nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 28 maart 2000
1 Aanleiding
Tijdens het algemeen overleg met de Vaste Kamercommissie van 9 december
jl. (22 187, nr. 99) heb ik de Tweede Kamer toegezegd te overleggen met
de besturen van de Stichting Vervangingsfonds en de Stichting Participatiefonds
(hierna: de Fondsen) om te onderzoeken of er door ontschotting tussen deze
Fondsen op korte termijn middelen kunnen vrijvallen waarmee het ziekteverzuim
in het onderwijs kan worden teruggedrongen. Ook voor de lange termijn zou
nagegaan worden of ontschotting perspectief biedt: de middelen voor wachtgeld,
vervanging en bedrijfsgezondheidszorg worden niet langer als gescheiden middelen
gezien, en waar mogelijk worden overschotten benut om tekorten af te wenden.
2 Uitkomsten overleg
Op 24 februari jl. heb ik de Kamer schriftelijk meegedeeld dat het overleg
met de Fondsen in een vergevorderd stadium verkeert en dat over de uitkomsten
medio maart bericht zou volgen. Inmiddels is het overleg afgerond en kan ik
u het volgende berichten.
De Fondsen hebben constructief meegedacht over de ontschotting VF/PF en
aangegeven dat de huidige prognoses van de programma-uitgaven voor de korte
termijn (situatie 2000 en 2001) incidenteel ruimte bieden voor een extra impuls
van f 10 miljoen uit het Participatiefonds om het ziekteverzuim terug
te dringen. Deze eenmalige impuls past binnen de voedingsafspraken die tussen
het Participatiefonds en OCenW zijn gemaakt in de zogenaamde Allonge. De ontschotting
acht ik een voorbeeld van synergie tussen de Fondsen op de korte termijn.
Zij past bovendien binnen de doelstelling van de Fondsen om de uitgaven te
beheersen.
De Fondsen zijn terughoudend als het gaat om verplichtingen voor de lange
termijn, omdat niet duidelijk is of de wachtgelddaling structureel is. Bovendien
rust er vanaf 1999 ook een taakstelling uit het Regeerakkoord op de wachtgelduitgaven.
Verder zullen de financiële gevolgen van de ontvlechting van VO uit het
Vervangingsfonds nader in kaart moeten worden gebracht, evenals de gevolgen
van de decentralisatie van de bovenwettelijke wachtgelduitgaven. Tot slot
melden de Fondsen er rekening mee te houden dat zich over 2000 een groot tekort
aandient op de vervangingsuitgaven.
Om te bewerkstelligen dat het ziekteverzuim adequaat wordt aangepakt en
de vervangingsuitgaven worden teruggedrongen heb ik na overleg met de Fondsen
besloten tot de volgende aanpak.
Impuls in reïntegratie
Verspreid over de jaren 2000, 2001 en 2002 wordt in totaal 15 miljoen
gulden bestemd voor een impuls in bgz-experimenten die zich richten op Reïntegratie.
De incidentele middelen die het PF beschikbaar stelde, heeft OCenW daartoe
met 5 miljoen gulden aangevuld. Verder is ook SZW van plan een substantiële
bijdrage te leveren, zodat het uiteindelijk bedrag dat voor reïntegratie
beschikbaar is, toeneemt. Ik verwacht dat deze reïntegratietrajecten
succesvol zijn, omdat het Vervangingsfonds er tot dusver goede ervaringen
mee heeft opgedaan en de arbeidsmarkt nu voldoende perspectieven biedt.
Op dit moment wordt in overleg met sociale partners en SZW het plan van
aanpak voor preventie en reïntegratie verder ingevuld. Tijdens de eerstvolgende
ao-vkc over ziekteverzuim zal ik u nader kunnen informeren over het karakter
van de activiteiten die de komende jaren op dit terrein zullen plaatsvinden.
Verhoging vergoeding arbocontracten
Gelet op de verantwoordelijkheid van de onderwijswerkgever voor strakke
ziekteverzuimbegeleiding en -beheersing heb ik na overleg met de Fondsen besloten
om de vergoeding aan scholen voor arbocontracten in 2000 en 2001 te verhogen
met 15 miljoen gulden. Deze verhoging ontslaat de instellingen in het funderend
onderwijs niet van de verplichting om alles in het werk te stellen het verzuim
te beheersen. De vergoeding moet daarom naar mijn mening in ieder geval prikkels
blijven bevatten om het verzuim terug te dringen en dus niet automatisch een
oplopend verzuim volgen. Bij het financieren van de verhoging van de vergoeding
laat ik me leiden door de stelregel: «de kost gaat voor de baat uit».
De verhoging van de vergoeding voor arbocontracten kan worden gefinancierd
uit het PF-overschot, dat naar verwachting de eerste twee jaar beschikbare
ruimte biedt om in totaal 30 mln te onttrekken.
Resumerend
Ik ben van opvatting dat deze maatregelen zowel de preventieve als de
reïntegratieve aanpak van het ziekteverzuim omvatten. Door het ziekteverzuim
beleidsmatig aan te pakken, kan de declaratiespiraal worden doorbroken waarin
verzuim bij de individuele instellingen, uiteindelijk op het collectief wordt
afgewenteld en bijdraagt aan hogere vervangingsuitgaven bij het Fonds, respectievelijk
het Ministerie van OCenW.
Voor de goede orde: een daling van het verzuim acht ik ook wenselijk vanuit
het oogpunt van arbeidsmarktparticipatie.
Wat de voorziene stijging van de vervangingsuitgaven betreft: ik heb na
overleg met de Fondsen besloten dat op basis van een (extern) onderzoek helder
moet worden welke factoren de uitgaven opdrijven. Het financieel beheer/prognosemodel
en het feitelijk gedrag van de scholen zouden daarbij mogelijk waardevolle
aanknopingspunten kunnen bieden. Ik ben het met de Fondsen eens dat de onderzoeksbevindingen
die op korte termijn beschikbaar moeten komen, indicatief zijn voor de maatregelen
die voor 2000 het tekort moeten ombuigen. Op dat moment kan ook beter beoordeeld
worden welke maatregelen voor de lange termijn zijn geboden. Ik houd u van
de uitkomsten op de hoogte.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans