22 343
Handhaving milieuwetgeving

nr. 65
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 januari 2002

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 11 december 2001 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

de brief van 24 september 2001 over de zesde halfjaarlijkse voortgangsrapportage milieuwethandhaving (22 343, nr. 57);

– de brief van 1 oktober 2001 over het CFK-productiebeleid (22 343, nr. 58);

– de brief van 2 november 2001 over uitvoering moties inzake vuurwerk (28 000-XI, nr. 12);

– de brief van 21 mei 2001 over rapportages over de uitvoering van het milieubeleid door de industrie (VROM-2001-539);

– de brief van 8 juni 2001 met het rapport «Gasvrij» over de handhaving door de Inspectie Milieuhygiëne van de Bestrijdingsmiddelenwet ten aanzien van gassen met methylbromide en fosforwaterstof (VROM-2001-700);

– de brief van 4 juli 2001 over het project Milieutoezicht Betuweroute (VROM-2001-698);

– de brief van 30 oktober 2001 over handhaving op het gebied van gassingen (VROM-2001-1045);

– de brief van 31 oktober 2001 met het rapport «Grond van grenzeloze kwaliteit» van een ketenonderzoek van de Inspectie Milieuhygiëne naar de import en export van verontreinigde grond (VROM-2001-1052);

– de brief van 11 december 2001 over de veiligheidssituatie DSM Geleen.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Feenstra (PvdA) maakt uit de zesde voortgangsrapportage milieuhandhaving op dat de handhavingsstructuur bestuurlijk en organisatorisch op orde is. De eerste lijn is versterkt met een landsdekkend systeem van provinciale bestuursakkoorden. De tweede lijn is versterkt door de fusie van de drie VROM-inspecties en door de uitbreiding daarvan. Provincies en gemeenten wijzen er zelfs op dat de handhaving zoveel accent krijgt, dat men er onvoldoende in slaagt om snel vacatures in te vullen. De vraag is inderdaad of er voldoende professionele medewerkers beschikbaar zijn. Zijn fractie zou het ook steunen als daarvoor extra middelen aan provincies en gemeenten worden verstrekt. Bij de begrotingsbehandeling heeft de minister toegezegd dat met het IPO en de VNG zal worden gesproken over een uitbreiding van het systeem van de regionale milieudiensten. Is hierover al wat meer te melden?

In de voortgangsrapportage zijn veel kwantitatieve gegevens opgenomen. Het is van belang om antwoord te krijgen op de vraag of het milieu er beter van wordt en of een adequate opsporing plaatsvindt van degenen die het minder nauw nemen met de milieuregels. Gelet op de IPO-rapportages, de afspraken tussen het IPO en het RIVM over de monitoring en de versterking van de handhavingsstructuur, heeft hij daar verwachtingen van en vertrouwen in. Nu de handhavingsstructuur op orde is en er tal van maatregelen op maat kunnen worden genomen, moet het aantal gedoogsituaties stringent worden teruggedrongen en weggewerkt.

Volgens de provincies is het toezicht in het kader van de afvalstoffenwetgeving een hele klus. De vergunningverlening dient voor 1 januari 2002 te zijn geregeld, terwijl het gaat om 800 gevaarlijke stoffen en 300 bedrijven. De provincies zijn van mening dat het ministerie naar hun eerdere klachten op dit punt onvoldoende heeft geluisterd. Stel dat er calamiteiten optreden bij bedrijven die voor die datum geen vergunning hebben gekregen. Wie is daar dan verantwoordelijk voor?

Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er nog weinig deugt van de munitieopslagen. Binnen de veiligheidscontouren van 38 depots staan er nog 295 woningen, deze contouren zijn slecht in bestemmingsplannen vertaald en risicoanalyses zijn nog niet uitgevoerd. Op dit punt dient de minister een programmatische aanpak te volgen met een scherpe prioriteitsstelling, te beginnen bij het bieden van veiligheid aan bewoners.

Hoewel er vorderingen zijn gemaakt, is de sanering van benzinetankstations die niet voldoen aan het Besluit tankstations milieubeheer, nog niet afgerond. Het is zaak dat de wederrechtelijk verkregen voordelen als gevolg van het uitstellen van investeringen zonder meer worden weggenomen en dat de namen van betrokken bedrijven en bedrijfslocaties bekend worden gemaakt.

Voorts spreekt de heer Feenstra waardering uit voor de uitvoering van de aangenomen moties inzake het Vuurwerkbesluit. Er is nu een werkbare set van termijnen en regelingen. De nationale initiatieven voor een sluitend classificatie- en controlesysteem krijgen zijn steun, maar er zal ook internationaal bij de exporterende landen het nodige moeten gebeuren. Het is een goede zaak dat de minister het Vuurwerkbesluit op advies van de brandweer heeft bijgesteld, waardoor het in de praktijk beter uitvoerbaar is. De inzet van zijn fractie had niet tot doel om liefde voor het vuurwerk of sympathie voor de branche uit te drukken, maar kwam voort uit de angst voor het oproepen van illegaliteit. Als regels te scherp en onbegrepen zijn, kan dat er immers toe leiden dat de hoeveelheid illegaal vuurwerk toeneemt en dat de burgers minder veiligheid wordt geboden. De handhaving op dit punt moet een topprioriteit zijn. Komt het proces van het uitplaatsen van risicobedrijven uit woonwijken en op andere locaties op gang? Blijkt dat ook uit het beroep dat wordt gedaan op de middelen die VROM daarvoor beschikbaar heeft gesteld?

Met betrekking tot de milieujaarverslagen refereert hij aan het vorig jaar uitgevoerde onderzoek van Ernst & Young, waaruit bleek dat de bedrijven slecht scoorden. Inmiddels zijn de jaarverslagen verplicht en toch is de gemiddelde score van 5.3 nog steeds bedroevend laag. De jaarverslagen bieden weinig relevante informatie, weinig inzicht in risico's en maatregelen die worden genomen om de risico's terug te dringen. Kan het toezicht op dit punt worden geïntensiveerd, zodat de gemiddelde score volgend jaar hoger uitvalt? Op dit punt moet aan wettelijke voorwaarden worden voldaan, moeten er accountantsverklaringen worden afgegeven en moet de overheid steekproefsgewijs controleren, zoals ook bij de financiële verslaglegging het geval is.

De AMvB met betrekking tot luiers is al drie jaar van kracht, hetgeen zou moeten betekenen dat de luiers uit zorginstellingen ondertussen gescheiden worden aangeleverd. Daartoe is met nationaal en Europees geld ook het verwerkingsbedrijf Knowaste opgezet, dat echter slechts 40% van deze afvalstroom binnenkrijgt. Van belang is dat VROM en VWS de betrokken instellingen bekendmaken met de AMvB. Ook gemeenten hebben een zorgplicht om mee te werken aan het hergebruik van de betrokken hoogwaardige materialen.

In het algemeen overleg over het radioactief schroot is de minister verzocht om twee varianten met elkaar te vergelijken: enerzijds de opslag bij COVRA en anderzijds het vestigen van een voorportaal van COVRA in de regio. Dat laatste levert kortere transporttijden op, maar brengt het risico van bezwaar- en beroepsprocedures met zich. Op dat punt is de situatie inmiddels wat gunstiger, want er zijn al lokaties en bedrijven die geschikt zijn en werken onder de Kernenergiewet. Met het oog daarop geeft de heer Feenstra de voorkeur aan dat alternatief. Wellicht is het mogelijk om in het Besluit detectie radioactief schroot geen exacte lokatie op te nemen, maar wel een termijn van bijvoorbeeld een halfjaar of driekwart jaar waarbinnen de regio een en ander geregeld moet hebben. Als het dan binnen die termijn niet geregeld is, is het logisch om te kiezen voor opslag bij de COVRA.

