22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 924
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2009

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij 4 fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Verordening inzake anjovisbestand in de Golf van Biskaje en de daarop vissende visserijtakken (Kamerstuk 22 112, nr. 921);

2. Kaderbesluit betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures (Kamerstuk 22 112, nr. 922);

3. Verordening inzake de vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn (Kamerstuk 22 112, nr. 923);

4. Verordening inzake gasvoorzieningszekerheid.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

F. C. G. M. Timmermans

Fiche: Verordening inzake gasvoorzieningszekerheid

1. Algemene gegevens

Titel voorstel: Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG

Datum Commissiedocument: 16 juli 2009

Nr. Commissiedocument: COM(2009)363

Prelex:http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId= 198459

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board SEC(2009) 980 final. De impact assessment is verder samengevat in het document waarmee het voorstel voor de verordening wordt gepresenteerd (COM(2009)363). Verder heeft de Commissie ter nadere onderbouwing twee aanvullende documenten gepubliceerd:

– The January 2009 Gas Supply Disruption to the EU: An Assessment (SEC(2009)977).

– Assessment Report of Directive 2004/67/EC on Security of Gas Supply (SEC(2009)978).

Behandelingstraject Raad: De ontwerp verordening is op 16 juli door de Europese Commissie gepresenteerd in de Raadswerkgroep Energie. Naar verwachting start in de eerste week van oktober de inhoudelijke discussie in de Raadswerkgroep Energie. Op 7 december 2009 volgt de eerste formele bespreking in de VTE-Raad. De Commissie streeft naar afronding van de besluitvorming over de verordening tijdens de VTE-Raad van 12 maart 2010, dan onder Spaans voorzitterschap.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis

  De Commissie hanteert artikel 95 EG als rechtsbasis. Nederland bestrijdt deze keuze (zie 4a).

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement

  Stemwijze Raad: gekwalificeerde meerderheid.

  Rol Europees Parlement: co-decisie bij artikel 95 EG; zie verder opmerkingen onder 4 a.

c) Comitologie

  N.v.t. Wel wordt er een Gas Coordination Group opgericht, die bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde instanties, energieregulators, netbeheerders, representatieve organen van de betrokken bedrijfstak en afnemers. De Gas Coordination Group heeft geen invloed op de besluitvorming, maar kan slechts adviserend optreden. De lidstaten zijn als zodanig niet vertegenwoordigd in de Groep en de Groep is verder niet ingekaderd conform het Comitologiebesluit. Daarmee kan de ontwerp-verordening op dit punt niet bij voorbaat op instemming rekenen. Nader wordt bezien of naast de Gas Coordination Group nog een (beheers)comité dient te worden ingesteld.

2. Samenvatting BNC-fiche

Korte inhoud voorstel

De ontwerp verordening beoogt de leveringszekerheid van gas in de Europese Unie te versterken. De voorgestelde maatregelen dienen de lidstaten beter in staat te stellen de leveringszekerheid ten tijde van aanvoeronderbrekingen te kunnen blijven garanderen. Lidstaten worden verplicht een Bevoegde Autoriteit voor de leveringszekerheid aan te wijzen, die onder meer tot taak krijgt het (doen laten) opstellen van risico-analyses en noodplannen.

Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Bevoegdheidsvaststelling: de Commissie neemt artikel 95 EG als rechtsbasis. Nederland is van mening dat dit artikel 100 EG moet zijn.

Subsidiariteitsoordeel: positief.

Proportionaliteitsoordeel: negatief.

Risico’s/implicaties/kansen

Een risico is dat met de verordening de indruk wordt gewekt dat problemen met de gasaanvoer kunnen worden opgelost door (het bouwen van) voldoende transportcapaciteit. De beschikbaarheid van transportcapaciteit garandeert echter nog niet dat ten tijde van een onderbreking van de aanvoer, langs andere wegen gas kan en zal worden geleverd. De fysieke beschikbaarheid van gas is een minstens zo belangrijke factor. Die beschikbaarheid wordt grotendeels bepaald door de markt en ligt daarmee voor een groot deel buiten de directe invloedssfeer van overheden. Voor de Nederlandse situatie geldt bijvoorbeeld dat de overheid in beginsel geen directe zeggenschap heeft over de binnenlandse gasproductie. Daarom is het, buiten het kader van deze verordening, van groot belang dat de lidstaten inzetten op een diversificatie van aanvoerbronnen en aanvoerroutes om zodoende de markt, en daarmee de fysieke beschikbaarheid van gas ook ten tijde van een aanvoeronderbreking te bevorderen.

Positief is dat iedere lidstaat wordt gedwongen de eigen positie in termen van leveringszekerheid te evalueren en preventieve maatregelen te nemen. Ook positief is de intentie van de Commissie om de markt zoveel mogelijk ruimte te bieden om eventuele verstoringen in de gaslevering zelf op te vangen. Die intentie zou wel duidelijker vertaald moeten worden in de tekst van het voorstel.

Nederlandse positie en eventuele acties

Nederland staat positief tegenover de grondgedachte en de doelstelling van de Commissie met de verordening. Wel heeft Nederland op een aantal onderdelen kritiek (te korte termijnen, te veel bevoegdheden naar de Commissie) en vindt dat de soevereiniteit over nationale bodemschatten beter dient te worden verankerd.

3. Samenvatting voorstel

Inhoud voorstel

De ontwerp verordening beoogt de leveringszekerheid van gas in de EU en lidstaten te versterken. De voorgestelde maatregelen dienen de lidstaten beter in staat te stellen de leveringszekerheid van huishoudens ten tijde van aanvoeronderbrekingen te kunnen blijven garanderen (het staat lidstaten overigens vrij om een bredere groep van te beschermen gebruikers te kiezen). De kern van het voorstel bestaat dan ook uit concrete verplichtingen voor de lidstaten om zich op een dergelijke eventualiteit voor te bereiden en uit bepalingen die in die situatie de coördinatierol van de Commissie regelen.

Om voorbereid te zijn op een onderbreking in de aanvoer, stelt de ontwerp-verordening minimum eisen aan de infrastructuur van de individuele lidstaten. De infrastructuur van elke lidstaat zal in staat moeten zijn de uitval van zijn grootste aanvoerbron te kunnen opvangen (de zogenaamde N-1 indicator). Verder worden de lidstaten verplicht om risico-analyses te maken en preventieve actie- en noodplannen te ontwikkelen, met daarin maatregelen als het afschakelen van bepaalde groepen van gebruikers en de inzet van voorraden (zie verder annex II van de verordening). Deze plannen dienen ter instemming te worden voorgelegd aan de Commissie. Deze kan de lidstaten aanbevelen hun maatregelen te wijzigen en die wijzigingen uiteindelijk af te dwingen als zij is van mening is dat de maatregelen gezien de onderkende risico’s ontoereikend zijn of strijdig met bestaande EU wet- en regelgeving.

Lidstaten dienen verder een Bevoegde Autoriteit aan te wijzen, die verantwoordelijk is voor de uitvoering en monitoring van deze verordening. Het is mogelijk om bepaalde taken in het kader van de verordening te laten uitvoeren door andere entiteiten onder toezicht van de Bevoegde Autoriteit.

De Commissie krijgt een sterke(re) coördinerende bevoegdheid, en kan de Bevoegde Autoriteiten van de lidstaten en aardgasbedrijven ten tijde van een «communautaire noodsituatie» bindende aanwijzingen geven. Er is sprake van een «communautaire noodsituatie» als de Commissie die uitroept op verzoek van een Bevoegde Autoriteit of als de EU 10% van de gasimport uit derde landen verliest.

Impact assessment Commissie

Bij de effectbeoordeling heeft de Commissie de volgende opties bestudeerd:

1) geen nieuwe actie van de Gemeenschap;

2) betere handhaving van Richtlijn 2004/67/EG;

3) aanpak op basis van vrijwilligheid door de industrie;

4) een herziene richtlijn;

5) een nieuwe verordening.

Met betrekking tot optie 1 en 2 heeft de Commissie een evaluatie uitgevoerd van de tenuitvoerlegging van de bestaande richtlijn. Die heeft haar tot de conclusie geleid dat de bestaande richtlijn niet volstaat gezien de groeiende invoerafhankelijkheid en de toegenomen leverings- en doorvoerrisico’s in derde landen, alsmede de steeds grotere gasstromen en de ontwikkeling van de interne gasmarkt binnen de Gemeenschap. Wat optie 3 betreft, is de Commissie van mening dat een nadeel van een aanpak op basis van vrijwilligheid is dat een consistente deelname van alle marktspelers niet geheel kan worden gewaarborgd. Bovendien is de Commissie van mening dat marktkrachten niet in alle omstandigheden (kunnen) zorgen voor de totstandbrenging van de benodigde extra capaciteit die nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. Wat de opties 4 en 5 (keuze van het juridisch instrument) betreft, is de Commissie van mening dat een verordening een geschikter instrument is dan een richtlijn, en wel om de volgende redenen: een verordening is rechtstreeks toepasselijk voor de bevoegde instanties van de lidstaten, de aardgasbedrijven en de consument; er is geen omslachtige omzetting vereist; een verordening waarborgt de duidelijkheid en samenhang van de normen en verplichtingen in de hele Gemeenschap en de betrokkenheid van de communautaire instellingen wordt hierdoor duidelijk omschreven.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Bevoegdheid

