22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

GH VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 november 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening1 heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 19 september 2013 met de concept-kabinetsreactie2 op het groenboek «Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030» van de Europese Commissie.3

Naar aanleiding daarvan hebben de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks op 16 oktober 2013 vragen gesteld aan de Staatssecretaris.

De Staatssecretaris heeft op 13 november 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, De Boer

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Den Haag, 16 oktober 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening (IMRO) heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 19 september 2013 met de concept-kabinetsreactie4 op het groenboek «Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030» van de Europese Commissie.5 De commissie heeft op 8 oktober 2013 geconstateerd dat bij de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks behoefte bestaat de regering naar aanleiding van de concept-kabinetsreactie vragen te stellen en enkele opmerkingen mee te geven.

Doelen

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering pleit voor de door de Europese Commissie voorgestelde broeikasgasreductie van ten minste 40% in 2030. Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom zij niet voor een ambitieuzere doelstelling kiest, zoals bijvoorbeeld de door Engeland voorgestelde 50% reductiedoelstelling in 2030 of de 60% reductiedoelstelling in 2030 van de Europese fractie De Groenen. Deze leden vragen of een ambitieuzere doelstelling voor 2030 geen grote(re) impuls aan groene innovatie en vergroening van de economie geeft en de realisatiekans van de doelstelling voor 2050, namelijk 80% – 95% reductie, vergroot.

Verder merken de leden van de fractie van GroenLinks op dat de regering geen duidelijke positie inneemt als het gaat om additionele doelstellingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing in 2030, in tegenstelling tot Denemarken, Duitsland en Frankrijk. Deze leden vernemen graag van de regering of zij zich, net als deze landen, wenst in te zetten voor doelstellingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing in 2030. Verder vernemen zij graag of de regering bereid is zich in te zetten voor bindende doelen op deze terreinen en welke doelen zij voor de sector vervoer bepleit.

Kostenaspect

De leden van de PvdA-fractie spreken hun waardering uit voor de kabinetsreactie op het groenboek. Deze leden merken op dat de steun die de regering uitspreekt voor de vast te stellen broeikasgasreductie-doelstelling 2030 voorzien is van een zin met betrekking tot de kosten.6 Deze leden gaan er van uit dat de opmerking gelezen moet worden als een opdracht aan onszelf om binnen de mondiale klimaatafspraken en de Europese beleidskaders ruimte te maken voor alternatieve oplossingen die de doelstelling met zo min mogelijke kosten bereikbaar houden. Deelt de regering deze lezing? Deze leden vernemen graag van de regering of zij van oordeel is dat een oplossing gezocht zou kunnen worden in een ruimer bestedingsscala.

Innovatie

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat de beoogde reductie van 40% in 2030 ten opzichte van 1990 een enorme inspanning vereist om de huidige onduurzame productie- en consumentenmethoden uit te bannen. Deze leden vragen de regering of het niet realistischer is om dit doel te bereiken na aanpassing van de kaders waarbinnen dit doel wordt gerekend en uitgewerkt.

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat de investeringen van de (Europese) overheid ten behoeve van de innovatiekracht in dit veld beter kunnen bijdragen aan het stimuleren van technologieën van de toekomst. Deze leden merken op dat de regering in haar reactie zou kunnen meenemen dat een gedeelte van de versterkte inzet op innovatie specifiek gericht wordt op technologieontwikkeling voor de toekomst. Zij merken op dat transitie naar een koolstofarme energiehuishouding ook kansen biedt en dat een programma als Horizon 2020 een rol kan spelen bij kostprijsreductie. De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat de regering deze aspecten mee kan nemen in haar reactie.

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering pleit voor de versterking van de ontwikkeling van innovatie technologieën op energiegebied. Deze leden vragen welke maatregelen de regering op nationaal en Europees niveau voorstelt om de innovatie op energiegebied te versterken.