Voorts memoreert hij dat bedrijven in het havengebied van Rijnmond opmerken dat de milieuwethandhaving zo fors is, dat zij de economische en logistieke processen beïnvloedt. In dat verband pleit hij niet voor een beperking van de handhaving, maar het is wel noodzakelijk dat ook de buurlanden in hun havens een vergelijkbaar milieu- en handhavingsbeleid voeren. Ziet de minister mogelijkheden om op dit gebied een level playing field te organiseren?

Bij de gassing van scheepsladingen en containers treden gevaarlijke situaties op voor mens en milieu. Voor industrielanden zijn gassingen nog toegestaan tot 2005 en voor niet-industrielanden tot 2015. Bij de begrotingsbehandeling heeft de minister toegezegd dat de gassing met methylbromide aan het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) zou worden voorgelegd. Wat is hiervan de uitkomst? Is het mogelijk om over te schakelen naar het commercieel reeds voor handen zijnde initiatief? Wordt er ook druk uitgeoefend op een goede handhaving in de niet-industrielanden?

Tot slot vraagt hij welke politieke conclusie de minister trekt naar aanleiding van zijn brief over de situatie van DSM in Geleen. De bewoners willen immers weten hoe het met hun veiligheid is gesteld. In januari krijgt de minister nader inzicht in tal van rapportages. Wellicht is dat het moment om het onderwerp opnieuw op de agenda te zetten.

De heer Klein Molekamp (VVD) heeft bij de begrotingsbehandeling steun uitgesproken voor de manier waarop de minister de structuur van de milieuwethandhaving de afgelopen periode heeft verbeterd. Toch zijn de resultaten in de praktijk slechts beperkt merkbaar als gevolg van de decentrale wijze waarop de handhaving is geregeld en vanwege de moeilijk handhaafbare regelgeving uit Den Haag en Brussel. Zit er schot in de professionalisering van de handhavingsorganisatie bij gemeenten en provincies, of bestaan er nog steeds weerstanden? Wat is het resultaat van de gesprekken met het IPO en de VNG? In het kader van de VROM-begroting voor 2001 is meer geld beschikbaar gesteld voor uitbreiding van de formatie bij de inspectie. Zijn de betrokken 65 fte's inmiddels ingevuld? Wat is de stand van zaken inzake de personele bezetting bij provincies en gemeenten met het oog op hun milieuhandhavingstaakstelling? Op dat niveau is de handhaving immers het best merkbaar. Is de verkokering binnen de rijksoverheid op dit punt nog steeds een probleem? Bij het tegengaan van de juridisering in dezen is de afgelopen periode nog betrekkelijk weinig voortgang geboekt. De rechtsbescherming lijkt centraal te staan, waardoor verbeteringen op milieugebied soms zeer moeilijk tot stand kunnen komen. Hoe is het gesteld met de noodzakelijk dejuridisering?

Voorts stelt hij de vraag aan de orde hoe met de huidige aanscherping van de regelgeving kan worden voorkomen dat meer illegale verkoop van vuurwerk ontstaat. Welke handhavingsafspraken zijn er met gemeenten en provincies gemaakt? Hebben deze overheden inmiddels voldoende expertise kunnen aantrekken en hoe wordt deze gefinancierd?

Uit een artikel in de Justitiekrant van 30 november jl. blijkt dat de milieuwethandhaving bij politie en justitie een lage prioriteit heeft, ook omdat de aanvankelijk daarvoor geoormerkte extra gelden inmiddels in het algemene budget van justitie en politie zijn opgegaan. Welke stappen heeft de minister in de richting van zijn collegae van Justitie en Binnenlandse Zaken ondernomen om een einde te maken aan deze situatie? Overweegt het kabinet om desnoods weer geoormerkte middelen bij politie en justitie voor de milieuwethandhaving in te zetten?

De heer Klein Molekamp maakt uit de voortgangsrapportage op, dat steeds meer verboden bestrijdingsmiddelen aan het zicht worden onttrokken en elders worden opgeslagen. Is het beleid hier niet enigszins debet aan? Zijn fractie heeft er vaak voor gewaarschuwd dat het vastgestelde beleid kan leiden tot een papieren verbetering en tot een toename van het illegaal gebruik in de praktijk. In dat verband bestaat ook het risico van «kofferbaktoerisme», hetgeen juist leidt tot meer schade aan het milieu.

Volgens de voortgangsrapportage heeft het Milieu inlichtingen- en opsporingsteam (MIOT) inmiddels in de praktijk een eigen plaats gekregen. Is de vrees voor een spanningsveld met de bestaande milieu-inspectie in de praktijk bewaarheid geworden?

In de voortgangsrapportage staat dat de evaluatie van het Bouwstoffenbesluit in het najaar van 2001 bij de Kamer wordt ingediend, hetgeen dus binnen tien dagen zou moeten gebeuren. Is dat nog steeds het geval? Wordt hierbij ook de brief van de provincie Gelderland inzake het toezicht in dezen bij de Betuweroute betrokken? Het bedrijfsleven klaagt erover dat handhavers van het Bouwstoffenbesluit de certificering niet erkennen. Als dat juist is, dan wordt het gehele certificeringssysteem ondermijnd. Van belang is dat de evaluatie van het Bouwstoffenbesluit op korte termijn kan worden besproken.

Mede op advies van de Raad van State ziet de minister af van indiening van het verzamelwetsvoorstel handhaving. Wat zijn zijn overwegingen hiervoor? Wordt het wetsvoorstel handhavingsstructuur nog dit jaar ingediend bij de Raad van State?

De minister heeft in zijn brief over het radioactief schroot niet meegedeeld of de DCMR Milieudienst Rijnmond meer wordt betrokken bij de handhaving in dezen, zoals wel was toegezegd. Wat is de stand van zaken op dit punt? Ten aanzien van de opslag van radioactief schroot geeft de VVD-fractie nog steeds de voorkeur aan een centrale opslagplaats in Rotterdam. De vergelijking van alternatieven in de brief van de minister klopt niet helemaal, zoals ook het bedrijfsleven heeft aangegeven. Neemt de minister hierover nog contact met de betrokken bedrijven op, zodat verschillen van inzicht worden weggenomen?

Vervolgens spreekt de heer Klein Molekamp er zijn verbazing over uit dat de brief over de grondkwaliteit bij de HSL-Zuid van de minister van Verkeer en Waterstaat kwam, aangezien de minister van VROM daarover gaat. Hij wenst het voortouw op dit gebied ook bij de minister van VROM te laten. Waarom heeft de minister de brief niet als eerste ondertekend? De reactie roept bij hem een associatie op met het Pikmeer I-arrest, toen de overheid ook in een bijzondere positie werd geplaatst. In de uitvoerige discussie die daarover in de Kamer is gevoerd, is nadrukkelijk uitgesproken dat overheden zich evenzeer aan milieuregels dienen te houden als bedrijven en particulieren en bij overtredingen even strafbaar zijn. De centrale vraag is of de onderhavige situatie wel binnen de bestaande milieuregels valt. Als dat niet het geval is, is de minister dan voornemens om de regels aan te passen?

