nr. 102
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 maart 2000
Hierbij bied ik u het door het Ctsv op 27 januari 2000 gepubliceerde rapport
«Zicht op Reïntegratie» aan1.
In deze brief geef ik mijn reactie op dit rapport.
Het rapport
Het rapport is vervaardigd door de universiteit van Maastricht in opdracht
van het Ctsv. De onderzoekers hebben gekeken naar de samenhang tussen de regels
ten aanzien van reïntegratie en de verhoudingen tussen partijen in het
veld. Het onderzoek richt zich op de wijze waarop deze verschillende partijen
de regels interpreteren en de wijze waarop ze hun rol zien.
In het stelsel zijn de private en publieke verantwoordelijkheden organisatorisch
gescheiden. Herplaatsing in het eigen bedrijf valt onder de verantwoordelijkheid
van de werkgever/Arbo-dienst. Zijn in het bedrijf geen mogelijkheden (meer),
dan ligt de verantwoordelijkheid bij de uitvoeringsinstelling. Het poortwachtersmodel
moet de brug tussen de werkgever/arbodienst en de uitvoeringsinstelling vormen.
De boodschap die opklinkt uit het rapport is dat het poortwachtersmodel
niet werkt zoals de regelgeving beoogde. De uitvoeringsinstellingen hebben
een drietal rollen te vervullen voor werkgevers en arbodiensten. Een informerende
rol, een faciliterende rol en een contro-lerende rol. Uit het onderzoek blijkt
dat de uitvoeringsinstellingen deze rollen niet goed vorm geven. Het aanbieden
van deskundigheid gericht op verzuimbegeleiding en reïntegratie is een
taak van de uitvoeringsinstelling. Maar het blijkt dat dit nauwelijks gebeurt.
Pas aan het einde van het eerste ziektejaar komt de uitvoeringsinstelling
in beeld. Het verzorgen van verzuimbegeleiding, als herplaatsing bij de eigen
werkgevers niet meer mogelijk is, gebeurt maar zelden vroegtijdig. Een factor
die de samenwerking bemoeilijkt is de dubbele rol die de uitvoeringsinstellingen
moeten spelen. Aan de ene kant moeten de uitvoeringsinstellingen
samenwerken met de arbodiensten in het eerste jaar van de zieke werknemer
en aan de andere kant moet de uitvoeringsinstelling het werk van de arbo-diensten
controleren en zonodig boetes opleggen. Bij de controlerende rol van de uitvoeringsinstellingen
op zichzelf zijn ook vraagtekens te zetten. Er wordt sterk de nadruk gelegd
op het tijdig indienen van het reïntegratieplan. Dit leidt ertoe dat
de nadruk komt te liggen op de administratieve kant van de reïntegratie.
Een inhoudelijk oordeel wordt nauwelijks gegeven.
Over het algemeen is het probleem dat niet duidelijk blijkt te zijn welke
verantwoordelijkheden partijen hebben in het reïntegratieproces. Zij
weten dan ook geen goede invulling aan hun rol te geven. Bij de uitvoeringsinstellingen
stellen velen zich op het standpunt dat werkgevers intensief begeleid en ondersteund
zouden moeten worden. Zij ontvangen van het Lisv daarentegen signalen dat
de uitvoeringsinstellingen van de wetgever juist op afstand zou moeten blijven.
De ondervraagde bedrijfs- en verzekeringsartsen vinden zelf een strikte verantwoordelijkheidsverdeling
niet functioneel. Reïntegratie is een zoek- en onderhandelingsproces.
Dit proces is niet gebaat bij een uitvoeringsinstelling die zich op afstand
houdt en boetes oplegt in verband met niet-tijdigheid. In deze situatie is
de zieke werknemer, waar het allemaal om draait, vooral lijdend voorwerp.
Hij of zij heeft nauwelijks invloed en dit leidt vaak tot een passieve opstelling,
aldus het rapport.
Reactie
Alvorens in te gaan op de inhoudelijke boodschap van het rapport geef
ik eerst mijn oordeel vanuit het perspectief van mijn rol als toezichthouder
op het Ctsv. Bezien vanuit dat perspectief stel ik op de eerste plaats vast
dat het Ctsv een informatief rapport heeft doen opstellen. Het rapport geeft
een schets van de uitvoeringspraktijk, aan de hand van interviews met verschillende
functionarissen. Dit maakt het rapport levendig, en brengt de onderzochte
aspecten goed voor het voetlicht. Wel bergt dit het gevaar in zich dat conclusies
worden getrokken op basis van slechts een paar interviews (soms zelfs één).
Ten tweede valt mij op dat het Ctsv geen conclusies aan de bevindingen
verbindt richting de betrokken uitvoerders. De knelpunten die het Ctsv signaleert
met betrekking tot het functioneren van het poortwachtersmodel worden vooral
gepresenteerd als voortvloeiend uit tekortkomingen in de regelgeving/de inhoud
van het beleid. Weinig komt de vraag aan de orde of de bij de uitvoering betrokken
partijen zelf meer hadden kunnen proberen iets aan de geschetste knelpunten
te doen.
Voor wat betreft de beleidsinhoudelijke knelpunten die het Ctsv signaleert
met betrekking tot het functioneren van het poortwachtersmodel: deze heb ik
reeds eerder onderkend. In mijn brief van 28 mei jl.1 heb ik u hierover geïnformeerd en heb ik maatregelen aangekondigd.
Het rapport staat kritisch ten opzichte van het functioneren van het poortwachtersmodel.
Zoals in de brief van 11 november 19992 is bericht,
zal de aanpassing van het poortwachtersmodel worden afgestemd op de besluitvorming
over het kabinetsstandpunt Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). Dit
om te voorkomen dat regelgeving wordt geïntroduceerd die als gevolg van
de SUWI-operatie binnen korte tijd zou moeten worden aangepast. Dit betekent
overigens niet dat de beleidsontwikkeling op het gebied van begeleiding van
de zieke werknemer stil ligt. Inmiddels zijn de in het kader van het plan
WAO aangekondigde beleidsinitiatieven op het gebied van verbetering van de
preventie, reïntegratie en uitvoering van de claimbeoordeling WAO gestart.
Het is mijn streven de Kamer dit voorjaar te informeren over de
voortgang van het Plan van Aanpak en over nieuwe beleidsinitiatieven inzake
het poortwachtersmodel.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst