22 187
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid

nr. 102
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 13 maart 2000

Hierbij bied ik u het door het Ctsv op 27 januari 2000 gepubliceerde rapport «Zicht op Reïntegratie» aan1. In deze brief geef ik mijn reactie op dit rapport.

Het rapport

Het rapport is vervaardigd door de universiteit van Maastricht in opdracht van het Ctsv. De onderzoekers hebben gekeken naar de samenhang tussen de regels ten aanzien van reïntegratie en de verhoudingen tussen partijen in het veld. Het onderzoek richt zich op de wijze waarop deze verschillende partijen de regels interpreteren en de wijze waarop ze hun rol zien.

In het stelsel zijn de private en publieke verantwoordelijkheden organisatorisch gescheiden. Herplaatsing in het eigen bedrijf valt onder de verantwoordelijkheid van de werkgever/Arbo-dienst. Zijn in het bedrijf geen mogelijkheden (meer), dan ligt de verantwoordelijkheid bij de uitvoeringsinstelling. Het poortwachtersmodel moet de brug tussen de werkgever/arbodienst en de uitvoeringsinstelling vormen.

De boodschap die opklinkt uit het rapport is dat het poortwachtersmodel niet werkt zoals de regelgeving beoogde. De uitvoeringsinstellingen hebben een drietal rollen te vervullen voor werkgevers en arbodiensten. Een informerende rol, een faciliterende rol en een contro-lerende rol. Uit het onderzoek blijkt dat de uitvoeringsinstellingen deze rollen niet goed vorm geven. Het aanbieden van deskundigheid gericht op verzuimbegeleiding en reïntegratie is een taak van de uitvoeringsinstelling. Maar het blijkt dat dit nauwelijks gebeurt. Pas aan het einde van het eerste ziektejaar komt de uitvoeringsinstelling in beeld. Het verzorgen van verzuimbegeleiding, als herplaatsing bij de eigen werkgevers niet meer mogelijk is, gebeurt maar zelden vroegtijdig. Een factor die de samenwerking bemoeilijkt is de dubbele rol die de uitvoeringsinstellingen moeten spelen. Aan de ene kant moeten de uitvoeringsinstellingen samenwerken met de arbodiensten in het eerste jaar van de zieke werknemer en aan de andere kant moet de uitvoeringsinstelling het werk van de arbo-diensten controleren en zonodig boetes opleggen. Bij de controlerende rol van de uitvoeringsinstellingen op zichzelf zijn ook vraagtekens te zetten. Er wordt sterk de nadruk gelegd op het tijdig indienen van het reïntegratieplan. Dit leidt ertoe dat de nadruk komt te liggen op de administratieve kant van de reïntegratie. Een inhoudelijk oordeel wordt nauwelijks gegeven.

Over het algemeen is het probleem dat niet duidelijk blijkt te zijn welke verantwoordelijkheden partijen hebben in het reïntegratieproces. Zij weten dan ook geen goede invulling aan hun rol te geven. Bij de uitvoeringsinstellingen stellen velen zich op het standpunt dat werkgevers intensief begeleid en ondersteund zouden moeten worden. Zij ontvangen van het Lisv daarentegen signalen dat de uitvoeringsinstellingen van de wetgever juist op afstand zou moeten blijven. De ondervraagde bedrijfs- en verzekeringsartsen vinden zelf een strikte verantwoordelijkheidsverdeling niet functioneel. Reïntegratie is een zoek- en onderhandelingsproces. Dit proces is niet gebaat bij een uitvoeringsinstelling die zich op afstand houdt en boetes oplegt in verband met niet-tijdigheid. In deze situatie is de zieke werknemer, waar het allemaal om draait, vooral lijdend voorwerp. Hij of zij heeft nauwelijks invloed en dit leidt vaak tot een passieve opstelling, aldus het rapport.

Reactie

Alvorens in te gaan op de inhoudelijke boodschap van het rapport geef ik eerst mijn oordeel vanuit het perspectief van mijn rol als toezichthouder op het Ctsv. Bezien vanuit dat perspectief stel ik op de eerste plaats vast dat het Ctsv een informatief rapport heeft doen opstellen. Het rapport geeft een schets van de uitvoeringspraktijk, aan de hand van interviews met verschillende functionarissen. Dit maakt het rapport levendig, en brengt de onderzochte aspecten goed voor het voetlicht. Wel bergt dit het gevaar in zich dat conclusies worden getrokken op basis van slechts een paar interviews (soms zelfs één).

Ten tweede valt mij op dat het Ctsv geen conclusies aan de bevindingen verbindt richting de betrokken uitvoerders. De knelpunten die het Ctsv signaleert met betrekking tot het functioneren van het poortwachtersmodel worden vooral gepresenteerd als voortvloeiend uit tekortkomingen in de regelgeving/de inhoud van het beleid. Weinig komt de vraag aan de orde of de bij de uitvoering betrokken partijen zelf meer hadden kunnen proberen iets aan de geschetste knelpunten te doen.

Voor wat betreft de beleidsinhoudelijke knelpunten die het Ctsv signaleert met betrekking tot het functioneren van het poortwachtersmodel: deze heb ik reeds eerder onderkend. In mijn brief van 28 mei jl.1 heb ik u hierover geïnformeerd en heb ik maatregelen aangekondigd.

Het rapport staat kritisch ten opzichte van het functioneren van het poortwachtersmodel. Zoals in de brief van 11 november 19992 is bericht, zal de aanpassing van het poortwachtersmodel worden afgestemd op de besluitvorming over het kabinetsstandpunt Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). Dit om te voorkomen dat regelgeving wordt geïntroduceerd die als gevolg van de SUWI-operatie binnen korte tijd zou moeten worden aangepast. Dit betekent overigens niet dat de beleidsontwikkeling op het gebied van begeleiding van de zieke werknemer stil ligt. Inmiddels zijn de in het kader van het plan WAO aangekondigde beleidsinitiatieven op het gebied van verbetering van de preventie, reïntegratie en uitvoering van de claimbeoordeling WAO gestart. Het is mijn streven de Kamer dit voorjaar te informeren over de voortgang van het Plan van Aanpak en over nieuwe beleidsinitiatieven inzake het poortwachtersmodel.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

TK 1998–1999, 22 187, nr. 89.

XNoot
2

Kenmerk (SV/WV/99/64986).

Naar boven