Tot slot releveert hij dat het optreden van het openbaar ministerie en de uitzending van Netwerk tot het beeld hebben geleid dat de situatie bij DSM in Geleen buitengewoon onveilig is. Uit de brief van de minister krijgt hij de indruk dat de situatie wel degelijk veilig is. Hierover moet zekerheid worden geboden, want dat is voor de omwonenden essentieel. DSM voldoet niet aan de richtinggevende en niet-wettelijke norm voor het groepsrisico, maar voldoet dit bedrijf wel aan de wettelijke norm voor het individuele risico? Zijn inmiddels alle gevaarlijke leidingen bij DSM vervangen? Is de ontstane onrust bij de huidige stand van zaken niet meer gerechtvaardigd? Betekent dit dat de in gang gezette juridische procedure moet worden stopgezet? In zijn brief stelt de minister dat in de praktijk onduidelijkheden lijken te bestaan over de eisen die het bevoegd gezag aan de integriteit van procesen transportleidingen binnen de inrichtingen moet stellen. Geldt dat alleen voor DSM of voor alle soortgelijke inrichtingen in Nederland, bijvoorbeeld in Rijnmond? Hoe is de veiligheid in die inrichtingen gegarandeerd?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) constateert dat het de minister is gelukt om de milieuwethandhaving fors uit te breiden. Ondanks deze forse inspanning van het ministerie, zijn de kwantitatieve handhavingsgegevens tamelijk verontrustend. Het handhavingsbeleid is verre van uniform. Het aantal uitgevoerde controles is bij de meeste handhavingspartners in 2000 fors afgenomen of in het beste geval stabiel gebleven. Deze trend moet worden omgebogen. Zorgelijk is ook dat het aantal geconstateerde overtredingen toeneemt. Vloeit dat voort uit een kwalitatieve verbetering bij de handhaving of uit een dalend normbesef bij de overtreders? Deze ontwikkeling dient in ieder geval te worden beantwoord met een structureel intensievere handhaving. De controledichtheid moet toenemen. Welke acties gaat de minister daarvoor ondernemen?

Bij de milieutaak van de politie is geen grote vooruitgang waar te nemen. Al een aantal jaren blijkt het lastig te zijn om landelijk cijfermateriaal te geven van de milieuwethandhaving door de politie. Wederom wordt geconstateerd dat deze taak nog niet bij alle korpsen de noodzakelijke aandacht krijgt. Het beeld is dat de zaak enigszins stagneert. Is de minister bereid om in overleg met de politiekorpsen binnen een jaar te komen met een helder uitgewerkt plan van aanpak, zodat de noodzakelijke kwaliteitsslag bij de uitvoering van de milieutaken van de politie en bij de uniforme registratie van de handhavingsinspanning daadwerkelijk kan worden gemaakt? De afrekenbaarheid van de milieubijdrage van de politie moet daarbij ook een aandachtspunt vormen.

Ook het beeld van de handhavingsinspanningen van provincies en gemeenten is niet gunstig. Bij provincies daalt het aantal preventieve controles al sinds 1997, terwijl ook het aantal repressieve controles is afgenomen. Ziet de minister mogelijkheden om deze trend om te buigen? Het wekt verbazing dat nog geen handhavingsgegevens van de gemeenten beschikbaar zijn voor het jaar 2000. Derhalve ontbreekt het beeld bij een zeer belangrijke handhavingspartner. Wil de minister de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de handhavingsinspanningen van de gemeenten? Wanneer zal dat gebeuren?

Voorts wijst mevrouw Schreijer erop dat de met bedrijfstakken gesloten milieuconvenanten meer en meer hun nut bewijzen, evenals de milieujaarverslagen en de milieubeleidsplannen. De minister dient op deze weg door te gaan, maar ook de monitoring en de handhaving te versterken. Deze vormen immers nogal eens een oorzaak voor mislukking van een convenant. Met de convenanten is een behoorlijke emissiereductie bereikt. Belangrijk knelpunt is wel het over het algemeen onvoldoende realiseren van de doelstelling inzake de externe veiligheid. De minister dient dan ook een extra inzet op dit punt te plegen.

Uit onderzoek van Ernst & Young blijkt dat de kwaliteit van de milieujaarverslagen de afgelopen twee jaar nauwelijks is verbeterd. Derhalve dienen er concretere richtlijnen voor de inrichting van deze verslagen te worden opgesteld. De bestaande leidraad op dit punt moet in goed overleg met de provincies uitgebreid worden verduidelijkt. Dit is zeer urgent als wordt vastgehouden aan het streven om vanaf 2004 geen andere registraties meer te hanteren naast het milieujaarverslag.

Uit de brief van de minister maakt zij op dat bij DSM in Geleen sprake is van een verbetertraject. De minister en de inspectie zitten er nu ook goed bovenop. In de brief staat dat DSM niet voldoet aan de groepsrisiconorm. Er wordt gesproken van het wegwerken van de overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Ook wordt gesteld dat nog moet worden bezien hoe het omgaan met het groepsrisico in wetgeving kan worden geregeld. Wordt door deze onduidelijkheden rond het groepsrisico het gericht werken aan de reductie van de risico's bij DSM niet bemoeilijkt? Bij de ACN-fabrieken is het probleem van de normstelling voor de integriteit van installaties of leidingen duidelijk aan het licht gekomen, hetgeen de handhaving heeft bemoeilijkt. Over deze normen dient zo snel mogelijk duidelijkheid te komen, zodat gericht kan worden onderzocht of de bedrijven ook daaraan voldoen. Komt de minister snel met concrete voorstellen op dit punt? Is hij bereid de Kamer te blijven informeren over de veiligheidssituatie bij DSM?

Het project milieutoezicht Betuweroute van de provincie Gelderland is een prachtig voorbeeld van samenwerking op handhavingsgebied. Met de minister is mevrouw Schreijer van mening dat de inspanningen van de betrokken gemeenten op dit punt in principe betaald moeten worden uit de jaarlijks geoormerkte toevoeging aan het gemeentefonds. Is bij de vaststelling van deze rijksbijdrage echter ook rekening gehouden met het uitzonderlijk omvangrijke Betuwerouteproject? Het lijkt haar aannemelijk dat het bijzondere toezichtsproject Betuweroute niet geheel kan worden gefinancierd uit de middelen voor het gangbare toezicht. Het project gaat de gemiddelde jaarkosten, waarop het gemeentefonds is toegesneden, ver te boven. Een adequaat en integraal milieutoezicht op grote infrastructurele werken als de Betuweroute moet in ieder geval verzekerd zijn.

Zij kan in grote lijnen instemmen met de reactie van de minister op de moties inzake het Vuurwerkbesluit. Wel vraagt zij waarom de af te stoten munitiedepots, die niet kunnen voldoen aan de veiligheidsafstand, wel geschikt zijn voor de opslag van munitie en niet voor de opslag van vuurwerk. Ook vindt zij het niet verantwoord als de bevoegdheid voor de vergunningverlening voor de opslag van consumentenvuurwerk (de categorie bedrijven met meer dan 10 000 kg opslag) al op 1 maart 2002 naar de provincies overgaat. De provincies hebben daarvoor nog geen deskundigheid kunnen opbouwen en hebben daarvoor onvoldoende financiële middelen beschikbaar.

Uit het rapport «Grond van grenzeloze kwaliteit» moet zij helaas concluderen dat de conclusies uit het rapport «De grondstroom doorgrond» uit 1996 nog steeds van kracht zijn: illegale handelingen met verontreinigde grond zijn lucratief en eenvoudig uitvoerbaar, mede doordat de regels complex zijn en onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Er vindt weinig toezicht plaats. De voornemens van de minister op dit punt zijn goed, maar nog weinig concreet. Er zal in ieder geval meer ketentoezicht moeten komen. Kan de minister dit garanderen? Het is onbegrijpelijk dat er bij de beleidsdirecties van VROM nagenoeg geen informatie is over de opzet en de inhoud van de bodem- en afvalstoffenregelgeving in het buitenland, zeker nu er al nagenoeg sprake is van een interne Europese markt. De minister dient zich in te zetten voor een betere afstemming van de Nederlandse bodem- en afvalstoffenregelgeving met die van de andere EU-lidstaten.

Tot slot releveert zij dat bij de uitvoering van de grondsanering en de controle daarop het zwaartepunt komt te liggen bij de gemeenten. Ligt er dan geen belangenverstrengeling op de loer? Krijgen de gemeenten geen te sterke en moeilijk controleerbare rol toebedeeld in de verwijderingsketen voor verontreinigde grond? Het is problematisch als de gemeenten de in hun opdracht uit te voeren bodemsanering zelf moeten controleren. Zij kunnen immers zelf belanghebbenden zijn. Wat betekent het aangescherpte beleid voor de reeds door gemeenten afgegeven schonegrondverklaringen? Zijn provincies en de inspectie wel voldoende toegerust om de voorgenomen decentrale taakuitvoering door gemeenten te monitoren?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) releveert dat sinds de eerste voortgangsrapportage uit 1999 veel op handhavingsgebied is gebeurd. Het is goed te kunnen constateren dat het ministerie de instrumenten ter verbetering van de handhaving heeft aangereikt. Met anderen heeft zij veel waardering voor deze inspanningen. De uitvoering is echter tamelijk weerbarstig. Op welke wijze wordt toegezien op de kwaliteit van de milieuwethandhaving? Wie controleert de controleurs?

Verder vraagt zij of het wettelijk verplicht is om gedoogbeschikkingen bekend te maken, zodat de burger daarvan op de hoogte kan zijn. Worden gedoogbeschikkingen niet voor een veel te lange tijd afgegeven? Soms wordt een expiratietermijn van zes maanden zwaar overschreden. Is het mogelijk om daar een quick scan naar uit te voeren? Provincies voeren voortdurend excuses aan voor het gedogen, maar er moet natuurlijk wel op een gegeven moment een knoop worden doorgehakt. Gedogen kan niet al te lang duren. Is het mogelijk om overtredingen en schikkingen in het milieuvergunningendossier van de gemeente en de provincie op te nemen?

Voorts wijst zij erop dat de provincies weliswaar de gegevens aanleveren over hun handhavingsbeleid, maar daarbij geen uniforme kwalificaties hanteren. Het is van belang dat over de uitvoering van het handhavingsbeleid goed wordt gerapporteerd. Ook bij de gemeenten ontbreekt het daaraan. Op welke wijze denkt de minister dit te verbeteren?

Volgens onderzoek van Ernst & Young is de kwaliteit van de milieujaarverslagen nauwelijks verbeterd. Dat is zeer te betreuren. Is het inderdaad de bedoeling dat burgers meer inzicht moeten krijgen in de milieujaarverslagen van bedrijven? Is het niet beter als er duidelijke richtlijnen voor de milieujaarverslagen komen om de eenduidigheid te bevorderen en meer inzicht te kunnen verkrijgen?

Hierna releveert zij dat als gevolg van een scheur in een C2-deponie bij de AVR een aantal mensen werd belast met het verplaatsen van afval. Een van hen meent dat hij daarbij ernstige gezondheidsschade heeft opgelopen. Het doet haar deugd dat het ministerie veel contacten heeft met betrokkene. Zij begrijpt echter niet waarom bij de AVR onwil bestaat om aan te geven welke stoffen in de deponie opgeslagen lagen. Evenmin begrijpt zij waarom de gemeente als handhaver en controleur ook zitting heeft in de raad van commissarissen van het te controleren bedrijf. Dat is een slechte zaak.

Bij brief heeft de brandweer van Wychen erop geattendeerd dat de politie aldaar in beslag genomen vuurwerk wil opslaan in een zeecontainer op haar eigen terrein, maar geen aanvraag of melding krachtens de Wet milieubeheer wil doen. De gemeente en de brandweer menen dat dit wel noodzakelijk is en willen ook eisen stellen aan de constructie. Wat doet de minister eraan doen om onveilige situaties te voorkomen?

De minister constateert dat de veiligheidsrisico's van bovengrondse en ondergrondse opslag van vuurwerk vergelijkbaar zijn. Munitie wordt ondergronds opgeslagen omdat dit veiliger is, maar waarom geldt dat niet voor vuurwerk? Er is nog steeds onduidelijkheid over de classificatie van vuurwerk, hoewel in het rapport-Oosting wordt gesteld dat al het consumentenvuurwerk tot de klasse 1.4 moet worden beperkt. Bij motie heeft de Kamer gevraagd om een verbod op massa-explosief vuurwerk in de categorieën 1.1 en 1.2. Stuit een dergelijk verbod inderdaad op handelsbelemmeringen?

Vervolgens spreekt mevrouw Augusteijn uit dat haar fractie voor opslag van het radioactief schroot bij de COVRA is. Uit de prijsvergelijking is gebleken dat de kosten daarvan niet veel hoger zijn dan bij opslag volgens de Rotterdamse variant. Een groot voordeel van de COVRA is dat snel een vergunning kan worden verstrekt en dat bij de COVRA deskundigheid aanwezig is voor een veilige en goed gecontroleerde opslag. Is het overigens juist dat verwerking of opslag in Duitsland aanzienlijk goedkoper is en wat is daarvan de reden?

In het beleidsplan 1999–2002 is afgesproken dat de politie meer aan de aanpak van milieucriminaliteit zou doen. Uit het jaarverslag blijkt echter dat dit bij verschillende korpsen niet gelukt is. Er is wel veel geld gestoken in het op de milieuwethandhaving gerichte politieonderwijs. Waarom is er in de praktijk dan te weinig aan gedaan? Is de minister bereid om op dit punt maatregelen te nemen?

Ook zij wijst erop dat er milieuvriendelijkere middelen beschikbaar zijn als alternatief voor het gassen van scheepsladingen met methylbromide en fosforwaterstof. Kunnen er snel maatregelen worden genomen voor een beperking of uitfasering van het gebruik van methylbromide en fosforwaterstof?

Een aantal gemeenten heeft geen gegevens verstrekt over de handhaving van de kernbepalingen uit het Besluit tankstations milieubeheer. Kunnen deze gemeenten worden gedwongen om alsnog gegevens te leveren? Na twee jaar voldoen 2758 van de 3650 tankstations aan alle drie de kernbepalingen. Er zijn echter nog 153 stations die aan geen van die kernbepalingen voldoen. Hoeveel tijd krijgen deze stations nog voordat wordt overgegaan tot sluiting?

Zij sluit zich vervolgens aan bij de vragen over het groepsrisico bij DSM Geleen. Uit de rapportage van de heer Koch, de deskundige van het openbaar ministerie, blijkt dat de veiligheid bij de ACN-fabrieken onvoldoende gewaarborgd is. Volgens de minister zijn nu alle 25 B-leidingen door roestvrijstalen exemplaren vervangen en is er geen aanleiding voor vervanging van de 25 A-leidingen. Betekent dit dat de heer Koch op dit moment zou constateren dat alles in orde is? Op welke punten zouden er nog verbeteringen moeten plaatsvinden? Hoeveel tijd wordt DSM gegund om een en ander te realiseren?