De voorstellen van de Commissie passen binnen de bevoegdheden die de EG op grond van artikel 100 EG (economisch en monetair beleid) heeft.

De Commissie hanteert artikel 95 EG als rechtsbasis. Nederland bestrijdt deze keuze. Artikel 95 EG is alleen van toepassing wanneer de interne markt het hoofddoel van de regeling is, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van 5 oktober 2000 in de tabaksreclamezaak over de reikwijdte van artikel 95 EG (destijds artikel 100A). De Commissie heeft niet voldoende duidelijk gemaakt welke belemmeringen voor de handel met het voorstel worden weggenomen, die het gebruik van artikel 95 EG als rechtsgrondslag kunnen rechtvaardigen.

De Commissie legt bij de onderbouwing van het voorstel vooral de nadruk op het bevorderen van de gasinfrastructuur en interconnectoren (de leidingen die de verbinding vormen tussen, veelal nationale, gastransportnetwerken) en stelt dat daarmee een goed functioneren van de interne markt wordt bevorderd en tegelijkertijd ook de leveringszekerheid wordt geholpen. Hierdoor zou een keuze voor artikel 95 EG te billijken zijn. Het voorstel (artikelen + overwegingen) gaat echter vooral in op noodvoorzieningen. Weliswaar wordt er veel nadruk gelegd op infrastructuur en het voldoende beschikbaar hebben van reservecapaciteit, maar er is geen sprake van focus op alleen interconnectoren, noch op het bevorderen van marktintegratie. Het gaat vooral om plannen van (extra) capaciteit en het voorzien in noodplannen voor het geval dat zich een ernstige onderbreking in de aanvoer van gas voordoet. Dit vergt een rechtsgrondslag op basis van artikel 100 EG en niet artikel 95 EG. Na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zou het voorstel gebaseerd moeten worden op artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overigens kan het definitieve standpunt betreffende de rechtsbasis pas op basis van de uiteindelijke tekst van het voorstel worden bepaald.

Bij de totstandkoming van een besluit op grond van artikel 100 EG heeft het Europees Parlement geen rol, terwijl er bij artikel 194 van het Werkingsverdrag sprake is van codecisie. Nederland pleit er daarom voor rekening te houden met de rol die het Europees Parlement zal krijgen bij artikel 194 Werkingsverdrag en roept de Commissie en de Raad op om het Europees Parlement voldoende te betrekken in afwachting van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

Functionele toets:

Subsidiariteit: positief

Dit voorstel heeft tot doel de continuïteit van de energievoorziening van de Gemeenschap te versterken. Met de verwezenlijking van de interne energiemarkt en zoals aangetoond door de verstoring van de gaslevering in januari 2009, is de aardgasleveringszekerheid een zorg waarbij de communautaire dimensie steeds belangrijker wordt. In een grensoverschrijdende noodsituatie is samenwerking en coördinatie tussen overheden wenselijk. Gecoördineerde acties van de bevoegde instanties van de lidstaten dragen bij aan een spoedige oplossing van crises. Daartoe kan sterkere coördinatie op regionaal niveau wenselijk zijn. Ook coördinatie op communautair niveau kan bijdragen aan een spoedige oplossing van crises. Bovendien kan de Commissie een belangrijke rol spelen in de dialoog met derde landen. Door te spreken met één stem staan de Europese lidstaten sterker vis-a-vis derde landen. Nederland staat daarom positief tegenover versterkte Europese samenwerking.