Deze leden constateren dat de regering pleit voor investeringszekerheid voor energietechnologieontwikkeling. Naar aanleiding daarvan vragen zij op welke wijze de regering deze investeringszekerheid wil realiseren en welke rol zij daarin ziet voor de overheid op nationaal en Europees niveau. De leden van de fractie van GroenLinks onderschrijven de opmerking van de regering7 dat met regulering innovaties kunnen worden uitgelokt. Zij vernemen graag aan welke nieuwe regulering de regering daarbij denkt.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat uit een recent rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)8 blijkt dat Nederland achterloopt in Europa waar het gaat om groene innovatie ten opzichte van landen als Denemarken, Duitsland, Engeland. Hierdoor mist Nederland economische kansen. Het PBL geeft aan dat ambitieuze langjarige doelstellingen en forse investeringen in kennis noodzakelijk zijn. Deze leden vragen de regering te reageren op de analyse van het PBL en aan te geven op welke manier zij die analyse verwerkt in haar reactie op het groenboek.

In een eerder rapport van het PBL over de opties voor Europees klimaat- en energiebeleid na 2020,9 wordt als optie voor het (beter) stimuleren van innovatie op energiegebied genoemd het stellen van specifiekere doelen voor het inzetten van innovatieve CO2-arme technologieën. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering op welke wijze zij deze uitkomsten betrekt in de reactie op het groenboek.

Hernieuwbare energie

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat in de reactie is opgenomen dat de inzet van meer hernieuwbare energie dan waarmee vooraf rekening mee is gehouden, bij een ongewijzigd emissieplafond, leidt tot lagere CO2-arme prijzen en vervolgens tot ondermijning van energiebesparing en de inzet van hernieuwbare energie. Deze leden vragen de regering te verduidelijken of zij in die situatie pleit voor verlaging van het emissieplafond en of zij dit ook inbrengt in haar reactie op het groenboek.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn het eens met de stelling van de regering dat hernieuwbare energie een normaal onderdeel moet worden van de energiemarkt. Deze leden vernemen graag van de regering welke voorstellen zij doet om dit te bereiken en welke voorstellen zij doet op het gebied van zowel nationale als Europese regelgeving. Voorts vragen de leden van deze fractie of de regering voorstellen doet om de toegankelijkheid en geschiktheid van het elektriciteitsnet voor hernieuwbare energie, zoals zon en wind, te vergroten.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij met de evaluatie van de effecten van het groeiend aandeel hernieuwbare energie op de Europese elektriciteitsmarkt en de leveringszekerheid, maximale ruimte beoogt te geven aan de ontwikkeling en inzet van hernieuwbare energie. Deze leden vragen de regering of zij bereid is zich in te zetten voor investeringen ter realisatie van moderne energie-infrastructuur in Europa, zoals bijvoorbeeld smart grid.

Energiebesparing

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het antwoord van de regering over de inzet op energiebesparing weinig ambitieus en weinig concreet. Deze leden vragen de regering of zij deze inzet wenst te versterken en te concretiseren. Is de regering bereid zich hard te maken voor bindende doelen voor energiebesparing in 2030? Deze leden vragen de regering, gelet op haar stelling dat voor energiebesparing meer nodig is dan alleen het beprijzen van CO2en dat barrières voor rendabele energiebesparende maatregelen uit de weg geruimd moet worden, op welke barrières zij doelt en welke maatregelen zij hier voor ogen heeft.

Concurrentievermogen en voorzieningszekerheid

De leden van de PvdA-fractie vragen of het verwezenlijken van de reductie niet een solide post-Kyoto regiem vereist, nu de looptijd van het huidige verdrag vrijwel voorbij is. Deze leden vragen de regering aan te geven wat haar inzet is bij de verdragsonderhandelingen hierover.

Deze leden vragen hoe de regering de toekomst ziet van de huidige zogenaamde «flexible instruments» met betrekking tot het bereiken van de reductiedoelstelling in 2030. Deze leden vragen de regering met name een standpunt in te nemen over verhandelbare emissierechten en «clean development mechanism» en «joint implementation». Zij vragen of er volgens de regering voorbeelden zijn van omvorming tot duurzame energievoorziening en energiebesparing die in het huidige systeem het behalen van de doelstelling bemoeilijken.

Europees emissiehandelssysteem (ETS)

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering welke voorstellen zij zal doen om te bereiken dat het Europese emissiehandelssysteem wordt aangescherpt en afgestemd op de doelen voor 2030 en 2050.

Opslagmogelijkheden, transportnetten en lokale dimensie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het onderwerp opslagmogelijkheden en transportnetten voor duurzaam opgewekte energie niet aangesneden wordt, maar in het beleidskader wel een plek verdient. Deze leden merken op dat met een hoger aandeel hernieuwbare energie het opvangen van pieken en dalen steeds urgenter wordt. Het lijkt deze leden daarom opportuun om het onderwerp in dit Europese kader mee te nemen.

Ten slotte merken de leden van de PvdA-fractie op dat de lokale dimensie rond de thema's van dit groenboek niet aangesneden lijkt te worden. Deze leden vragen de regering of het Europees beleid op dat punt niet verder vorm zou kunnen krijgen, zoals bijvoorbeeld in het convenant of mayors.

De leden van de commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening zien de reactie op bovenstaande vragen en opmerkingen met belangstelling tegemoet en vragen tevens daarbij aan te geven of de vragen en opmerkingen hebben geleid tot aanpassing van de definitieve kabinetsreactie. De commissie verzoekt de regering om de vragen in deze brief uiterlijk 8 november 2013 van beantwoording te voorzien.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, T.P.A.M. Reynaers

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2013

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen die gesteld zijn door de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks met betrekking tot de conceptkabinetsreactie op het Groenboek «Een 2030 raamwerk voor klimaat- en energiebeleid» (22 112 GF).

Doelen

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering niet kiest voor een ambitieuzere doelstelling, zoals het Verenigd Koninkrijk (VK) dat voorstander is van een 50% reductiedoelstelling. Naast Nederland spreken vier landen, te weten Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Frankrijk zich uit voor een klimaatdoel van minus 40% in 2030. De 50% doelstelling die het VK noemt, is beoogd als een tweede EU-doelstelling voorwaardelijk aan een ambitieus mondiaal klimaatakkoord. Naar de mening van het kabinet zit een reductie van tenminste –40% op Europese schaal op een realistisch en kosteneffectief pad naar het beoogde reductiedoel voor 2050. Bij het bepalen van de uiteindelijke hoogte zal rekening worden gehouden met de voorziene impact assessment van de Europese Commissie en de ontwikkelingen rond mondiale klimaatafspraken. De doelstelling van 40% kan dus nog hoger worden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of Nederland zich net zoals Denemarken, Duitsland en Frankrijk, wenst in te zetten voor doelstellingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing in 2030 en zo ja, of deze bindend zouden moeten zijn en welke doelen voor de sector vervoer bepleit worden. Het kabinet wil de mogelijkheid voor meerdere doelstellingen, zoals op gebied van hernieuwbare energie en energiebesparing op dit moment open houden. Het wacht eerst het witboek alsmede de impact-assessment van de Commissie af, alvorens hierin een definitief standpunt in te nemen. Van belang is dat de doelen elkaar aanvullen en niet belemmeren, gericht op een zo kosteneffectief mogelijk beleid over de gehele periode tot 2050. Voor wat betreft vervoer geldt dat het kabinet eventuele doelstellingen na 2020 nog in beraad heeft.

Kostenaspect

In de conceptkabinetsreactie staat een zinsnede betreffende nieuwe inzichten die zouden kunnen voortvloeien uit de voorziene impact assessment van de Europese commissie ten aanzien van de voor Nederland verbonden kosten.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of deze opmerking kan worden gelezen als een opdracht om binnen bepaalde kaders ruimte te maken voor alternatieve oplossingen die de doelstelling met zo min mogelijk kosten bereikbaar houden. Inderdaad is de inzet erop gericht om een reductiedoel tegen de laagste kosten te realiseren. Daar passen dus op voorhand bij voorrang de meest kosteneffectieve opties in. Tegelijk deelt het kabinet de visie dat wij in dit opzicht creatief en flexibel moeten zijn en een breed scala aan oplossingen in het vizier moeten houden.

Innovatie.

