het BVE-veld. De wijze waarop de autonome instellingen rapporteren draagt bij tot een diffuus en incompleet beeld. Kan de minister hier nader op ingaan? Op de website van het ministerie van Onderwijs is het dossier internationalisering niet te vinden.

Zijn fractie vraagt verder aandacht voor twee punten op het gebied van de fiscaliteit met betrekking tot de mobiliteit in het hoger onderwijs. Het eerste betreft de aftrekpost huisvesting voor onderzoekers en academici in het buitenland. Heeft de minister hierover al nader bericht van zijn collega van Financiën? Het tweede punt betreft het nieuwe belastingregime. Is de minister bereid om de gevolgen van het nieuwe regime voor buitenlandse academici en wetenschappers te onderzoeken?

De samenwerking tussen het bedrijfsleven en de MKB-sector is een belangrijk element voor internationalisering. Het gebruik van ICT heeft op dit vlak een belangrijke bijdrage geleverd. Zijn er gezamenlijke initiatieven met het bedrijfsleven om meer spin-off te creëren op het gebied van internationalisering?

Zijn fractie heeft samen met die van PvdA, CDA en D66 de bezuiniging op het Europees Platform aan de orde gesteld bij de staatssecretaris van Onderwijs, die de toezegging heeft gedaan dat deze bezuiniging teruggedraaid zal worden. Hoe staat het hiermee?

Tot slot complimenteert de heer Cherribi de minister met het in China behaalde resultaat. Het doet hem deugd dat Nederland kennisland in China op de kaart staat.

Mevrouw Lambrechts (D66) krijgt uit de monitor de indruk dat er op het gebied van internationalisering weliswaar veel leuke dingen gebeuren in het basis-, voortgezet en hoger onderwijs, maar dat daarbij geen sprake is van een structurele aanpak. Volgens de informatie uit de tabellen tot en met 1998 zouden veel minder jongeren mobiel zijn dan in de jaren ervoor. Bij het hoger onderwijs zou het nieuwe studiefinancieringregime hiervoor een plausibele verklaring kunnen zijn, maar de cijfers gelden ook voor het primair en het voortgezet onderwijs. Kan de minister hiervoor een verklaring geven? Is het hem bekend of de dalende trend zich na 1998 heeft voortgezet? Overigens vindt zij het een goede zaak dat Nederland de internationale samenwerking in de eerste plaats zoekt met de grenslanden en de Europese Unie.

Haar fractie is er een voorstander van om vanuit de incidentele sfeer van uitwisselingsprojecten te komen tot een meer integrale aanpak op het gebied van mobiliteit. In het hoger onderwijs is het beste voorbeeld van een integrale aanpak van internationalisering op eigen bodem de overgang naar het bachelor-mastermodel. Het gaat daarbij om vergelijkbaarheid van niveau, kwaliteit, inhoud en om mobiliteitsbevordering. Zij is ervan overtuigd dat de bachelor-masteropleiding de mobiliteit op gang zal brengen.

Volgens de monitor vormt een aantal regels en wetten een belemmering voor de mobiliteit. Kan de minister inzichtelijk maken welke belemmeringen in wet- en regelgeving dat zijn?

Het lijkt haar fractie zinvol om de leerlingen in het voortgezet onderwijs alvast voor te bereiden op de open, transparante onderwijsinfrastructuur van de toekomst. Dit zal hen stimuleren daar later als student gebruik van te gaan maken. Er vindt op dit vlak al een aantal ontwikkelingen plaats. Er is een werkgroep voor internationaal georiënteerd onderwijs; het tweetalig onderwijs vindt her en der opgang; er is een internationaal bacchelauriaat, maar hoe bereikbaar en toegankelijk zijn deze vormen van onderwijs voor de gemiddelde leerling? Hoe kunnen deze typen onderwijs bereikbaar worden gemaakt voor alle leerlingen en scholen? Wat zijn de extra kosten van deze typen onderwijs?

Haar fractie vindt verder dat Duits en Frans in het voortgezet onderwijs zo snel mogelijk in ere hersteld moeten worden als integrale vakken.

Mevrouw Dijksma (PvdA) vraagt zich af wat de mobiliteitsmonitor nu precies zegt over de koers die de minister vaart. Volgens de monitor is de mobiliteit van de studenten in de afgelopen jaren niet veel groter geworden. Wat is hiervan de oorzaak? Welke factoren werken belemmerend op het internationaliseren van het Nederlandse onderwijs? Zij denkt daarbij niet alleen aan het uitsturen van Nederlandse studenten naar andere landen, maar ook aan het kunnen ontvangen van buitenlandse studenten in Nederland.

De minister zal in de hoofdlijnennotitie die in het najaar verschijnt, nader ingaan op zijn beleid en verslag doen van de afgelopen periode. Misschien kan de minister de punten die zij vandaag aan de orde stelt, daarin meenemen.

Haar inbreng concentreert zich op de BVE-sector. Vele jongeren in dat onderwijstype vinden het belangrijk dat zij internationaal kunnen werken. Internationalisering vergroot de aantrekkelijkheid van het BVE-onderwijs. Jongeren die een opleiding kiezen, zoeken vaak onbegrensde mogelijkheden. Momenteel wordt het geld dat de ROC's (regionale opleidingscentra) voor internationalisering krijgen, geoormerkt. Wat gebeurt er wanneer die oormerking volgend jaar wordt losgelaten? Is er voldoende stimulans vanuit de overheid om door het aanreiken van goede ideeën en faciliteiten de internationaliseringagenda van de ROC's levend te houden? Vindt er voldoende informatie plaats aan de instellingen in het BVE-veld over de mogelijkheden die bestaan om deel te nemen aan internationale projecten? Zij heeft begrepen dat CINOP denkt aan het oprichten van een kenniscentrum op dit terrein, waar ook het beroepsonderwijs gebruik van kan maken. In dat kenniscentrum kunnen verschillende organisaties die op dit terrein actief zijn, zich verenigen. Is de minister bereid, een dergelijk centrum financieel te ondersteunen?

De kwalificatiestructuur in het beroepsonderwijs is heel belangrijk, maar er zijn op het gebied van de erkenning van diploma's nogal wat problemen met de buurlanden. Daardoor worden goede initiatieven in de kiem gesmoord en komen opleidingen die grensoverschrijdend zijn, vaak niet van de grond. Hebben scholen en bedrijfsleven in bijvoorbeeld de grensregio Hengelo de vrijheid om gezamenlijk een project of opleiding te starten, waaraan studenten uit Nederland en Duitsland kunnen deelnemen?

In het hoger onderwijs bestaat de mogelijkheid dat studenten individueel een beurs aanvragen voor een studie in het buitenland. Zij kunnen hun eigen individuele mobiliteitskeuze maken. In het beroepsonderwijs zijn de instellingen verantwoordelijk voor het aanvragen van projecten en bepalen zij vervolgens welke studenten hieraan mee kunnen doen. Hoe denkt de minister over de suggestie om het individuele beurzensysteem ook open te stellen voor studenten uit het beroepsonderwijs? Hoe staat het overigens met het beurzenstelsel in het hoger onderwijs? Wordt daar voldoende gebruik van gemaakt? Welke belemmeringen worden daar ondervonden? Zij denkt daarbij aan het nieuwe belastingstelsel en de nieuwe Vreemdelingenwet.

De heer Rabbae (GroenLinks) is ervan overtuigd dat het opzetten van de bachelor-masteropleiding in Europees verband in de toekomst zal gaan leiden tot een grotere internationale onderwijsmobiliteit. De mobiliteit van de Nederlandse student wordt momenteel echter beperkt door de wetgeving op het gebied van de studiefinanciering. Deze maakt het onmogelijk om in het buitenland te gaan studeren met meeneming van deze studiefinanciering. Als deze mogelijkheid in de toekomst binnen een nieuw herkenbaar Europees onderwijssysteem wel zou gaan bestaan, dient een kwalitatieve controle mogelijk te zijn op het studiesysteem in de andere lidstaten. Is de minister bereid om in het kader van de begrotingsbespreking 2002 te kijken naar de mogelijkheden om de studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland vanaf het moment dat het bachelor-mastersysteem in Europees verband vorm heeft gekregen?

