22 160
Regels met betrekking tot de organisatie van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet energiedistributie)

C
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN DE DERDE NOTA VAN WIJZIGING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

De in onderdeel D opgenomen wijziging van artikel 1a, onderdeel b, kwam in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd, niet voor.

Het in onderdeel H opgenomen artikel 23a, tweede lid, luidde als volgt:

2. Een verbruikersraad heeft tot taak de rechtspersoon desgevraagd of uit eigen beweging te adviseren over aangelegenheden die liggen op het terrein van het beleid dat de rechtspersoon voert bij de uitvoering van zijn in artikel 1a bedoelde taken en die gevolgen hebben voor de verbruikers van elektriciteit, gas of warmte ten behoeve van wie de rechtspersoon de distributie verzorgt. Een verbruikersraad brengt in elk geval advies uit over de hoogte van het deel van de vergoeding, die in rekening wordt gebracht voor het leveren van elektriciteit en gas aan verbruikers, dat dient ter dekking van de in artikel 23g, eerste lid, bedoelde kosten en over de wijze waarop de ter dekking van die kosten ontvangen bedragen zullen worden besteed.

Waar in het in onderdeel K opgenomen artikel 23g, eerste lid, over elektriciteit, gas of warmte wordt gesproken, luidde de oorspronkelijke tekst: elektriciteit of gas.

Het in onderdeel K opgenomen hoofdstuk 4C, luidde als volgt:

HOOFDSTUK 4C. MEDEDINGING

Artikel 23i

1. De organisatie van distributiebedrijven stelt een gedragscode vast, die gedragsregels voor distributiebedrijven inhoudt welke strekken tot het tegengaan van mededinging die, met inachtneming van het belang van een goede vervulling van de in artikel 1a bedoelde taken, uit een oogpunt van goede marktwerking als onwenselijk moet worden beschouwd.

2. De gedragscode kan onder meer inhouden dat:

a. daarbij aangegeven handelingen niet mogen worden verricht door een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort;

b. ingeval handelingen als onder a bedoeld worden verricht door een rechtspersoon, van wie de meerderheid van de aandelen of van de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer rechtspersonen, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door een of meer zodanige rechtspersonen kan worden benoemd, deze rechtspersonen zich ten opzichte van de eerst bedoelde rechtspersoon dienen te gedragen overeenkomstig een in de gedragscode aangegeven wijze;

c. een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, een afzonderlijke administratie dient bij te houden met betrekking tot in de gedragscode aangewezen handelingen;

d. een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, zich ter voorkoming van ongewenste mededinging tussen andere ondernemingen ten opzichte van die ondernemingen dient te gedragen overeenkomstig een in de gedragscode aangegeven wijze.

3. De organisatie van distributiebedrijven stelt een gedragscode als bedoeld in het eerste lid vast in overeenstemming met de organisaties die representatief zijn voor de bedrijfstak ten opzichte waarvan mededinging plaatsvindt.

4. De gedragscode behoeft door Onze Minister verbindend te worden verklaard.

5. Onze Minister verklaart een gedragscode niet verbindend indien daarin onwenselijke mededinging als bedoeld in het eerste lid onvoldoende wordt tegengegaan.

6. Van de verbindendverklaring wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De gedragscode wordt na de verbindendverklaring ter inzage gelegd bij het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 23j

1. Indien geen overeenstemming over een gedragscode kan worden bereikt tussen de organisatie van distributiebedrijven en een of meer organisaties die representatief zijn voor de bedrijfstak ten opzichte waarvan mededinging plaatsvindt, kan elk van deze organisaties van de andere verlangen dat door hen gezamenlijk een commissie wordt ingesteld, die tot taak heeft te trachten de betrokken organisaties alsnog tot overeenstemming te brengen en, indien dit niet gelukt, een voorstel voor een gedragscode aan Onze Minister voor te leggen.

2. Indien een verlangen als bedoeld in het eerste lid kenbaar is gemaakt, zijn de betrokken organisaties jegens elkaar gehouden eraan mee te werken, dat een commissie als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld en dat deze door hen gezamenlijk wordt bekostigd en de beschikking krijgt over de gegevens, die zij voor de vervulling van haar taak nodig heeft.

3. Een commissie als bedoeld in het eerste lid bestaat uit zes leden. Twee leden worden benoemd door de organisatie van distributiebedrijven en twee leden door de andere in het eerste lid bedoelde organisatie of, ingeval er meer zodanige organisaties zijn, door deze gezamenlijk, terwijl deze vier leden samen de overige twee leden benoemen waarvan één als voorzitter. De leden mogen geen bestuursleden of werknemers zijn van de betrokken organisaties.

4. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen.

5. Alvorens op grond van het eerste lid een voorstel voor een gedragscode aan Onze Minister voor te leggen, stelt de commissie de betrokken organisaties in de gelegenheid over het ontwerp daarvoor van hun gevoelen te doen blijken.

6. Nadat Onze Minister een voorstel voor een gedragscode heeft ontvangen kan hij een gedragscode vaststellen.

Artikel 23k

De organisatie van distributiebedrijven kan uit eigen beweging of op verzoek van de andere in artikel 23i, eerste lid, bedoelde organisaties een gedragscode wijzigen of door een nieuwe gedragscode vervangen. In dat geval zijn de artikelen 23i en 23j van overeenkomstige toepassing.

De onderdelen O tot en met R waren geletterd als onderdelen P tot en met S.

Onderdeel O (vervallen), luidde als volgt:

Artikel 28 vervalt.

Onderdeel R (was onderdeel S) luidde als volgt:

In artikel 30a wordt «artikel 29a,» vervangen door: hoofdstuk 4B,.

TOELICHTING

I Algemeen

Reorganisatie van de distributiesector

Waar in de tweede alinea wordt gesproken over 35, luidde het oorspronkelijke aantal: 40.

De derde alinea luidde vanaf de derde volzin als volgt:

Het ziet er naar uit dat de elektriciteitssector medio 1994 met het door mij gevraagde gemeenschappelijke standpunt zal komen over de gewenste structuur van de elektriciteitsvoorziening. Dit op basis van de resultaten van de studie die het bureau McKinsey verricht. Ook zijn er vorderingen op het gebied van de richtlijnen voor de interne markt voor elektriciteit en gas in Brussel. De Europese Commissie heeft nieuwe voorstellen gedaan, naar aanleiding van de reacties van de lid-staten en het advies van het Europees Parlement. De nieuwe voorstellen bieden een betere basis om tot besluitvorming in de Raad van ministers te komen, omdat er meer aandacht wordt besteed aan het bijzondere nutskarakter van de elektriciteits- en gasvoorziening.

Financiering besparingstaak

In de laatste volzin van de eerste alinea ontbrak de tussen haakjes geplaatste tekst.

De zevende alinea kwam in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd, niet voor.

Waar in de tweede volzin van de achtste alinea (was zevende alinea) wordt gesproken over elektriciteit, gas en warmte, luidde de oorspronkelijke tekst: elektriciteit en gas.

In de tiende alinea (was negende alinea) kwam de vierde volzin niet voor.

De zesde volzin (was vijfde volzin) van de tiende alinea luidde als volgt:

Hierbij merk ik op dat bij het op zodanige wijze betrekken van elektriciteit de terugleververgoeding iets hoger kan liggen dan de inkoopkosten die het distributiebedrijf moet betalen aan produktiebedrijven.

In de elfde alinea (was tiende alinea) kwamen de vijfde tot en met zevende volzin niet voor.

Mogelijke oneerlijke concurrentie

De eerste alinea luidde vanaf de derde volzin als volgt:

Door deze activiteiten zijn er in een aantal gevallen spanningen ontstaan op marktgebieden waar ook andere ondernemers werkzaam zijn. Dit hangt samen met het feit dat distributiebedrijven oneigenlijk gebruik kunnen maken van hun positie als leveranciers van energie. Dit kan leiden tot oneerlijke concurrentie.

De tweede alinea is vervallen. Deze alinea luidde als volgt:

Bij het Ministerie van Economische Zaken zijn de afgelopen jaren diverse klachten ontvangen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat distributiebedrijven door nieuwe handelingen, activiteiten of gedragingen in botsing komen met een goede mededinging.

De eerste volzin van de tweede alinea (was derde alinea) kwam in de tekst, zoals aan de Raad voorgelegd, niet voor.

De derde alinea (was vierde alinea) luidde als volgt:

Het is niet eenvoudig om wettelijk vast te leggen op welke wijze distributiebedrijven dienen te handelen met het oog op handhaving van een goede marktwerking, zodanig dat zij ook in staat zijn om hun taken naar behoren uit te voeren. Hierbij speelt een rol dat de praktijk regelmatig een ontwikkelingsproces laat zien ten aanzien van produkten en diensten. Wat in aanvang alleen of mede via inspanningen van distributiebedrijven tot stand kan komen, kan na verloop van tijd via een normale commerciële markt aan afnemers worden aangeboden. Mede op grond hiervan is bij de onderhavige wijziging gekozen voor een systematiek waarbij de sector in overeenstemming met de betrokken branche-organisaties een gedragscode opstelt voor die activiteiten die geen rechtstreeks verband houden met de levering van energie. De gedragscode behoeft een verbindendverklaring door de Minister van Economische Zaken. In de toelichting op onderdeel K met betrekking tot artikel 23i wordt nader ingegaan op de inhoud van deze gedragscode. Op grond van overleg met EnergieNed en de betrokken branche-organisaties vertrouw ik er op dat zij tot goede resultaten zullen komen bij deze opzet. Voor het geval dat dit onverhoopt niet zou lukken, kunnen partijen van elkaar verlangen dat een commissie wordt ingesteld die moet trachten de impasse te doorbreken of zonodig zelf een voorstel voor een gedragscode opstelt. In dit laatste geval stelt de Minister van Economische Zaken uiteindelijk de gedragscode vast.

De vierde tot en met de zestiende alinea kwamen in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd, niet voor.

II Onderdelen

Onderdeel D luidde als volgt:

De in artikel 1a, onderdeel c, opgenomen taak van distributiebedrijven is gewijzigd in die zin dat ten aanzien van het gebruik van energie door het distributiebedrijf zelf is bepaald dat dit zowel doelmatig als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze dient te geschieden. Deze aanpassing doet de taakstelling beter aansluiten bij de huidige praktijk en biedt ruimte aan initiatieven van de distributiebedrijven om de eigen opwekkingsmogelijkheden niet alleen optimaal te benutten maar daarbij eveneens ruimte te geven voor het beperken van de milieu-effecten daarvan. Meer in het algemeen merk ik op dat de in artikel 1a, bedoelde taak van distributiebedrijven niet limitatief is. De ontwikkelingen rond het takenpakket van distributiebedrijven schrijden voort. Daarbij gaat het om een heel scala aan activiteiten, variërend van telecommunicatie tot afvalverwerking. Met deze wet wil ik niet op die ontwikkelingen vooruitlopen. Wel wijs ik in het bijzonder op de in onderdeel K opgenomen regels over de mededingingsaspecten.

De laatste twee volzinnen van de tweede alinea van onderdeel F kwamen in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd, niet voor.

De tweede tot en met vijfde volzin van de eerste alinea van onderdeel H kwamen in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd, niet voor.

Waar in de eerste alinea, derde volzin, en in de tweede alinea, derde volzin, van onderdeel K wordt gesproken over elektriciteit, gas en warmte luidde de oorspronkelijke tekst: elektriciteit en gas.

Onderdeel K luidde vanaf de vierde alinea, als volgt:

In de artikelen 23i tot en met 23k is, zoals reeds in het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet, een regeling opgenomen inzake het tegengaan van oneerlijke concurrentie door handelingen van distributiebedrijven. De organisatie van distributiebedrijven stelt, in overeenstemming met representatieve organisaties uit de branche ten opzichte waarvan concurrentie plaatsvindt, een gedragscode vast. De opsomming in artikel 23i, tweede lid, geeft een beeld van de regels die de inhoud kunnen vormen van de gedragscode.