De leden van de fracties van de PvdA en van GroenLinks stellen enkele vragen met betrekking tot innovatie, met name technologieontwikkeling die nodig is om de klimaatdoelstellingen te halen. Het kabinet heeft dit scherp op haar netvlies staan en probeert tot een formulering te komen waarbij vooral geïnvesteerd wordt in technologieën die nog niet «market-ready» zijn. Het is echter uiterst moeilijk, tot onmogelijk om vooraf te bepalen welke technologieën dit zijn en welke uiteindelijk in het gevecht om de markt tot de winnaars zullen behoren.

De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af of het niet realistischer is om het doel te bereiken na aanpassing van de kaders waarbinnen dit doel wordt berekend en uitgewerkt. Aangenomen wordt dat de leden van de PvdA-fractie hiermee doelen op de verdeelsleutel volgens welke de doelen voor individuele landen zullen worden vastgesteld. De discussie over deze verdeelsleutel vindt echter plaats tegelijkertijd met de discussie over de hoogte van de doelstellingen, en zal ongetwijfeld onderdeel vormen van een uitruil tussen de meer ambitieuze West-Europese landen en de Oost-Europese landen die over het algemeen genomen bezorgd zijn over energieprijzen en concurrentieposities. De volgtijdelijkheid in de discussie die de PvdA-fractie voorstelt is daarom niet haalbaar.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de investeringszekerheid voor energietechnologieontwikkeling wordt bevorderd. Het vaststellen van realistische doelen voor de periode tot 2030 is daarvoor van belang. Ook Europees innovatiebeleid op dit terrein kan de investeringszekerheid verder bevorderen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen ook hoe de regering het onlangs verschenen rapport «vergroenen en verdienen» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ziet. Het genoemde PBL-rapport richt zich op het raakvlak tussen vergroening en concurrentiekracht en vooral op de kansen die vergroening biedt. Het kabinet ziet het rapport als een steun in de rug voor de uitwerking van de groene groei brief van maart jongstleden van het kabinet aan de Tweede Kamer. Het PBL rapport ziet een aantal kansen: zo loopt Nederland bijvoorbeeld internationaal voorop op het gebied van het recyclen en verwerken van afval. Dit is gerealiseerd doordat Nederland in het verleden fors heeft ingezet op beprijzen en regelgeving. Een circulaire economie drijft op deze basis. De ervaringen in de buurlanden laten zien dat er breed draagvlak nodig is om stabiel klimaatbeleid te kunnen voeren. Klimaat- en energiebeleid vormen de hoeksteen van het verduurzamingsbeleid.

Hernieuwbare energie

De fractie van GroenLinks stelt de vraag of de regering voorstander is van het verlagen van het emissieplafond in geval van de inzet van meer hernieuwbare energie dan waar vooraf rekening mee wordt gehouden.

Tevens vragen deze leden welke voorstellen de regering zal doen op het gebied van nationale en Europese regelgeving om te bereiken dat hernieuwbare energie een normaal onderdeel wordt van de energiemarkt.

In het huidige Europese raamwerk zijn vooraf de doelen voor hernieuwbaar en CO2 bepaald en onderlinge relatie beschouwd. Als er achteraf meer hernieuwbare energie geproduceerd is, is dit an sich geen reden om het emissieplafond voor 2020 aan te passen. Het kabinet zet in op het versterken van het EU ETS, waardoor van het ETS een lange termijn prijssignaal uitgaat voor investering in schone technologie. Opties op het gebied van hernieuwbare energie kunnen hierdoor meer rendabel worden zonder dat een forse Europese stimulering met energiesubsidies nodig is. Op die wijze kan hernieuwbare energie een normaal onderdeel worden van de energiemarkt.