Mevrouw Augusteijn was stomverbaasd toen zij het antwoord las op de vragen van GroenLinks inzake de HSL-Zuid. Zij heeft twee keer vragen gesteld over de uitvoer van AVI-vliegas naar de mijnen in Sondershausen en daarop antwoordde de minister dat hij niet in staat was om die uitvoer tegen te houden na uitspraken van de Raad van State op dit punt. De minister wilde echter toch proberen om de uitvoer in de toekomst te voorkomen. Maar nu is te lezen dat de AVI-vliegas, weliswaar ingepakt, als ondergrond kan dienen voor het talud van de HSL-Zuid. Het is bekend dat in taluds en bermen licht verontreinigde grond mag worden gebruikt, maar dan gaat het niet om zwaar verontreinigde AVI-vliegas die in feite conform IBC-criteria moet worden opgeslagen. De gang van zaken is haar nu in ieder geval volslagen onduidelijk.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) constateert dat de minister de opzet en organisatie van de milieuhandhaving redelijk onder controle heeft. Helaas blijkt ook dat die activiteiten op andere bestuursniveaus minder tot hun recht komen en minder resultaat opleveren. Zo is blijkens onderzoek van de Nederlandse Politieacademie (NPA) het aantal door het openbaar ministerie geregistreerde verdachten op milieugebied flink gedaald. Daarbij blijken ook grote verschillen: in de politieregio Limburg-Noord daalde het aantal met 45%, terwijl het in de regio Flevoland met 66% steeg. Het is dus kennelijk wel mogelijk om actief bij de milieuhandhaving op te treden. Derhalve is het noodzakelijk dat de minister in overleg met zijn collega's van Justitie en Binnenlandse Zaken ervoor zorgt dat de milieuhandhaving bij het openbaar ministerie en de politie hoog op de agenda komt. Is de minister bereid om het NPA-rapport naar de Kamer te zenden. Wordt actie ondernomen om de suggesties uit dat rapport uit te voeren, bijvoorbeeld op het gebied van de financiering?

Voorts blijkt uit onderzoek van een aantal milieuorganisaties dat gemeenten nauwelijks de milieuwetgeving voor veehouderijen toepassen, bijvoorbeeld ten aanzien van de bij de vergunningverlening verplichte milieueffectrapportage. Ook overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren worden niet gemeld aan de Algemene Inspectiedienst. Ook op dit punt dient de minister op te treden, opdat provincies en gemeenten hun wettelijke taken in dezen uitvoeren. Misschien is het beter om terug te keren naar de tijd van de BUGM- en VOGM-regeling, toen de gelden voor milieuhandhaving nog geoormerkt werden verstrekt.

Vervolgens sluit hij zich aan bij het verzoek van de heer Feenstra om te publiceren welke benzinestations weigeren mee te werken aan het Besluit sanering tankstations. Het is immers niet terecht dat de betrokken ondernemers daar voordeel van hebben. Opvallend is overigens dat de Raad van State de gemeenten lange begunstigingstermijnen geeft om te voldoen aan de regelgeving. Heeft de minister hierover met zijn collega van Justitie gesproken? Is het noodzakelijk om de wetgeving op dit punt aan te passen? Wat is de stand van zaken bij het beleid van de minister om LPG-stations uit de bebouwde kom te weren? Is dat inmiddels in gang gezet en wat zijn de gevolgen daarvan voor de gemeentelijke vergunningverlening?

De heer Van der Steenhoven steunt de actie die de Inspectie Milieuhygiëne (IMH) ten aanzien van de chemische wasserijen is gestart. Gaan gemeenten daar goed mee om? Zij moeten immers uiteindelijk de regelgeving handhaven. Zijn de chemische wasserijen op de hoogte van de regelgeving, bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van PER per 2006? Schakelen de wasserijen al op andere reinigingsmethoden om? Is het geen vreemde zaak dat bewoners van bedrijfswoningen boven de wasserijen wettelijk niet worden beschermd tegen te hoge PER-concentraties?

Vervolgens releveert hij dat zijn fractie bij de begrotingsbehandeling de motie inzake het verbod op methylbromide bij het gassen van scheepsladingen op verzoek van de minister heeft ingetrokken, aangezien de minister een dergelijk signaal bij het CTB zou afgeven. Heeft het CTB daar nu een besluit over genomen? Is het mogelijk dat de overheid een verbod uitvaardigt buiten de Bestrijdingsmiddelenwet om, bijvoorbeeld op basis van het Verdrag van Montreal? Het gaat immers wel degelijk om een gevaarlijke stof. Met een snel verbod zou het gebruik van alternatieven ook worden bevorderd. De handhavingsactie inzake het gebruik van CFK's op schepen lijkt thans goed te verlopen. Met de sector is ook een overeenkomst op dit punt gesloten. Is een dergelijke overeenkomst ook mogelijk bij andere scheepsafvalstoffen?

Hij sluit zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Augusteijn over de C2-deponie bij de AVR. Het moet duidelijk worden welke stoffen daar opgeslagen lagen. Ten aanzien van DSM valt het op dat het standpunt van Justitie nog steeds niet duidelijk is. De suggestie blijft bestaan dat het openbaar ministerie het veiligheidsniveau nog onvoldoende vindt. Ingeval van twijfel zou het productieproces moeten worden gestopt. Is het, gelet op het voorzorgprincipe, geen taak van de minister om de meningsverschillen tussen deskundigen op te helderen? Ook moet er helderheid komen over de termijn waarbinnen de groepsrisiconorm kan worden gehaald.

Met mevrouw Augusteijn vindt hij het uiterst merkwaardig dat het vliegas voor de ophoging van dijklichamen van de HSL-Zuid kan worden gebruikt. De IBC-methode was immers vooral bedoeld voor bodemsanering en niet voor het gebruik van stoffen voor dit doel. Het is ook vreemd dat alleen de minister van V en W de vragen van de Kamer heeft beantwoord, terwijl uitdrukkelijk ook was gevraagd om een reactie van VROM. Uit de beantwoording krijgt hij het gevoel dat bepaalde dingen niet in orde zijn bij de ophoging van de dijklichamen.

Tot slot krijgt hij graag nog een reactie op de motie-Van der Steenhoven/Wagenaar over de certificering van eerlijk vuurwerk.

De heer Poppe (SP) twijfelt erover of veiligheid en handhaving na het Enschededebat wel de hoogste prioriteit krijgen. In de regio Nijmegen-West en Weurt worden veel milieuvergunningen bijvoorbeeld niet gecontroleerd en veel geconstateerde overtredingen gedoogd. Het bedrijf Smit Draad heeft op dit moment geen dekkende vergunning, maar emitteert wel kankerverwekkende stoffen. De Containerterminal Nijmegen slaat drie keer zoveel stoffen op of over dan volgens de vergunning is toegestaan; het bedrijf krijgt geen gedoogbeschikking, maar er wordt ook niet tegen opgetreden. Er is dus sprake van gedogen zonder beschikking. Is het juist dat de IMH aan het openbaar ministerie heeft verzocht om onderzoek te doen naar de vergunningssituatie in Nijmegen? Hoever staat het met dat onderzoek? Waarom treedt het bevoegd gezag in dezen niet zelf op?

Hij sluit zich aan bij de opmerkingen en vragen van de heer Feenstra over het radioactief schroot.

