22 187
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid

nr. 139
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juli 2003

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 13 mei 2003 over de voornemens tot invoering van branchegewijze premie-differentiatie in de WAO voor kleine bedrijven (kamerstuk 22 187, nr. 137) de navolgende vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd.

De vragen, alsmede de daarop op 26 juni 2003 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Hamer

De griffier van de commissie,

Nava

1

Welke branche betreft het, waarin kleine bedrijven samen minder dan 25 maal de gemiddelde loonsom verlonen? Wat wordt precies bedoeld met de opmerking dat in dit geval het uniforme rekenpercentage wordt gehanteerd?

Door het kabinet is nagegaan in welke sector alle kleine bedrijven gezamenlijk 25 maal de gemiddelde loonsom of minder verlonen. Op grond van een eerder gemaakte berekening, leek dit voor één sector het geval. Naar nu blijkt, is dit voor een drietal sectoren het geval, namelijk de sectoren 25, 26 en 68 (indeling conform artikel 97k Werkloosheidswet). Dit zijn de sectoren Vervoer KLM, Vervoer NS en Railbouw.

Beoogd is bedoelde sectoren het uniforme rekenpercentage in rekening te brengen, zoals bedoeld in artikel 78 lid 2 onderdeel a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor hen zal geen sprake zijn van een opslag of korting op het rekenpercentage.

2

Hoe zal worden omgegaan met kleine bedrijven binnen een branche die samen minder dan 25 maal de gemiddelde loonsom verlonen? Zal voor deze bedrijven het uniforme rekenpercentage worden gehanteerd?

(Zie het antwoord op vraag 1)

3

In welke branches zit men dicht tegen 25 maal de loonsom aan, zodat hier hetzelfde probleem zich voor zou kunnen doen?

In de andere dan de eerder genoemde sectoren verlonen de kleine bedrijven gezamenlijk minimaal meer dan 45 maal de gemiddelde loonsom.

4

Welke randvoorwaarden zullen worden gesteld en welke informatie zal worden verstrekt om te komen tot een gedegen financiële afweging tussen de lasten bij publieke verzekering en de lasten voor eigenrisicodragers? Welke gevolgen kunnen deze voorwaarden hebben voor de administratieve lasten van bedrijven?

Aan de financiële afweging tussen de lasten bij publieke verzekering en de eigenrisicodragerslasten zijn geen formele voorwaarden verbonden. Wat het kabinet betreft is voor deze afweging in ieder geval relevant de hoogte van de publieke premie en de lasten van het eigenrisicodragerschap (eventueel de hoogte van de premie van de particuliere verzekering). Daarnaast kan op genoemde afweging van invloed zijn de mate waarin in beide situaties bedrijven zich geprikkeld voelen tot en bijgestaan willen worden bij preventie- en reïntegratie-inspanningen.

In mijn brief van 13 mei jl. heb ik expliciet willen wijzen op het feit dat bedrijven op grond van de Pemba-methodiek 13 weken vóór 1 januari of 1 juli van enig jaar een aanvraag voor eigenrisicodragen moeten indienen. Voor de mogelijke openstelling van eigenrisicodragen per 1 januari 2004 doet zich dan het praktische probleem voor dat op 1 oktober 2003 de branchepremies nog niet bekend zijn. Daarmee is een brede afweging zoals boven omschreven, niet mogelijk op het moment dat een aanvraag voor eigenrisicodragen zou moeten worden ingediend.

5

Waarom kan niet per 1 januari 2004 aan de gestelde randvoorwaarden worden voldaan dat kleine bedrijven een gedegen afweging kunnen maken?

Zoals ook boven gesteld, acht ik het wenselijk dat bedrijven de hoogte van hun branchepremie weten op het moment dat de aanvraagtermijn voor eigenrisicodragen nog niet is verstreken. Daarvan is op 1 oktober 2003, uitgaande van eigenrisicodragen per 1 januari 2004, geen sprake. Dit heeft ertoe geleid de eenmalige mogelijkheid tot eigenrisicodragen niet per 1 januari 2004, maar per 1 juli 2004 open te stellen.

6

Is het niet wenselijker de branchegewijze premiedifferentiatie alsmede de openstelling van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen tegelijkertijd in te voeren? Welke gevolgen kan het gefaseerd invoeren hebben voor de administratieve lasten, en zorgvuldige regelgeving?