Antwoord van de regering

De minister stelt het voeren van dit overleg zeer op prijs. In het overleg van 15 december 1999 heeft hij met de Kamer de beleidsbrief «Kennis: geven en nemen» besproken over de internationalisering van het onderwijs in Nederland. Het ging daarbij om twee hoofddoelstellingen van beleid: bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs in Nederland en zorgen voor een goede verbinding tussen het onderwijsbeleid en de algemene buitenlandse politiek. In de brief werden vijf prioritaire aandachtsgebieden genoemd: prioriteiten in landen en sectoren, leren van het buitenland, obstakels voor mobiliteit wegnemen, positionering van het Nederlandse onderwijs in het buitenland en de effecten van beleid. Hij heeft bij die gelegenheid toegezegd de Kamer in de hoofdlijnennotitie in het najaar van 2001 te zullen informeren over de majeure ontwikkelingen op die gebieden. Hij zal in dit overleg antwoord geven op een aantal gestelde vragen en globaal ingaan op een aantal nieuwe ontwikkelingen en resultaten.

Internationalisering, ICT en privatisering hebben grote invloed op het Nederlandse onderwijsbeleid. Onderwijs wordt in toenemende mate een product dat op de internationale markt een belangrijke rol gaat spelen. Men is binnen de World Trade Organisation in het General Agreement of Trade Services en in Europees verband bezig om de handelsbarrières voor de onderwijs- en opleidingsmarkt weg te nemen. Dit kan een groot effect hebben op het gehele Nederlandse onderwijs. Het weghalen van belemmeringen op dit gebied maakt dat andere landen in de toekomst ook onderwijs kunnen aanbieden op de Nederlandse markt. De Nederlandse overheid is daarom op een groot aantal terreinen bezig om ervoor te zorgen dat de Nederlandse onderwijsinstellingen de concurrentie aankunnen. Hoewel buitenlandse instellingen in de toekomst dus ook onderwijs kunnen aanbieden in Nederland, is het vanzelfsprekend dat funderend onderwijs, waarvoor een leerplicht geldt, moet voldoen aan het Nederlandse kwaliteitszorgsysteem. De overheid zal hier nauwlettend op toezien. Buitenlandse opleidingen die een diploma aanbieden, moeten door de overheid geaccrediteerd zijn.

Het Nederlandse onderwijs staat dus voor de uitdaging om concurrerend te zijn op de internationale onderwijsmarkt. Essentieel voor de kenniseconomie is een goed opgeleide bevolking met een internationale oriëntatie. Dat is de hoofddoelstelling van de internationalisering van het onderwijs. Er dient daarom een samenhang te zijn tussen het nationale en internationale beleid op het gebied van onderwijs.

Het is van groot belang de internationale mobiliteit van studenten in het beroepsonderwijs, het hoger onderwijs en het voortgezet onderwijs te bevorderen. Daarvoor is het nodig dat allerlei niet functionele obstakels op nationaal en Europees gebied worden weggenomen. Daarnaast dienen een aantal financiële middelen beschikbaar te worden gesteld in de vorm van beurzenprogramma's. Hij is graag bereid om in dit verband te bekijken of ook voor BVE-leerlingen een individueel beurzenstelsel mogelijk is. Dit zal wel kunnen betekenen dat een deel van de budgetten die nu nog in hun totaliteit naar de instellingen gaan, gebruikt zal gaan worden om beurzen op individuele basis toe te kennen. Het is zijn bedoeling om in het beroepsonderwijs meer in te gaan spelen op het element van de internationale oriëntatie, de onbegrensde mogelijkheden.

Er vindt over het wegnemen van belemmeringen voor studenten en docenten uit niet-EU-landen overleg plaats met de collegae van Justitie, Buitenlandse Zaken en Sociale Zaken. Het betreft hier een lastig dossier. Hoewel de wens om een aantal obstakels op te ruimen wel degelijk aanwezig is, zal hiermee de nodige tijd gemoeid zijn.

Een andere belangrijke uitdaging vormt de wens om op stelselniveau in Europees verband in het hoger onderwijs een onderwijssysteem tot stand te brengen dat een grotere transparantie en mobiliteit tussen landen mogelijk maakt. De instelling van een bachelor-masterstructuur met een goede vorm van accreditatie, waarbij op termijn gedacht wordt aan accreditatie op Europees niveau, is daarvoor essentieel. De discussie over de bachelor-masterstructuur begint in Europa op gang te komen. De minister is van plan om in Praag aandacht te vragen voor het belang van een stelsel van accreditatie in Europees verband. Nederland wil op dit punt graag het voortouw in Europa blijven houden.

Er bestaan nationale beurzenprogramma en beurzenprogramma in Europees verband, die de mogelijkheid bieden tot uitwisseling van studenten.

Uit de mobiliteitsmonitor van december 1999 blijkt inderdaad dat er sprake is van een daling van mobiliteit. Uit de monitor van november 2000 valt echter af te lezen dat er sprake is van stabilisatie en herstel. De minister zal in de hoofdlijnennotitie proberen meer samenhang in de gegevens uit de rapportage te brengen. Hij kan op dit moment geen verklaring geven voor de daling in de mobiliteit in 1999.

Het is de bedoeling van het beleid op mobiliteitsgebied dat studenten die mobiel willen zijn, daartoe ook de mogelijkheden hebben. De mobiliteitsmonitor moet zich ontwikkelen tot een internationale monitor, waaruit kan worden afgelezen of het door regering en Kamer gewenste beleid effect sorteert en of de vernieuwingen die vanaf 1999 zijn ingevoerd, de beoogde resultaten opleveren. Er heeft in de BVE-sector een stijging plaatsgevonden van 3500 leerlingen in 1998 naar 5400 leerlingen in 1999/2000. Dat is nog niet genoeg. Het overstappen van een institutionele naar een meer individuele benadering in het beroepsonderwijs, kan er wellicht toe bijdragen dat ook dit type onderwijs meer internationaal georiënteerd wordt.

Het totaal beschikbare budget voor nationale en Europese programma's bedroeg in 2000 14 mln voor primair en voortgezet onderwijs, 5,5 mln voor het BVE-veld en ruim 33 mln voor het hoger onderwijs, waarvan 18 mln voor instroom en 15 mln voor uitstroom. Van de in 1998 afgestudeerden in het hoger onderwijs blijkt 27% in het buitenland te zijn geweest voor een deel van de studie of een stage. Het gaat daarbij om 14 000 hbo'ers en 6500 who'ers. Dit percentage zal in de komende jaren als gevolg van de in gang gezette ontwikkelingen hoogstwaarschijnlijk stijgen. De bachelor-masterstructuur zal hier in de toekomst meer mogelijkheden openen.