Tevens vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering voorstellen doet om de toegankelijkheid en geschiktheid van het elektriciteitsnet voor hernieuwbare energie, zoals zon en wind, te vergroten. Ook vragen zij of de regering maximale ruimte beoogt te geven aan de ontwikkeling en inzet van hernieuwbare energie en of de regering bereid is zich in te zetten voor investeringen ter realisatie van moderne energie-infrastructuur in Europa, zoals bijvoorbeeld een smart grid. Het kabinet hecht grote waarde aan een integrale Europese aanpak bij de verbetering en modernisering van energie-infrastructuur. Deze aanpak is vormgegeven in de recente Europese infrastructuurverordening. Daarin is bijvoorbeeld afgesproken om vergunningprocedures binnen de EU te versnellen en om een mechanisme voor kostenallocatie op te zetten waarmee totstandkoming van grensoverschrijdende infrastructuur wordt gestimuleerd. Nederland staat kritisch tegenover te ruimhartige publieke financiering van infrastructuur. Financiering zou marktverstorend kunnen werken. Het is allereerst van belang dat de markt van de juiste instrumenten wordt voorzien. Alleen indien een financieringsgat blijft bestaan dat niet kan worden opgevangen door marktpartijen en indien nut en noodzaak van de te financieren projecten aantoonbaar groot zijn, zou publieke financiering mogelijk moeten zijn.

Daarnaast ondersteunt het kabinet de ontwikkeling en uitrol van smart grids. Deze kunnen ondermeer bijdragen aan een efficiënter beheer van decentraal opgewekte energie en van variabele elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen. Daarnaast kunnen smart grids een welkome aanvulling vormen op traditionele infrastructuren. Het kabinet is evenwel van mening dat de markt een primaire rol heeft bij de totstandkoming van smart grids. In de in oktober jl. gepubliceerde lijst van projecten van gemeenschappelijk belang zijn – die in het kader van de Europese infrastructuurverordening voor financiering in aanmerking kunnen komen – zijn ook twee projecten op het terrein van smart grids opgenomen. Dit juich ik toe. Een belangrijke uitdaging voor deze projecten is om naast de verticale samenwerking tussen het (regionale) distributieniveau en het transmissieniveau nu tegelijkertijd de nationale grenzen te overschrijden.

De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat met een hoger aandeel hernieuwbare energie het opvangen van pieken en dalen steeds urgenter zal worden. Het lijkt daarom opportuun om het onderwerp in dit Europese kader mee te nemen.

Het kabinet sluit zich hier bij aan en zal in het verdere overleg over de doelen dit onderwerp opbrengen.

Energiebesparing

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering bereid is om zich hard te maken voor bindende doelen op gebied van energiebesparing in 2030. Zij vragen ook welke barrières voor energiebesparing de regering ziet en welke maatregelen zij voor ogen heeft.

Energiebesparing is naar de mening van het kabinet een no regret maatregel. De meeste opties zijn op zich zelf kosteneffectief. Daarbij speelt een rol dat Nederland in het verleden reeds het zogenoemde laaghangende fruit heeft geplukt, terwijl in veel andere lidstaten nog een forse besparingsinspanning mogelijk is tegen waarschijnlijk veel lagere kosten. De situatie op het gebied van energiebesparing verschilt derhalve sterk tussen lidstaten. De reacties op het groenboek laten zien dat er veel draagvlak is voor aanvullend Europees beleid op het gebied van ecodesign, labelling en andere producteisen die energiebesparing verder bevorderen. Dit zijn bij uitstek opties die op Europees niveau moeten worden vastgesteld. In het SER-Energieakkoord is overigens een forse nationale extra inspanning op het gebied van energiebesparing opgenomen.

Deze leden wijzen er terecht op dat zich bij energiebesparing barrières kunnen voordoen. Een van de problemen bij het realiseren van energiebesparing is het zgn. «split incentive;-probleem: degene die de investering doet in energiebesparende maatregelen is niet altijd degene die daar ook van profiteert. Dit is bijvoorbeeld het geval bij huurwoningen, waar de verhuurder de investering pleegt en de huurder het voordeel kent in de vorm van een lagere energierekening. Specifieke financieringsinstrumenten zijn nodig om in dergelijke gevallen toch het nemen van besparingsmaatregelen aantrekkelijk te maken voor de juiste partijen.

Ook kan de financierbaarheid van energiebesparingsopties een knelpunt zijn. In de onlangs afgesloten Green Deal met de Nederlandse Vereniging van Banken wordt een expertisecentrum financiering in het leven geroepen dat zich onder andere zal gaan richten op de financierbaarheid van dit soort opties, waarbij tevens aandacht is voor het probleem van de beschreven split incentives.