Onderdeel a heeft betrekking op handelingen of activiteiten die adequaat door de marktsector verricht kunnen worden. Een distributiebedrijf zou zich hiervan moeten onthouden dan wel deze activiteiten moeten onderbrengen in een aparte rechtspersoon, bij voorbeeld een dochter-BV. Dit laatste bevordert de doorzichtigheid en zal voorts tot gevolg hebben dat deze dochteronderneming vennootschapsbelasting over behaalde winsten zal moeten afdragen. Hierdoor ontstaat een gelijkwaardige uitgangspositie op de desbetreffende markten.

Onder b is aangegeven dat in de onder a genoemde gevallen in de gedragscode ook een regeling voor de onderlinge verhoudingen tussen moeder- en dochtervennootschappen kan worden opgenomen. Deze moet voorkomen dat sprake is van interne subsidiëring of bevoordeling op andere wijze.

Bij onderdeel c wordt gedacht aan handelingen en activiteiten die vooralsnog niet of onvoldoende door marktpartijen worden aangeboden. Een distributiebedrijf kan deze activiteiten verrichten, maar dient ze dan in verband met de doorzichtigheid apart te administreren.

Onderdeel d heeft betrekking op gedragingen van de distributiebedrijven die effect hebben op de mededinging tussen andere bedrijven onderling. Wanneer het distributiebedrijf in samenwerking met of met behulp van bedrijven uit de marktsector besparingactiviteiten wil verrichten moeten alle bedrijven uit die sector onder gelijke, objectieve en kenbare voorwaarden aan die activiteiten kunnen deelnemen.

Voor het geval het niet lukt een gedragscode vast te stellen is in artikel 23j voorzien in de instelling van een commissie die moet proberen de partijen alsnog tot overeenstemming te brengen of desnoods zelf een voorstel voor een gedragscode doet. In het algemene deel van deze toelichting is daar reeds op ingegaan. Deze regeling komt grotendeels overeen met de in artikel 43 van de Elektriciteitswet geregelde conflictoplossing inzake de standaardregeling bij teruglevering van elektriciteit, zij het dat in dit geval uiteindelijk de Minister van Economische Zaken op basis van het voorstel van de commissie de gedragscode vaststelt. Deze oplossing is naar mijn mening de meest geschikte om tot een bevredigende regeling te komen. Het gaat hier om een materie waarover deskundigen uit de betrokken sectoren het meest oordeelkundig zijn. Zij kennen immers de markt.

Ontwikkelingen in de markt kunnen ertoe leiden dat het wenselijk is dat de gedragscode wordt aangepast (artikel 23k). Zowel de organisatie van distributiebedrijven als de organisaties die representatief zijn voor de sector ten opzichte waarvan mededinging wordt gepleegd kunnen hiertoe een initiatief ontplooien. Ik ga er overigens wel van uit dat met de bevoegdheid tot wijziging van de code met de nodige behoedzaamheid wordt omgegaan en alleen wanneer sprake is van een structurele wijziging in de marktsituatie de code wordt aangepast.

De distributiebedrijven worden ingevolge de verbindendverklaring door de Minister van Economische Zaken ieder individueel gebonden aan de gedragscode. Hieruit vloeit voort dat andere ondernemers een vordering kunnen instellen tegen een distributiebedrijf ter naleving van de code. Op grond van artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan een vordering strekkende tot een verbod tot het handelen in strijd met de gedragscode mede worden ingesteld door een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die ingevolge haar statuten de belangen behartigt van de ondernemers van wie de belangen door de gedragscode worden beschermd.

De onderdelen O, Q en R waren geletterd als onderdelen P, R en S.

Onderdeel O (oud) luidde als volgt:

Aangezien de bepalingen inzake de (re)organisatie vervallen, is er geen reden het verbod voor lagere overheden tot het stellen van verordeningen met betrekking tot de distributie van elektriciteit, gas en warmte nog te handhaven.

De derde volzin van onderdeel R (was S) luidde als volgt:

Daarom wordt bepaald dat de inwerkingtreding van dat hoofdstuk bij koninklijk besluit wordt geregeld.

De vierde volzin van onderdeel R kwam in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd niet voor.

Het onderdeel «Overige artikelen» kwam in de tekst, zoals aan de Raad van State voorgelegd, niet voor.

Naar boven