Ook de versterking van de onderwijssamenwerking met een aantal prioritaire landen verdient aandacht. Het onlangs opgezette DELTA-programma maakt het mogelijk om specifiek aandacht te besteden aan een aantal geprioriteerde landen, zoals Indonesië, Taiwan, China en Zuid-Afrika. Het DELTA-programma is bedoeld om de uitwisseling van studenten in het hoger onderwijs gemakkelijker te maken. Het stelt de onderwijsinstellingen in staat beurzen te verlenen aan studenten uit de geprioriteerde landen. Afgesproken is dat er in Peking een steunpunt komt voor Chinese studenten die in Nederland willen gaan studeren. Het is de bedoeling dat dit steunpunt de gewenste informatie geeft over het type opleidingen dat in Nederland gevolgd kan worden en de kwalificaties die vereist zijn voor de student om hieraan deel te nemen. Er is op het terrein van de performance van de Nederlandse onderwijsinstellingen vooruitgang te constateren, maar een verdere verbetering is nodig. De minister verwacht in de komende jaren een toename van studenten uit de geprioriteerde landen naar Nederland. Overigens ligt het in de bedoeling om in het najaar ook in Jakarta een dergelijk onderwijssteunpunt op te zetten. Het totale budget dat hiervoor beschikbaar is loopt op tot 9 mln per jaar. De volgende stap zal zijn om bestaande programma's zoals het HAGIS-programma, dat speciaal bestemd is voor excellente studenten, en het DELTA-programma op elkaar af te stemmen, zowel voor de instroom als de uitstroom. Hoewel het positioneringsbeleid van de Nederlandse instellingen in principe geschikt is voor meerdere landen, is de minister gezien de beschikbare budgetten een voorstander van concentratie. Dit komt de kwaliteit van het aanbod ten goede.

De NUFFIC heeft door het openen van een database op internet een belangrijke bijdrage geleverd aan het toegankelijk maken van de informatie over het totale beurzenaanbod. Overigens is er wel degelijk een website over het internationale onderwijsbeleid van het ministerie. Hij zal de Kamer hierover nader informeren.

De minister gaat tot slot in op een aantal gestelde vragen. Hij is het ermee eens dat de positie van het talenonderwijs in het mbo en het voortgezet onderwijs te wensen overlaat en dat hieraan in Nederland extra aandacht besteed moet worden. Hij voert momenteel met de staatssecretaris gesprekken over de wijze waarop dit het beste kan gebeuren. Er zal binnen de autonomie van de instellingen in de toekomst meer ruimte komen. De oorzaak van de slechte positie van de moderne vreemde talen in het mbo is gelegen in het loslaten van de lestabellen een paar jaar geleden, waardoor het aantal lessen moderne vreemde talen sterk is teruggelopen. Verder kwamen niet in alle opleidingen vreemde talen in de kwalificatiestructuur voor. Bij internationale handel en horeca is dit wel het geval. De BVE-raad, COLO (Centraal Orgaan van de Landelijke Organen beroepsonderwijs) en CINOP werken samen in het project «Talen in actie» dat bedoeld is om de moderne vreemde talen weer een volwaardige plek in het mbo te geven. Er zijn een aantal pilots gestart. Zo krijgt bijvoorbeeld op het koning Willem I college iedere student een breed aanbod in twee moderne vreemde talen. Dit geeft aan dat de aandacht voor de vreemde moderne talen momenteel weer toeneemt.

Het is de minister niet bekend dat onvoldoende mbo-opleidingen geschikt zouden zijn voor leerlingen uit het buitenland. Hij is echter graag bereid, in geval zich problemen voordoen, met de betreffende instellingen contact op te nemen.

De informatievoorziening op het gebied van de mobiliteit in de BVE-sector is niet geheel dekkend, maar de registratie is in de afgelopen jaren verder verbeterd. Hij zal dit punt met de BVE-raad bespreken en daarbij ook bekijken of de informatievoorziening die de instellingen ontvangen over de mogelijkheden op het terrein van internationalisering voldoende wordt geacht.

De gidsenopleiding in de BVE-sector is een deel van de kwalificatiestructuur. De minister zal hier in de hoofdlijnennotitie in detail op terugkomen.

Er wordt momenteel in Europees verband een mobiliteitsaanbeveling gedaan voor studenten en personen in opleiding, jonge vrijwilligers, leerkrachten en opleiders. Deze aanbeveling beoogt onder meer de fiscale mobiliteitsbelemmeringen weg te nemen. Hier is zowel een rol voor de Europese Commissie als voor de afzonderlijke lidstaten weggelegd. Er bestaat op ambtelijk niveau een interdepartementale werkgroep met betrekking tot deze onderwerpen, waarbij ook Financiën uitgenodigd is. De minister is momenteel bezig in kaart te brengen welke mobiliteitsbelemmeringen op nationaal niveau een rol spelen. Eventuele fiscale belemmeringen zoals dubbele belasting van de beurzen en belastingnadelen voor buitenlandse leerkrachten in Nederland worden hierbij betrokken. Specifieke belemmeringen die onderzoekers ondervinden, worden in Europees verband in kaart gebracht door een expertgroep, waar Nederland ook in zit. De minister zal de Kamer zo spoedig mogelijk, hopelijk in de najaarsrapportage, over de vorderingen op dit terrein informeren.

De bezuinigingen op het Europees Platform zijn inmiddels van tafel. Voor de periode 2002–2005 wordt de subsidie aan het EP op het oude niveau gebracht.

De minister zal de Kamer over enkele weken een notitie doen toekomen over de mogelijkheden om de studiefinanciering mee te nemen in geval van een studie in het buitenland, waarin ook de mogelijkheid tot experimenten voor BVE-studenten zal worden meegenomen. Hij zal de andere aspecten die betrekking hebben op een studie in het buitenland, zoals het puntensysteem, de accreditatie en de beheersing van de moderne talen in de hoofdlijnennotitie behandelen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Cherribi is blij dat de minister de negatieve effecten van het nieuwe belastingregime op de mobiliteit van onderzoekers, academici en studenten onder de loep wil nemen. Het doet hem deugd dat er een steunpunt is gekomen in China, dat de bezuiniging op het Europees Platform is teruggedraaid en dat de minister streeft naar meer samenhang in het internationaliseringbeleid.

Hij is van mening dat Kennisnet aan de Nederlandse scholen in het buitenland moet worden aangeboden. Is het mogelijk om in de nieuwe rapportage een evaluatie van het NOB (Nederlands Omroepproduktie Bedrijf) op te nemen over Nederlandse scholen in het buitenland?

Kan de minister nader ingaan op het GENT-5 akkoord, de bi-diplomering, het initiatief van de transnationale universiteit Limburg en het accrediteringssysteem tussen Nederland en Vlaanderen?

Mevrouw Lambrechts merkt opnieuw op dat het jammer is dat bepaalde interessante programma's in het voortgezet onderwijs voor beperkte doelgroepen zijn. Zij zou graag eens met de minister van gedachten wisselen over de vraag hoe in het voortgezet onderwijs vanuit de incidentele sfeer toegewerkt kan worden naar programma's die integraal toegankelijk zijn voor alle scholen en leerlingen.

Mevrouw Dijksma vraagt opnieuw naar de specifieke mogelijkheden op internationaal gebied voor het BVE-veld en de gevolgen van het loslaten van het oormerken van gelden. Zij is blij dat de minister de mogelijkheden wil bekijken van experimenten op het vlak van individuele beurzen in de BVE-sector, maar vraagt opnieuw aandacht voor het belang van een steunpunt voor instellingen in de BVE-sector die een eigen beleid willen voeren op internationaliseringsgebied.

Is de minister bereid het punt van de erkende asielzoeker die in eigen land een academische opleiding heeft en in Nederland zijn vak niet kan uitoefenen, mee te nemen in het overleg met Justitie?

De heer Rabbae vraagt of het steunpunt in China alleen werkt voor Chinese studenten die naar Nederland willen komen of ook omgekeerd. Hij heeft begrepen dat de minister binnen enkele weken komt met een notitie over de mogelijkheden om de studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland in het kader van de bachelor-masterstructuur en dat hij de andere aspecten die hierop betrekking hebben, in de hoofdlijnennotitie zal behandelen.

De minister merkt op dat het steunpunt in China bedoeld is voor de Chinese studenten die in Nederland willen gaan studeren. Het gaat erom een aantal problemen die Chinese studenten hebben op het gebied van de vereiste kwalificaties, de studiemogelijkheden en de asielaanvrage in Nederland snel in kaart te brengen. Het is in dit verband belangrijk dat de verschillende universiteiten en hogescholen in ons land hun performance verder versterken.

De NUFFIC werkt voor Nederlandse studenten die naar China willen. De vereniging van Chinese academici in Nederland wordt niet specifiek ingeschakeld als een trait d'union tussen Nederland en het Chinese steunpunt. Wel is er in China een vereniging opgericht van Chinese studenten die zijn teruggekeerd naar China en daar medewerking verlenen aan de informatie van Chinese studenten.

Kennisnet heeft een internationale site die via internet te bereiken is. Men kan een licentie krijgen om gebruik te maken van Kennisnetinformatie.

Er is gevraagd naar de bi-diplomering. Het is de bedoeling om in 2002 te komen tot een grensoverschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs. De instellingen worden financieel gestimuleerd om een grensoverschrijdende samenwerking aan te gaan met andere instellingen in grensregio's met als doelstelling bestuursstrategische samenwerking, versterking onderwijskwalificatie en regionale uitstraling. Een instelling in Hengelo heeft daartoe dus alle vrijheid, mits zij ervoor zorgt dat het project binnen de kwalificatiestructuur past. De afstemming van de kwalificatiestructuur is een lastige zaak. Dit geldt niet alleen voor de afstemming in Europees verband, maar ook voor die tussen Nederland en Duitsland. Er is in Nederland een accreditatiesysteem via kwalificatiestructuren in het beroepsonderwijs. De minister is graag bereid grensoverschrijdende experimenten van de scholen en het bedrijfsleven toe te staan, mits de civiele effecten van een Nederlands diploma overeind blijven. In Koers BVE heeft de regionale samenwerking ook al een zwaarder accent gekregen dan tot nu toe het geval was. Hij zal met de BVE-raad bespreken welke mogelijkheden er zijn op dit gebied.

De minister heeft samen met zijn Vlaamse collega door het geven van een startkapitaal steun verleend aan de opzet van de TransNationale Universiteit Limburg (TNUL). Er bestaat vanuit Nederlandse universiteiten na de HOOP-discussie (Hoger Onderwijs- en Onderzoeks Plan) ruimte om opleidingen te starten. De Limburgse universiteit wil dat samen met de Vlaamse universiteiten gaan doen. De Nederlandse en Vlaamse regering hebben dat door ondertekening van een verdrag mogelijk gemaakt. Vlaanderen doet mee met de kwartiermakergroep accreditering voor Nederland.

Dat de internationale mobiliteit in het voortgezet onderwijs is voorbehouden aan een beperkte doelgroep heeft te maken met de budgettaire mogelijkheden. Er liggen op dit moment geen voorstellen voor verbreding. De minister is echter graag bereid meer inzicht te verschaffen in de internationale programma's, de kosten die de diverse programma's met zich meebrengen, de behoeftes van de scholen en de consequenties van een eventuele uitbreiding op een aantal gebieden.

De minister zal met de BVE-raad een gesprek aangaan over de budgettaire ruimte voor individuele beurzen bij het loslaten van het oormerken van de gelden voor de instellingen. Hij zal verder bekijken of de informatie die de instellingen hebben op het gebied van internationale projecten verbetering behoeft.

Er wordt al geruime tijd aan gewerkt om een aantal belemmeringen in Europees verband op fiscaal en ander gebied weg te nemen. De mogelijkheden voor een asielzoeker met een officiële status en een hogere opleiding met elders verworven competenties in Nederland, is een van de onderwerpen van gesprek. De minister zal hierover contact opnemen met de minister van VWS en de staatssecretaris van Justitie. Hij zal de Kamer hierover zo mogelijk voor de zomer nader informeren.

Het is zijn bedoeling om de studiefinanciering in algemene zin in een breder kader te plaatsen. Het hoger onderwijs neemt daarin een zeer belangrijke plaats in, maar hij zal ook de mogelijkheden voor de BVE-sector daarin meenemen.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA) en Stellingwerf (ChristenUnie).

Naar boven