Ten aanzien van de munitieopslag vindt hij het onvoldoende dat de gemeenten de kaart met de veiligheidszones ter inzage leggen. Is het niet noodzakelijk om de 295 woningen binnen de veiligheidszones te amoveren, of te kiezen voor een andere opslag? Op welke wijze wordt de naleving gecontroleerd? Levert de opslag van in beslag genomen professioneel vuurwerk in de munitiebunkers geen nieuwe overtredingen met betrekking tot de veiligheidszones op? Waarom wordt dat in beslag genomen vuurwerk niet zo snel mogelijk vernietigd?

Met betrekking tot de gassing van scheepsladingen zijn 263 controles uitgeoefend, waarbij 475 overtredingen zijn geconstateerd. Dekken die 263 controles de lading? Voor de in het buitenland uitgevoerde gassingen wordt gewerkt aan de opstelling van een regeling op basis van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Wat is het doel van deze regeling en wat is de stand van zaken op dit punt? Is de minister bereid om snel een meldplicht in te voeren voor rederijen die scheepsladingen onder gas invoeren, inclusief hoge boetes ingeval niet aan de regels wordt voldaan? In principe moet het certificaat gasvrij zijn afgegeven voordat scheepsladingen mogen worden geopend. Nog beter is dat Nederland dergelijke gegaste ladingen weigert, ook omdat er minder schadelijke alternatieven zijn. De mensen in de haven dienen zeker te weten dat zij een container of de scheepsluiken zonder gevaar voor hun gezondheid kunnen openen.

De heer Poppe is van mening dat de CPR-richtlijn 15–1 inzake de opslag van gevaarlijke stoffen onvoldoende is aangescherpt, omdat handelsgoederen en gevaarlijke stoffen onder voorwaarden nog steeds in dezelfde ruimte mogen worden opgeslagen. Dat maakt de situatie voor het personeel onduidelijk. Is de minister bereid om de richtlijn zodanig aan te scherpen, dat voor de open overslag van gevaarlijke stoffen een aparte ruimte is vereist waarin alleen gecertificeerd personeel werkzaam mag zijn?

Vervolgens constateert hij dat het aantal inspecties niet is toegenomen, maar dat het aantal geconstateerde overtredingen is toegenomen. Het aantal controles waarbij overtredingen zijn geconstateerd, is gestegen van 18 naar 34%. Op zichzelf is dat een goede zaak. De vraag is echter of deze stijging aangeeft dat de handhaving vroeger niet deugde dan wel dat het aantal overtredingen is toegenomen. Bij overtredingen van kernbepalingen is het bevoegd gezag verzocht om handhavingsmaatregelen te nemen. Betekent dit dat het bevoegd gezag er met de pet naar heeft gegooid? Wat gaat de minister doen om de gemeenten op dit gebied tot een actiever beleid te bewegen? Is de doelstelling van het wetsvoorstel handhavingsstructuur dat de minister meer bevoegdheden krijgt?

In een eerder overleg heeft de heer Poppe er al op gewezen dat bij TOP Moerdijk vele tonnen landbouwfolie liggen weg te rotten, terwijl dat voor hergebruik zou moeten worden ingezameld. Volgens de minister moet Folinet, een organisatie uit de branche, dat regelen, maar daar heeft TOP Moerdijk geen hoge pet van op. Laat de minister het nu aan Folinet over, of gaat hij zelf actie ondernemen door de inspectie erop af te sturen? Hoe is het mogelijk dat de verwerkende bedrijven failliet gaan, terwijl er nog bergen te verwerken folie liggen?

Uit Twente heeft hij vernomen dat er spijtoptanten zijn die alsnog aan de saneringsregeling voor asbestwegen zouden willen deelnemen. Is de minister uit een oogpunt van volksgezondheid bereid om voor hen de saneringsregeling eenmalig open te stellen? Overigens is er in het algemeen bij gemeenten weinig prioriteit voor de controle op de verwijdering van asbest bij sloopvergunningen, omdat het aantal deskundige toezichthouders onvoldoende is. Kan de minister een gemeente verplichten om aan dit beleid prioriteit te geven en haar personeel tot deskundig toezichthouder asbest op te leiden?

Uit onderzoek ter plaatse heeft hij vorige week in Geleen geconstateerd, dat als het ware in de achtertuin van mensen een productieproces plaatsvindt met zeer gevaarlijke, explosieve en giftige stoffen. Er worden allerlei aanpassingen aangebracht aan een fabriek in volle productie en dat komt de veiligheid niet ten goede. Daar komt bij dat de lassen van de leidingen volgens de deskundige van het openbaar ministerie onbetrouwbaar zijn en dat niet aan de normen voor het groepsrisico wordt voldaan. Al met al is de huidige situatie volstrekt onverantwoord. Derhalve doet hij een dringend beroep op de minister om met de provincie snel in overleg te treden over een mogelijke stillegging van de fabriek zolang de aanpassingen nog niet zijn voltooid. In die tijd kan dan ook worden nagegaan of de fabriek voldoet aan de laatste mondiale inzichten der techniek.

Tot slot benadrukt de heer Poppe dat nog steeds onbekend is met welke stoffen de medewerkers bij de C2-deponie van de AVR in aanraking zijn gekomen. Een dergelijke gang van zaken is bij een overheidsbedrijf onacceptabel. Is het RIVM ingeschakeld om op dit punt duidelijkheid te krijgen? Kan de stoffenlijst volgende week worden verstrekt?

Antwoord van de minister

De minister spreekt allereerst dank uit voor de waardering die is uitgesproken voor de versterking van de handhaving op rijksniveau, maar gebleken is ook dat er op de andere niveaus kennelijk achterstanden zijn. De professionalisering van de milieudiensten, zoals de DCMR, is een belangrijke methode om tot een verbetering van de handhaving te komen, bijvoorbeeld door kwaliteitscriteria te stellen en door meer bundeling van de inspanningen van gemeenten. Ook is het van belang om gezamenlijk over te gaan tot vergunningverlening. Op 26 november jl. hebben IPO en VNG aangegeven dat zij het eens zijn met deze voornemens, maar er is nog geen overeenstemming over de daarvoor te kiezen methoden. Hij geeft er in dat verband de voorkeur aan om meer te werken met gemeenschappelijke regelingen waarbij afzonderlijke gemeenten soms bepaalde bevoegdheden overdragen, alsmede om de te nemen maatregelen af te dwingen. In januari zal het overleg met IPO en VNG worden vervolgd; de Kamer zal van de uitkomst daarvan op de hoogte worden gesteld. In de afgelopen tien jaar is sprake geweest van een overmaat aan delegatie en decentralisatie van handhavingsbevoegdheden, hetgeen bepaald niet eenvoudig is terug te draaien vanwege de decentralisatiefilosofie die nog steeds in bestuurlijke kringen wordt beleden. Meer centralisatie van de vergunningverlening en de handhaving, dus meer eerstelijnshandhaving, is echter wel noodzakelijk. Het is immers ook buitengewoon vervelend om in de Kamer te worden aangesproken op het handhavingsbeleid, terwijl het continu gaat om activiteiten van provincies en gemeenten en het zelfs niet wettelijk afdwingbaar is om informatie van provincies en gemeenten te verkrijgen. Met het oog daarop is er niet behoorlijk verantwoording af te leggen over het totale beleid. Teneinde daarin verandering te brengen, zal de wetgeving moeten worden gewijzigd. Het wetsvoorstel handhavingsstructuur is nu onderwerp van overleg met andere departementen; op dit moment wordt voorzien dat het wetsvoorstel in het voorjaar van 2002 om advies aan de Raad van State kan worden voorgelegd. Het verzamelwetsvoorstel handhaving is ingetrokken, omdat dit in de praktijk niet tot een betere handhaving zou leiden. De inzichten op dat punt zijn inmiddels dus gewijzigd.

Voorts deelt hij mede dat gedoogbeschikkingen moeten worden gepubliceerd en dat de burger formeel daarvan dus op de hoogte kan zijn. Als wordt gedoogd zonder beschikking, dan moet daartegen worden opgetreden. De IMH onderzoekt momenteel wat de gedoogpraktijk is, hetgeen wordt getoetst aan het gezamenlijk beleidskader gedogen. De IMH is voornemens om in het eerste kwartaal een rapport op dit punt te publiceren, hetgeen ook aan de Kamer zal worden toegezonden. In de regio Nijmegen-West vindt momenteel geen strafrechtelijk onderzoek plaats waarbij de IMH is betrokken. Hij zegt echter toe nog nader naar de gesignaleerde problematiek te zullen kijken. In Weurt hebben burgers een relatie gelegd tussen het grote aantal kankergevallen en de specifieke emissies van de bedrijven in de regio. Op grond daarvan heeft de Katholieke Universiteit Nijmegen onderzoek gedaan; dat onderzoek is niet conclusief. In de betrokken regio is een uitplaatsingsbeleid voor bedrijven van kracht, waarbij men ook rekening dient te houden met toekomstige woonbebouwing. De gemeente Nijmegen is zich daarvan bewust. Het gaat echter om een langdurige zaak, hetgeen kan worden bespoedigd als er voldoende middelen beschikbaar komen om prioritaire bedrijven uit veiligheids- en volksgezondheidsoverwegingen uit te plaatsen. Een en ander kan immers nooit louter aan de bedrijven zelf worden overgelaten, zelfs niet als een bepaalde vergunning is geëxpireerd.

Vervolgens deelt de minister mede dat de IMH per 1 januari 2001 met 65 fte's is uitgebreid, die extern ook tijdelijk als zodanig zijn ingevuld. Deze uitbreiding was gericht op de handhavingsprioriteiten die mede in overleg met de Kamer zijn vastgesteld. De Kamer zal het prioriteitenplan 2002 van de geïntegreerde inspectie toegezonden krijgen. De reorganisatie ten behoeve van de integratie van de drie bestaande inspecties per 1 januari 2002 houdt in dat het zittend personeel voorrang heeft bij de invulling van de nieuw beschreven functies. Na enige tijd zal het tijdelijk aangetrokken personeel worden vervangen, bijvoorbeeld door herplaatsers.

Alle gemeenten waar de 53 munitiedepots van Defensie liggen, zullen worden geïnformeerd over de resultaten van de veiligheidscontroles en over de risicoanalyses. De gemeenten krijgen ook de kaarten met de veiligheidszones. Deze aanpak wordt door de IMH programmatisch gevolgd; de Kamer zal daarover ook informatie ontvangen. Een en ander moet ook uitmonden in een saneringsoperatie, gericht op het verplaatsen van woningen in de veiligheidszones dan wel het terugbrengen van de hoeveelheden munitie in de opslagplaatsen. Het is ook mogelijk dat bepaalde opslagplaatsen worden gesloten of verplaatst. Met dit beleid is een aantal jaren gemoeid. Voor munitiedepots geldt een andere risicocontour (400 meter) dan voor commerciële vuurwerkopslagplaatsen (800 meter), aangezien munitieopslagplaatsen van 24-uursbewaking zijn voorzien en over het algemeen anders zijn geconstrueerd. Bij deze afstandseis wordt geen onderscheid gemaakt naar aard van de opslag, bijvoorbeeld ondergronds, bovengronds, overdekt, et cetera. De aard van de opslag heeft wel gevolgen voor de aan te houden afstand tussen opslagen van explosieven op defensieterreinen. Vuurwerk dat tijdelijk in een munitiedepot wordt opgeslagen, komt niet meer in de handel maar wordt vernietigd. Niet al het in beslag genomen vuurwerk kan echter direct worden vernietigd, gezien de veiligheidsprocedures die daarop van toepassing zijn.

De gemeenten worden bij brief geïnformeerd over de datum van inwerkingtreding van het nieuwe Vuurwerkbesluit, naar verwachting 1 maart 2002. Het besluit kent een overgangstermijn van twee jaar. Ook als het besluit dus eerder in werking zou zijn getreden, dan zou thans de overgangstermijn van kracht zijn geweest. Gedurende die periode kunnen bedrijven, winkels en verkooppunten worden herplaatst. Per 11 december 2001 worden de inspectieactiviteiten uitgevoerd door VROM, ook wat betreft het consumentenvuurwerk. Er zijn reeds vele duizenden kilo's illegaal vuurwerk in de grensstreek in beslag genomen, hetgeen in de munitiedepots bij Defensie dient te worden opgeslagen. Opslag van professioneel vuurwerk in zeecontainers, bijvoorbeeld bij een politiebureau, is verboden. Een aantal provinciale ambtenaren heeft reeds een opleiding gevolgd om hun vakbekwaamheid op dit gebied te vergroten; voor herhalingscursussen zijn middelen ter beschikking gesteld. Er is ook overeenstemming met de provincies over de financiering van de taken; er is ook extra budget ter beschikking gesteld.

Inmiddels voldoet 76% van de benzinetankstations aan de drie kernbepalingen van het Besluit tankstations milieubeheer. De overige 380 stations zijn nog in overtreding; 30% daarvan worden door het bevoegd gezag tijdelijk gedoogd. Thans worden allereerst de stations aangepakt die niet over een gedoogbeschikking beschikken en die aan geen van de drie kernbepalingen voldoen. Hiertoe is recent het overleg met de betrokken oliemaatschappijen geopend. Voorts heeft de IMH actie ondernomen en daarbij het openbaar ministerie ingeschakeld, waarbij zo mogelijk sprake is van de invordering van wederrechtelijk verkregen voordeel. In dezen gelden de normale wettelijke procedures. De Kamer krijgt de inmiddels aangepaste lijst met benzinestations en zal van de voortgang van een en ander op de hoogte worden gehouden. Het is echter juridisch niet mogelijk om deze lijst openbaar te maken.

Bij brief is de Kamer meegedeeld dat het probleem van de gassingen groter is dan was verwacht en dat dit aanleiding vormt voor de opstelling van een regeling op basis van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Het overleg met de betrokken departementen daarover is inmiddels gaande. Naar verwachting zal binnen afzienbare tijd overeenstemming worden bereikt, zodat de nieuwe regeling zo mogelijk per 1 juni 2002 van kracht kan worden. Deze regeling, waaronder ook de import van containers valt, moet ook worden genotificeerd door de Europese Unie. In de tussentijd zal de IMH doorgaan met handhaving op basis van de Bestrijdingsmiddelenwet, waarbij prioriteit wordt gegeven aan gassingen van scheepsladingen en containers. Er wordt gestreefd naar uitfasering van het gebruik van methylbromide; het CTB heeft op 23 november jl. een verlengingsbesluit genomen dat loopt tot 1 februari 2004. Tegen dit besluit kan nog bezwaar en beroep worden aangetekend. Het ozonbesluit, dat al het overige gebruik van methylbromide regelt, wordt in het eerste kwartaal van 2002 van kracht. Er zal worden nagegaan of ook de gassingen daaronder kunnen worden gebracht. Wellicht is het mogelijk om methylbromide ook op te nemen in de categorisering die in het kader van de uitvoeringsnota Strategisch omgaan met stoffen (SOMS) zal plaatsvinden.

De minister wenst de vragen met betrekking tot de HSL-Zuid na afloop van het algemeen overleg te behandelen in een vertrouwelijk overleg met de commissie. In antwoord op de vraag van mevrouw Schreijer over «Grond voor grenzeloze kwaliteit» beaamt hij dat een volledig ketentoezicht noodzakelijk is, alsmede een betere afstemming van de bodem- en afvalstoffenregelgeving in internationaal verband. Hierover vindt in de Europese Unie overleg plaats. Dat is van groot belang, want met het Landelijke afvalbeheersplan (LAP) krijgt Nederland in toenemende mate te maken met internationale regelgeving. Naar verwachting kan het ontwerp-LAP binnen enkele weken in de ministerraad worden vastgesteld, zodat het daarna ter inzage kan worden gelegd. In dat geval zal de Kamer het LAP begin januari 2002 ontvangen.

Inmiddels zijn die delen van de evaluatie van het Bouwstoffenbesluit gereed die onder de directe competentie van VROM vallen. Deze gegevens over de handhaving van het besluit zal de Kamer in het komende kerstreces ontvangen; zo mogelijk zal daarbij ook worden ingegaan op het probleem rond de certificering. De passages in de evaluatie die ook betrekking hebben op de economische aspecten van het Bouwstoffenbesluit en de kwaliteit van de bouwstoffen, zijn helaas pas in april 2002 beschikbaar. Tegelijkertijd kan het kabinetsstandpunt over de totale evaluatie verschijnen.

De minister is bekend met de klacht van de provincies ten aanzien van de Europese afvalstoffenlijst (Eural). Hij heeft zijn standpunt op dit punt ter advisering naar de Raad van State gezonden. Na ommekomst van dat advies zal zijn standpunt publiek worden gemaakt. Een en ander houdt in dat tot die tijd de beschreven situaties de facto nog steeds zijn toegestaan.

Hij begrijpt dat in de Kamer verschillend wordt gedacht over de opslag van radioactief schroot. De Kamer heeft de kostenvergelijking ontvangen over opslag bij de COVRA en opslag via het Rotterdamse alternatief. Zijns inziens wijst de kostenvergelijking uit dat de investerings- en transportkosten bij de COVRA enigszins hoger zijn dan in de Rotterdamse variant. Daar staat tegenover dat de COVRA meer zekerheden biedt op het gebied van de veiligheid. Dat vormt voor hem dan ook reden om de voorkeur te geven aan de realisatie van een centrale opslag van radioactief schroot bij de COVRA. Overigens is hem duidelijk geworden dat ook de verantwoordelijke wethouder in Rotterdam daaraan de voorkeur geeft. Mocht de Kamer daar anders over denken, dan kan zij dat bij motie uitspreken. Met inachtneming van de centrale positie van de IMH bij de handhaving van de Kernenergiewet en de 24-uursbeschikbaarheid van stralingsdeskundigen bij de IMH, is thans met de DCMR overeenstemming bereikt over delegatie van een aantal inspectiewerkzaamheden aan DCMR-medewerkers die daarvoor speciaal zijn gekwalificeerd. Het is hem niet bekend of opslag van radioactief schroot in Duitsland goedkoper is dan opslag in Nederland.

Op het DSM-complex in Geleen is sprake van een overschrijding van de normen voor het groepsrisico, zoals overigens voor veel bedrijven in Nederland geldt. In 2003 zal een algemeen groepsrisicobeleid van kracht worden; vooruitlopend daarop wordt voor een groot aantal afzonderlijke bedrijven, zoals DSM, maatwerk geleverd. DSM is ook van opvatting dat de geconstateerde overschrijding van de groepsrisiconorm moet worden teruggebracht. Nog deze maand beoordeelt het bevoegd gezag, te weten de provincie Limburg, het daartoe door DSM ingediende veiligheidsrapport; de IMH was vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie t.b.v. de studie die DSM voor het veiligheidsrapport heeft uitgevoerd. De IMH zal in januari reeds verslag doen van de uitkomsten op dit punt; ook de Kamer zal daarvan op de hoogte worden gesteld. De deskundigen van het ministerie van VROM hadden geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van TNO inzake de leidingen bij de ACN-fabrieken, hetgeen inhield dat de 25 B-leidingen moesten worden vervangen door roestvrijstalen exemplaren. De calamiteit en de scheurvorming hebben zich ook in B-leidingen voorgedaan. De aanpassing heeft inmiddels ook plaatsgevonden. Volgens de deskundigen van VROM, TNO en de provincie was het niet noodzakelijk om tijdens die werkzaamheden het bedrijfsproces stil te leggen. Thans zal nader moeten worden gekeken naar de mogelijke toepassing van Alara-technieken; ook daarover zal de IMH in januari rapporteren. Tevens is het wenselijk om de integriteit van leidingen bij andere fabrieken, met name in het Rijnmondgebied, te onderzoeken. Hij zegt toe bij zijn collega van Justitie te zullen nagaan of het openbaar ministerie de ingezette procedure stopzet.

Vervolgens benadrukt minister Pronk dat hij de calamiteit bij de C2-deponie bij AVR zeer hoog opneemt. Er is van de zijde van VROM ook tamelijk frequent contact gezocht met de betrokken voormalige medewerker van AVR. AVR heeft toegezegd de gevraagde informatie te zullen verstrekken, maar dat duurt lang. De voormalige medewerker van AVR, de medewerkers van VROM en een gezondheidsdeskundige van het RIVM zullen nog in december een bezoek aan AVR brengen om alle benodigde informatie te verkrijgen. De Kamer zal daarvan op de hoogte worden gehouden.

Ten aanzien van de milieujaarverslagen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verslagen die ten behoeve van de overheid worden opgesteld en de verslagen die voor het publiek zijn bestemd. De eerste categorie verslagen van zo'n 250 bedrijven dient aan specifieke criteria te voldoen. Over deze jaarverslagen over 1999 heeft de Kamer begin 2001 schriftelijk een samenvattend overzicht ontvangen. Begin 2002 krijgt de Kamer een dergelijk overzicht van de jaarverslagen over 2000. Op basis van beide overzichten zal de minister zich een oordeel vormen over een eventuele aanscherping van criteria of uitbreiding van de lijst van bedrijven. Aan de publieksjaarverslagen zijn slechts algemene wettelijke eisen gesteld. Op deze publieksjaarverslagen had het onderzoek van Ernst & Young betrekking, waarbij Ernst & Young eigen criteria heeft toegepast op basis van een brochure van VROM. De publieksjaarverslagen zijn op zichzelf ook nuttig, maar zij zijn iets minder belangrijk dan de eerste categorie. Aan die eerste categorie zal dan ook prioriteit worden gegeven.

Tot slot zegt de minister toe dat spijtoptanten alsnog gebruik kunnen maken van de saneringsregeling voor asbestwegen. Dat zal ook in de regio bekend worden gemaakt. Nog niet beantwoorde vragen zullen schriftelijk worden afgedaan.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Th. A. M. Meijer

De wnd. griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Brandsema


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Th.A.M. Meijer (CDA), voorzitter, Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Mosterd (CDA), Ten Hoopen (CDA) en Depla (PvdA).

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Stellingwerf (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Lente (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Visser-van Doorn (CDA) en Leers (CDA).

Naar boven