Proportionaliteit: negatief

Er dient een Bevoegde Autoriteit te worden aangewezen, die onder meer verantwoordelijk wordt voor preventieve maatregelen en maatregelen in geval van nood en de daartoe uit te voeren risico-analyse en op te stellen plannen. De maatregelen die de Bevoegde Autoriteit voorstelt kunnen echter worden overstemd door de Commissie indien die daar aanleiding toe ziet. Ook kan Commissie maatregelen die een Bevoegde Autoriteit neemt ten tijde van een crisis overstemmen en eventueel andere maatregelen afdwingen. Verder geeft het voorstel de Commissie het recht om investeringen in de transportinfrastructuur van de lidstaten af te dwingen indien deze noodzakelijk zijn om gas in twee richtingen te kunnen laten stromen. De vraag of deze investeringen maatschappelijk en economisch verantwoord zijn komt echter niet aan de orde. Nederland is van mening dat deze bevoegdheden een stap verder gaan dan noodzakelijk voor het gestelde doel en vindt dat een zware aanbeveling van de Commissie volstaat om tot adequate noodplannen en crisismaatregelen te komen.

Ook geeft het voorstel de Commissie het recht om te beslissen over de samenstelling van de Gas Coordination Group. Nederland is echter van mening dat elke lidstaat zelf moet kunnen beslissen over zijn afvaardiging naar deze groep.

Het voorgestelde rechtsinstrument (een verordening) kan op Nederlandse instemming rekenen omdat het rechtstreeks van toepassing is en daarmee minder risico bestaat op verschillende interpretaties en uitvoeringspraktijken. Met een verordening kan de implementatielast worden beperkt omdat omzetting van alle bepalingen in nationale wetgeving in beginsel niet nodig is. Wel zijn uitvoeringsmaatregelen nodig, zie punt 6a.

Nederlands oordeel

Hoewel de soevereiniteit van lidstaten over hun bodemschatten is vastgelegd in één van de overwegingen, valt op basis van de huidige tekst niet uit te sluiten dat de bevoegdheid van de Commissie zich uitstrekt tot zeggenschap over bijv. de Nederlandse gasproductie. Dit kan afbreuk doen aan de soevereiniteit van lidstaten. Dit is voor Nederland niet acceptabel.

De Commissie moet weliswaar het instrumentarium hebben om lidstaten aan te spreken op de maatregelen en acties die zij nemen om voorbereid te zijn op een crisis en ten tijde van een crisis. Maar daarbij kan het niet zo zijn, zoals nu wel het geval is, dat de Commissie het laatste woord claimt t.a.v. de preventieve actie- en noodplannen die de Bevoegde Autoriteiten van de lidstaten moeten opstellen en de maatregelen die worden genomen ten tijde van een crisis. Ook het recht dat de Commissie claimt om investeringen in nationale gastransport-netwerken af te dwingen, gaat te ver aangezien dit tot omvangrijke investeringen en daarmee tot hogere tarieven voor eindgebruikers kan leiden, zonder dat daar een economische rechtvaardiging tegenover staat. Nederland vindt dat dit vergaand ingrijpt in bevoegdheden van de lidstaten waar volstaan kan worden met peer-review via de Gas Coordination Group, rapportage aan en monitoring door de Commissie alsmede verantwoordingsplicht voor lidstaten richting de Commissie en andere lidstaten.

5. Implicaties financieel

Consequenties EG-begroting

Het voorstel heeft geen grote consequenties voor de EG-begroting.

De kosten zijn vooral gelegen in het houden van bijeenkomsten van de Gas Coordination Group en de kosten voortvloeiende uit de inzet (op grond van artikel 10) van een eventuele EU monitoring-missie naar landen/regio’s waar zich problemen voordoen met de gaslevering (aan de EU). De totale lasten voor het EG-budget bedragen volgens inschatting van de Europese Commissie € 5,3 miljoen tot en met de eerste vijf jaar na inwerkingtreding van de verordening.

Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden

Nederland beschikt nu niet over een nationaal noodplan en een preventief actieplan zoals voorgesteld door de Commissie. Deze dienen te worden gemaakt en moeten periodiek worden bijgesteld, net als de periodiek te herhalen risico-analyse, wat extra ambtelijke capaciteit zal vergen van het Ministerie van Economische Zaken en de toezichthouder (de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit). In totaal 1,5 à 2 fte op jaarbasis.

Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Het voorstel voorziet in een minimumstandaard waar de nationale infrastructuur aan dient te voldoen. Bovendien worden betere interconnecties, d.w.z. betere verbindingen met gastransportnetwerken in omringende landen, voorgeschreven. Hoewel Nederland beschikt over een kwalitatief en kwantitatief zeer goed gastransportnet met veel internationale verbindingen, valt niet uit te sluiten dat de verordening eventuele uitbreiding noodzakelijk maakt. Dit komt vooral door de bepaling dat alle internationale verbindingen, alsmede de daaraan gekoppelde transportnetten, tweerichtingsverkeer van gas moeten kunnen ondersteunen om zo het gas vrijer binnen de EU te kunnen doen circuleren. De hiermee gepaard gaande investeringen zullen eerst en vooral moeten worden gedragen door het bedrijfsleven, en indirect de Nederlandse burger (via hogere gastransporttarieven). Financiering uit andere bron ligt niet in de rede.

Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden

De administratieve lasten zullen als gevolg van het voorstel naar verwachting toenemen, en in het geval van een crisis zelfs aanzienlijk toenemen. De monitoring- en rapportageverplichtingen aan de Commissie nemen ten opzichte van de bestaande praktijk sterk toe.

Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger

De administratieve lasten voor het bedrijfsleven nemen eveneens toe, aangezien de gegevens voor de rapportages dienen te worden aangeleverd door het bedrijfsleven. Tevens wordt het bedrijfsleven verplicht om informatie m.b.t. gascontracten die met derde landen zijn gesloten, aan de Commissie te melden. Het toenemen van de regeldruk en administratieve lasten voor het bedrijfsleven (evenals de nalevingskosten en toezichtslasten) dienen zo laag mogelijk te worden gehouden. Dit streven vormt nadrukkelijk onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet.

Ten aanzien van het nationale programma administratieve lasten voor bedrijven is sprake van een netto reductiedoelstelling van 25%. Dit betekent dat onvoorziene stijgingen van de administratieve lasten (voortvloeiend uit zowel nationale als Europese wet- en regelgeving) dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, conform de interdepartementale hoofdafspraken voor compensatie van administratieve lasten-tegenvallers. Om te komen tot een merkbare vermindering van de administratieve lasten, dienen compensaties zoveel mogelijk te geschieden binnen het domein waarin de tegenvaller plaatsvindt (Bijlage 7 Miljoenennota).

Voor de administratieve lasten van burgers heeft dit voorstel geen consequenties.

6. Implicaties juridisch

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid

Nederland zal een Bevoegde Autoriteit moeten aanwijzen die verantwoordelijk wordt voor de leveringszekerheid en de uitvoering van deze verordening. Deze aanwijzing zal hoogstwaarschijnlijk bij wet moeten gebeuren.

Nederland zal vermoedelijk de Minister van Economische Zaken aanwijzen als Bevoegde Autoriteit. Bezien zal worden of het wenselijk is dat bepaalde werkzaamheden onder toezicht van de Bevoegde Autoriteit door andere, nader te bepalen entiteiten worden uitgevoerd.Ten slotte vereist de verordening aanpassing van onder meer de Gaswet (bijv. ten aanzien van calamiteitenplannen) en het Besluit leveringszekerheid.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De voorgestelde inwerkingtredingsdatum is de 20e dag na publicatie in het publicatieblad van de Europese Unie.

De Commissie streeft ernaar het voorstel te bekrachtigen in het voorjaar van 2010. Die planning lijkt optimistisch, want pas in december vindt de eerste discussie op politiek niveau plaats (VTE-Raad van 7 december a.s.). De kans is aanwezig dat er in maart nog geen consensus is over de tekst van de verordening.

Artikel 3, derde lid, van het voorstel stelt dat de lidstaat de Commissie uiterlijk binnen 3 maanden na inwerkingtreding van de verordening in kennis stelt van de aangewezen bevoegde instantie. Gezien de lengte van een formeel wetstraject zal de bevoegde instantie naar verwachting niet binnen drie maanden zijn aangewezen. Nederland pleit daarom voor een ruimere termijn.

Na de inwerkingtreding dient er verder binnen 6 maanden een risico-analyse te zijn uitgevoerd en binnen 12 maanden dienen er een Preventief Actieplan en een Noodplan te zijn uitgewerkt, die zijn afgestemd met andere landen en de Commissie. Ook hier zal Nederland pleiten voor verlenging van de termijn, aangezien het opstellen van beide plannen pas gerealiseerd kan worden na formele aanwijzing van de Bevoegde Autoriteit.

Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Een evaluatiebepaling wordt alleen genoemd bij de overwegingen, maar komt niet terug in de artikelen. Nederland acht het opnemen van een dergelijke bepaling in de artikelen bij het voorstel wel wenselijk en zal dit opbrengen in de onderhandelingen.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

Uitvoerbaarheid

De verordening levert naar verwachting geen grote problemen op ten aanzien van de uitvoering, tenzij uitgebreide investeringen in de infrastructuur worden afgedwongen. Wel dienen er goede afspraken te worden gemaakt tussen de Bevoegde Autoriteit, de landelijk netbeheerder (GTS), de toezichthouder (de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit) en de gassector over de verdeling van taken en over de wijze van communiceren. De Bevoegde Autoriteit zal een coördinerende rol moeten (kunnen) spelen.

Ten aanzien van de haalbaarheid kunnen er mogelijk knelpunten ontstaan.De termijn waarbinnen lidstaten een Bevoegde Autoriteit aan dienen te wijzen en vervolgens risico-analyses en nationale preventie en noodplannen moeten opstellen zijn (te) kort.

De beperkte zeggenschap van nationale overheden over de gasproductie, gashandel en gasopslag zou eveneens een belemmerende factor kunnen vormen bij het uitvoeren van alle bepalingen uit deze verordening. De verordening gaat er impliciet vanuit dat lidstaten volledige zeggenschap hebben over het op hun grond gebied aanwezige gas. In de meeste lidstaten is dat echter niet het geval.

Handhaafbaarheid

Het is aan de individuele lidstaten om de handhavingsstructuur nader vorm te geven binnen de kaders van deze verordening, hetgeen mogelijk nationale wetgeving vereist.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Niet voorzien

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)

Nederland bekleedt binnen de Europese Unie een unieke positie, als enige lidstaat met een omvangrijk exportpotentieel, en beschikt tevens als enige lidstaat nog over aanzienlijke resterende gasreserves (de omslag van netto-exporteur naar netto-importeur wordt pas rond 2025 verwacht). Nederland wil zelf kunnen blijven beslissen over zijn gas en hecht er daarom aan dat de soevereiniteit over nationale bodemschatten sterker dan momenteel is voorzien, wordt herbevestigd en verankerd in deze verordening.

Het Nederlandse uitgangspunt is dat de markt en marktpartijen zo lang mogelijk hun werk moet kunnen doen. De meest recente gascrisis als gevolg van een dispuut tussen Rusland en Oekraïne (januari 2009) heeft aangetoond dat de markt, daar waar die aanwezig was, in staat was om snel, efficiënt en adequaat te reageren. Problemen met de energievoorziening in sommige regio’s werden niet veroorzaakt door marktfalen, maar door een gebrekkige infrastructuur. Het is dan ook onduidelijk waarom de drietrapsraket uit de huidige richtlijn niet meer wordt benadrukt. Volgens deze drietrapsraket is eerst de industrie aan zet om problemen met de gaslevering weg te nemen, vervolgens de lidstaat in kwestie en daarna de EU. Tijdens de gascrisis van januari 2009 heeft dit systeem goed gewerkt en blijft daarom een verstandige aanpak die past bij de uitgangspunten van de interne markt en zou dus expliciet moeten terugkeren.

Daarom dient de interne marktwerking te worden versterkt en, daar waar dat maatschappelijk en economisch verantwoord en noodzakelijk is, de infrastructuur te worden aangepast en uitgebreid, teneinde de interconnecties tussen lidstaten te verbeteren. Tevens is het van belang dat de lidstaten inzetten op een diversificatie van aanvoerbronnen en aanvoerroutes.

Nederland onderkent het belang van solidariteit ten tijde van crisis. Producenten zouden kunnen bezien of hun aanbod kan worden verhoogd en gashandelaren zouden in overleg met de netbeheerders kunnen bezien of gasstromen kunnen worden verlegd naar gebieden waar zich (ernstige) tekorten voordoen.

Daarbij tekent Nederland wel aan dat solidariteitsmaatregelen marktconform dienen te zijn en dat niet in mag worden gegrepen in bestaande contracten. Wanneer Nederlandse producenten bijvoorbeeld gevraagd zouden worden om extra gas te produceren en te leveren, dient hiervoor een financiële vergoeding te komen.

Nederland is het verder eens met de Commissie dat het bestaan van solidariteitsmechanismen geen excuus mag zijn voor lidstaten om niet te investeren in hun eigen voorzienings- en leveringszekerheid. Het blijft eerst en vooral een nationale verantwoordelijkheid.

Naar boven