Concurrentievermogen en voorzieningszekerheid.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de Nederlandse inzet is voor de verdragsonderhandelingen voor het post-Kyoto regime. Tevens vragen zij hoe de regering de toekomst ziet van de huidige zgn. «flexible instruments» met betrekking tot het bereiken van de reductiedoelstelling in 2030. Voor wat betreft deze vragen verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de consultatieve mededeling van de Europese Commissie «De internationale overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2015 vorm geven»10 (22 112, nr 16). Specifiek vragen zij naar het standpunt van de regering over verhandelbare emissierechten, over het «clean development mechanism» en over «joint implementation». Zij vragen tenslotte of er volgens de regering voorbeelden zijn van omvorming tot duurzame energievoorziening en energiebesparing die in het huidige systeem het behalen van de doelstelling bemoeilijken.

Over het algemeen genomen kunnen doelstellingen elkaar goed versterken en zal er weinig sprake zijn van negatieve effecten van omvorming naar duurzame energievoorziening en energiebesparing op het behalen van de klimaatdoelstellingen voor zover doelen ten dienste staan aan het CO2-reductiedoel. Een snelle omvorming van energiehuishouding is noodzakelijk om lange termijn klimaatdoelen in vizier te houden.

Wel moet soms bekeken worden hoe zij elkaar in details in de uitwerking kunnen beïnvloeden, zodat een zo efficiënt en effectief mogelijk geheel van beleidsmaatregelen ontstaat.

Een voorbeeld is de bijstook van biomassa: toepassing daarvan wordt gestimuleerd onder de huidige duurzame energie richtlijn, maar helpt maar zeer ten dele de lange termijn CO2-doelstelling en de omslag naar een klimaatneutrale economie. Om die reden is als onderdeel van het SER-akkoord ook een maximum gesteld aan de toepassing van bijstook van biomassa in Nederland.

Voor wat betreft de inzet voor de verdragsonderhandelingen voor het post-Kyoto regime en de vraag hoe de regering de toekomst ziet van de huidige zogenoemde «flexible instruments» met betrekking tot het bereiken van de reductiedoelstelling in 2030 geldt het volgende. Zoals in de kabinetsreactie te lezen is, acht het kabinet een brede participatie van landen in een nieuw klimaatarrangement de beste manier om zowel de effectiviteit ervan te vergroten als om concurrentieproblemen en het weglekken van emissiereducties tegen te gaan. Sectorale benaderingen en -programma’s kunnen een cruciale rol spelen bij het zorgen voor meer actiegeoriënteerde afspraken en een gelijk speelveld in sectoren die in een mondiale markt opereren. Naast sectorale emissiehandelssystemen zouden programma’s onder het klimaatverdrag, met deelname van experts uit internationale organisaties, nationale overheden en de private sector, ook sectorale bijdragen aan emissiereductie kunnen ondersteunen door bijvoorbeeld mitigatiepotentieel te onderzoeken, «best practices» te identificeren, proefprojecten op te starten of systemen van emissiereductiekredieten uit te werken.

De kabinetsreactie op de consultatieve mededeling van de Europese Commissie «De internationale overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2015 vorm geven» gaat ook in op marktmechanismen (CDM, emissiehandel). Deze zijn en blijven een belangrijk instrument voor het beprijzen van koolstof en het bieden van prikkels aan private partijen en overheden om klimaatactie te ondernemen. Ze zijn belangrijk voor het mobiliseren van private financiering van klimaatmaatregelen. Nederland zet in op het zo snel als redelijkerwijs mogelijk operationaliseren van kosteneffectieve nieuwe marktmechanismen onder het Klimaatverdrag, gebaseerd op sectorale benaderingen met de uitgifte van emissiekredieten op basis van ambitieuze creditering «baselines». Alle nieuwe en bestaande mechanismen dienen onderdeel te worden van de gereedschapskist van een nieuw arrangement.

Het nieuwe klimaatarrangement zal in moeten spelen op de opkomst van nationale en regionale emissiehandelssystemen en de wens tot het koppelen daarvan. Het linken van nationale en regionale systemen van handel in emissierechten of emissiereductiekredieten is een eerste stap in de richting van een gedifferentieerde maar toch samenhangende mondiale koolstofmarkt.

Europees emissiehandelssysteem.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering welke voorstellen zij zal doen om te bereiken dat het Europese emissiehandelssysteem wordt aangescherpt en afgestemd op de doelen voor 2030 en 2050.

In het SER Energieakkoord voor duurzame groei is de Nederlandse positie opgenomen. Op de eerste plaats zet Nederland in op aanscherping van het reductiepad van het ETS-plafond in overeenstemming met een CO2-reductiedoel van ten minste –40% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit doel past bij het lange termijn doel van 80 tot 95% reductie van broeikasgassen voor de hele economie in 2050 ten opzichte van 1990.

Samen met de aanscherping van het ETS-plafond zet Nederland zich in om de positie van internationaal concurrerende bedrijven, de zogenaamde carbon leakage bedrijven, na 2020 te borgen door allocatie van 100% gratis rechten op basis van reële benchmarks en werkelijke productie, uitgaande van de best performance in de sector. Daarbij dient compensatie te worden gegeven van de indirecte (elektriciteits)kosten, wederom uitgaande van de best performance in de sector.

Ten slotte merken de leden van de PvdA-fractie op dat de lokale dimensie rond de thema's van dit groenboek niet aangesneden lijkt te worden. Deze leden vragen de regering of het Europees beleid op dat punt niet verder vorm zou kunnen krijgen, zoals bijvoorbeeld in het Convenant of Mayors. Het Convenant of Mayors is een traject waarin lokale en regionale overheden deelnemen en vrijwillig toezeggen de energie-efficiëntie en het gebruik van duurzame energiebronnen op hun grondgebied te verhogen. Deze inspanningen zijn additioneel aan wat nationale overheden in het kader van de onderhandelingen rondom het klimaat- en energiepakket toezeggen, zoals ook inspanningen van bewonersinitiatieven en dergelijke dat zijn. Dergelijke initiatieven kennen hun eigen dynamiek en het is daarom ook belangrijk om ze als overheid en als Europese Unie veel vrijheid te gunnen. Daarbij wordt het Convenant of Mayors ondersteund door de verschillende (het Committee of the Regions en de European Local Energy Assistance (ELENA) faciliteit van Europese Investeringsbank (EIB). Waar relevant zal ik in de betreffende fora versterking van de ondersteuning van lokaal klimaatbeleid bepleiten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA), Kox (SP), Slagter-Roukema (SP), Engels (D66), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Duthler (VVD), Hermans (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD) (vice-voorzitter), Koffeman (PvdD), Schaap (VVD), Vliegenthart (SP), Flierman (CDA), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Vlietstra (PvdA), M. de Graaff (PVV), Reynaers (PVV) (voorzitter), Ester (CU), Schouwenaar (VVD) Van Beek (PVV), Duivesteijn (PvdA), Koning (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken I 2012–2013, 22 112, GF.

X Noot
3

Zie E-dossier E130018 op www.europapoort.nl en COM(2013) 169 final.

X Noot
4

Kamerstukken I 2012–2013, 22 112, GF.

X Noot
5

Zie Edossier E130018 op www.europapoort.nl en COM(2013) 169 final.

X Noot
6

Kamerstukken I 2012–2013, 22 112, GF, blz. 2 en 5.

X Noot
7

Kamerstukken I 2012–2013, 22 112, GF, blz. 13.

X Noot
8

Vergroenen en verdienen. Op zoek naar kansen voor de Nederlandse economie. Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag 2013. Zie ook http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/PBL-2013 Vergroenen-en-verdienen-1061.pdf .

X Noot
9

EU policy options for climate and energy beyond 2020. Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag 2013.

Zie ook http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/PBL_2013-EU-policy-options-for-climate-and energy-beyond-2020_1082_0.pdf .

X Noot
10

(COM(2013) 167 final)

Naar boven