22 160
Regels met betrekking tot de organisatie van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet energiedistributie)

D
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 6 december 1994 en het nader rapport d.d. 23 maart 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 12 juli 1994, no. 94.007070, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de derde nota van wijziging inzake het voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de organisatie van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet energiedistributie), met toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 juli 1994, nr. 90.007070, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake de bovenvermelde nota van wijziging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 december 1994, nr. W10.94.0428, bied ik U hierbij aan.

1. Het voorgestelde artikel 1a, onderdeel c, vermeldt als doelstelling voor distributiebedrijven het bevorderen van een doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van energie. Dit onderdeel laat in de doelomschrijving voor verbruikers het milieu-element achterwege. De toelichting maakt onder «Financiering besparingstaak» in de op drie na laatste alinea duidelijk dat de financiële ondersteuning door distributiebedrijven van besparende investeringen bij de eindverbruiker ook betrekking kan hebben op het beperken van emissies die het milieu verontreinigen.

Met het oog op het vorenstaande beveelt de Raad van State aan om in de vorenbedoelde doelomschrijving voor verbruikers een milieu-element op te nemen.

1. De suggestie van de Raad van State om in de doelomschrijving voor verbruikers een milieu-element op te nemen is niet gevolgd. Het zou te ver gaan de distributiebedrijven met een milieutaak te belasten voorzover dit geen (besparings)voordeel voor de verbruikers oplevert. De toelichting onder «Financiering besparingstaak» en de toelichting op onderdeel D zijn naar aanleiding van de opmerking van de Raad verduidelijkt.

2. Artikel 23g, eerste lid, heeft geen betrekking op de levering van warmte, terwijl artikel 1a wel tevens melding maakt van de distributie van warmte.

Dit verschil tussen de genoemde artikelen dient volgens de Raad te worden verklaard in de toelichting of te worden opgeheven.

2. Artikel 23g, eerste lid, is als gevolg van de opmerking van de Raad gewijzigd in die zin dat het ook betrekking heeft op warmte. De toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

3. Artikel 23i, eerste lid, vermeldt in verband met de vast te stellen gedragscode waarvan de invulling aan partijen wordt overgelaten als strekking het tegengaan van onwenselijke mededinging uit een oogpunt van «goede marktwerking». Die goede marktwerking heeft volgens de toelichting onder «Mogelijke oneerlijke concurrentie» betrekking op activiteiten van distributeurs die los staan van de eigenlijke distributie en in zoverre niet onder de uitzonderingen vallen die in mededingingsregelingen zijn opgenomen voor de distributie van energie. De toelichting bespreekt enkele algemene criteria die met het oog op die goede marktwerking worden voorgesteld. De toelichting maakt echter niet duidelijk hoe dit begrip in artikel 23i met inbegrip van de daarop gerichte criteria zich verhoudt tot de regels die voortvloeien uit het communautaire mededingingsrecht en uit het nationale mededingingsrecht dat recent tot uiting is gekomen in het Besluit marktverdelingsregelingen en in de voorgestelde wijziging van de Wet economische mededinging (Kamerstukken II 1992/93, 23 306). Die duidelijkheid dient volgens de Raad in de toelichting te worden gegeven. Het college beveelt aan om bij die verduidelijking tevens aandacht te besteden aan de betekenis van de vorenbedoelde mededingingsregels voor de door de nota van wijziging beoogde feitelijke gedragingen van de marktdeelnemers waarop de gedragscode betrekking zal hebben.

3. Nadat de derde nota van wijziging aan de Raad om advies werd voorgelegd hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die mij aanleiding geven de artikelen 23i en volgende te vervangen door een nieuwe bepaling. Gebleken is namelijk dat partijen het niet eens kunnen worden over een gedragscode. Daarom stel ik voor een rechtstreeks werkende bepaling (die onwenselijke concurrentie door distributiebedrijven tegengaat) in het wetsvoorstel op te nemen. In de toelichting wordt onder «Mogelijke oneerlijke concurrentie» hierop nader ingegaan. Daarbij wordt naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad ook ingegaan op de verhouding van de nieuwe regeling met de regels die voortvloeien uit het communautaire mededingingsrecht en het nationale mededingingsrecht. In verband met het nieuwe artikel 23i is de in artikel 23a, tweede lid, omschreven taak van de verbruikersraad uitgebreid. De verbruikersraad kan adviseren over alle onderdelen van het beleid van de rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, die gevolgen voor de verbruikers kunnen hebben. Het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 23i zal ingevolge de voorgestelde wijziging van onderdeel R worden vastgesteld bij koninklijk besluit.

4. In de toelichting op onderdeel O wordt gesteld dat door het vervallen van de bepalingen over de (re)organisatie er geen reden is het verbod voor lagere overheden tot het maken van distributiebepalingen te handhaven. Het college wijst erop dat, naast de thans geen doorgang vindende voornemens tot reorganisatie van de distributiesector, met name in het belang van afstemming tussen centraal en decentraal vermogen andere redenen aanwezig kunnen zijn voor het handhaven van het vorenbedoelde verbod. In dit verband merkt de Raad op dat in de brief van 3 november 1993 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal die verbodsregeling en dat afstemmingsbelang als belangrijke onderwerpen zijn vermeld (Kamerstukken II 1993/94, 22 160, nr. 13, bladzijden 2 en 3).

Met het oog op het vorenstaande dient het laten vervallen van de verbodsregeling in de toelichting nader te worden gemotiveerd.

4. Onderdeel O, waarin werd voorgesteld artikel 28 te laten vervallen, is naar aanleiding van de opmerking van de Raad geschrapt. Voorts is in de toelichting aan artikel 28 van het wetsvoorstel, mede in relatie tot artikel 27, aandacht besteed.

5. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven.

6. Naast de hiervoor vermelde wijzigingen is de nota van wijziging gewijzigd in die zin dat in onderdeel D een scherpere formulering van artikel 1a, onderdeel b, is opgenomen.

De Raad van State geeft in overweging de derde nota van wijziging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken goed te vinden dat ik de gewijzigde nota van wijziging rechtstreeks naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal zend.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 6 december 1994, no. W10.94.0428, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

– In de toelichting, onder «Reorganisatie van de distributiesector», derde alinea, de aankondiging actualiseren van een standpuntbepaling medio 1994 door de electriciteitssector.

– In de toelichting, onder «Financiering besparingstaak», eerste alinea, de vindplaats vermelden van de brief van 15 maart 1994.

Naar boven