De consequentie van het per 1-7-2004 eenmalig openstellen van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen, is dat de branchegewijze premiedifferentiatie en de openstelling van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen niet gelijktijdig worden ingevoerd. Dat lijkt het kabinet, met het oog op een zo optimaal mogelijke afweging voor bedrijven zoals eerder geschetst, niet bezwaarlijk en zelfs wenselijk.

Uitstel van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen heeft geen effect op de administratieve lasten voor bedrijven. Ten aanzien van de zorgvuldigheid van de regelgeving kan gesteld worden dat deze geenszins in het geding is door, maar zelfs gebaat is bij de gekozen handelwijze.

7

Hoe groot is het gevaar van het vliegwieleffect, dat de beste risico's blijven uittreden en het draagvlak voor een publieke omslagpremie uiteindelijk verdwijnt?

Van een vliegwiel-effect is in de ogen van het kabinet pas sprake als een zichzelf versterkend proces op gang zou komen, waarbij de telkens «beste» risico's eigenrisicodrager zouden worden. Als gevolg daarvan zou het financiële draagvlak onder de publieke verzekering steeds kleiner worden en uiteindelijk kunnen wegvallen. Omdat de mogelijkheid tot eigenrisicodragen niet structureel, maar eenmalig wordt geboden, zal een dergelijk effect zich niet voordoen. Overigens zullen kleine bedrijven als gevolg van de introductie van branchegewijze premiedifferentiatie een premie verschuldigd zijn die meer gerelateerd is aan hun eigen WAO-lasten dan het in 2003 verschuldigde rekenpercentage. Dat heeft een drukkend effect op het aantal aanvragen voor eigenrisicodragen.

8

Wanneer zullen de branchepremies bekend zijn?

Het UWV heeft laten weten dat het vooralsnog onzeker is wanneer dit het geval zal zijn. Dit hangt samen met het feit dat exacte vorm van de branchegewijze premiedifferentiatie en de voor uitvoering daarvan benodigde systeemaanpassingen door het UWV pas definitief kunnen worden doorgevoerd op het moment dat het daartoe strekkende besluit is gepubliceerd.

9

Uit welke branches komen de ca. 36 000 bedrijven die thans bezwaarschriften hebben ingediend tegen de Pemba-premiebeschikkingen? Wanneer wordt het rechterlijk oordeel over de bezwaarschriften verwacht?

In mijn brief van 13 mei jl. heb ik gemeld dat het om een aantal van 36 000 bedrijven gaat. Ruim 10 000 daarvan zijn bedrijven in het bank- en verzekeringswezen, groothandel en vrije beroepen (voormalige BV 25), ruim 6 000 in de detailhandel en ambachten (voormalige BV 18), een kleine 4 500 in de metaalnijverheid (voormalige BV 11), ruim 4 000 in de agrarische sector, ruim 3 000 in de horeca en een kleine 3 000 in de gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen (voormalige BV 23).

Het is moeilijk in te schatten wanneer het rechterlijk oordeel te verwachten is. Van het UWV is vernomen dat momenteel in een tweetal proefprocedures beslissingen op bezwaar zijn uitgereikt. In een aantal andere proefprocedures moeten deze beslissingen nog worden uitgereikt. Indien het tot beroepszaken zal leiden, zal het UWV de rechter om spoedige afhandeling vragen.

10

Hoe verhoudt invoering van deze maatregel zich tot nieuw beleid ten aanzien van de WAO uit het Hoofdlijnenakkoord?

In het Strategisch Akkoord van het vorige kabinet is opgenomen Pemba voor kleine bedrijven af te schaffen en voor hen branchegewijze premiedifferentiatie te introduceren. Om redenen van praktische haalbaarheid zijn beide maatregelen in de tijd uit elkaar gehaald. Met de voorgenomen introductie van branchepremies per 1 januari 2004 wordt de financiering van de WAO-lasten door kleine bedrijven geregeld op de wijze zoals door het vorige kabinet voorzien.

Het kabinet zal bij de indiening van het wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte nader ingaan op de samenhang met en de richting van de voorgenomen stelselwijziging in de arbeidsongeschiktheidsregelingen.

11

Wanneer zal Pemba voor grotere bedrijven worden afgeschaft?

Het kabinet zal ook hierop ingaan bij de indiening van het wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsverplichting.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (CU), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Van Loon-Koomen (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Van Dijk (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).

Naar boven