22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 764
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2008

Naar aanleiding van mijn toezegging in het schriftelijk overleg van 29 augustus 2008 (22 112, nr. 668) en tijdens het algemeen overleg op 4 september 2008 (21 501-07, nr. 621), treft u een notitie aan die beoogt inzicht te geven in de afwegingen die een rol spelen bij de introductie van een uniform BTW-tarief.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

UNIFORM BTW-TARIEF: ASPECTEN EN OVERWEGINGEN IN KORT BESTEK

1. Inleiding

In het schriftelijk overleg van 29 augustus 2008 is naar aanleiding van vragen van leden van de vaste commissie voor Financiën toegezegd een overzicht toe te sturen van de aspecten van uniformering van de BTW-tarieven. Tijdens het algemeen overleg over de agenda van de Ecofin Raad van 4 september 2008 is deze toezegging herhaald. In deze notitie wordt in kort bestek ingegaan op de aspecten en de daarbij spelende overwegingen van een uniform BTW-tarief.

Het uniformeren van de BTW-tarieven komt neer op het onderbrengen van alle BTW-belaste prestaties onder het algemene BTW-tarief. Daarbij wordt dus het verlaagde BTW-tarief van 6% geheel afgeschaft en wordt de budgettaire opbrengst daarvan gebruikt voor het verlagen van het huidige algemene BTW-tarief van thans 19%. Bij een eventuele overgang naar een uniform BTW-tarief zal het uitgangspunt een budgettair neutrale overgang zijn. De aspecten van een uniform BTW-tarief zijn overigens eerder aan de orde geweest in nota’s uit respectievelijk 1985–19861 en 20012.

De volgende onderwerpen zullen in deze notitie nader worden toegelicht. In paragraaf 2 wordt de historie van de verlaagde BTW-tarieven behandeld. In paragraaf 3 wordt de Europese context van de uniformering van de BTW-tarieven uiteen gezet. In paragraaf 4 worden de aspecten die zijn verbonden aan enerzijds een uniform BTW-tarief en anderzijds een gedifferentieerd tarievenstelsel tegenover elkaar gezet en wordt ingegaan op de overgangseffecten. In paragraaf 5 wordt het uniform BTW-tarief berekend op basis van budgetneutraliteit. En tot slot wordt in paragraaf 6 aandacht besteed aan koopkracht-effecten.

2. Het twee-tarievenstelsel

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet op de omzetbelasting 19683 werd bij de discussie over verlaagde BTW-tarieven ook de mogelijkheid van één tarief aan de orde gesteld. Daarbij kwamen verschillende voor- en nadelen van een dergelijk stelsel aan de orde. Het belangrijkste argument om toen niet over te gaan tot een uniform BTW-tarief was dat bij de verdeling van de omzetbelasting over de verschillende inkomensgroepen geen rekening meer wordt gehouden met sociale aspecten. Het verlaagde BTW-tarief werd voornamelijk ingesteld om de druk van de omzetbelasting voor minder draagkrachtige personen te verzachten. In dat kader lag het voor de hand onder dat tarief de noodzakelijke levensbehoeften te rangschikken en in het bijzonder die, welke in het bestedingspatroon van minder draagkrachtigen een relatief belangrijkere plaats innemen dan in dat van anderen. Dit heeft onder meer geleid tot het lager belasten van levensmiddelen en andere dagelijkse benodigdheden.

In de nota herziening tariefstructuur omzetbelasting van 1985–1986 is de mogelijkheid van een uniform BTW-tarief ook bezien. Daarbij werden de economische gevolgen van de invoering van een uniform BTW-tarief behandeld uitgaande van gegevens en berekeningen verstrekt door het CBS en het CPB. Daarbij zijn de macro-economische gevolgen, de werkgelegenheidseffecten in de bedrijfstakken en de inkomensverhoudingen aan de orde gekomen.

Naast de uitgebreide studie uit 1985/86 is in de reeks verkenningen onder de titel «Verkenningen: bouwstenen van toekomstig beleid» van het kabinet Kok, – als onderdeel van het deelrapport «Belastingen en Premies; een verkenning naar nieuwe mogelijkheden vanuit het belastingstelsel 2001» – ook de mogelijkheid van een uniform BTW-tarief opgenomen. Daarin zijn tevens mogelijke varianten – zoals opschoning van het verlaagde BTW-tarief – aangegeven. Dit was overigens ingekaderd in een analyse van mogelijkheden tot grondslagverschuiving enverbreding.

Tot een daadwerkelijk voornemen om een uniform tarief te introduceren is het evenwel nooit gekomen. Eerder is het zo dat er altijd sprake is geweest van een structurele druk vanuit bedrijfsleven, lobbygroepen en politiek op een verruiming van het verlaagde tarief. Ook sinds de tariefharmonisatie van de BTW-tarieven in Europees verband in 1993 is in Nederland de politieke en maatschappelijke oriëntatie er eerder op gericht geweest het aantal prestaties dat onder het verlaagde tarief valt uit te breiden dan in te perken. Enerzijds door gebruik te maken van de tariefmogelijkheden van de geldende BTW-richtlijn 2006/112 – Nederland heeft van nagenoeg alle mogelijkheden tot toepassing van het verlaagde BTW-tarief gebruik gemaakt – anderzijds door specifieke wensen tot wijziging van de tariefbepalingen van die richtlijn.

De grotere eenvoud die de introductie van een uniform BTW-tarief tot gevolg heeft, betekent uiteraard dat het meer instrumentele gebruik van de BTW-tarieven niet langer tot de mogelijkheid behoort, zoals de toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor bijvoorbeeld de eerste levensbehoeften, geneesmiddelen en gehandicaptenvoorzieningen. Verder moet het sinds 2000 bestaande tijdelijk verlaagde BTW-tarief voor een aantal arbeidsintensieve diensten genoemd worden. Nederland heeft zich hier in EU-verband sterk voor gemaakt en de geboden mogelijkheden maximaal benut door een machtigingsverzoek in te dienen voor drie branches. Het nut van deze tijdelijk verlaagde BTW-tarieven is overigens niet eenduidig bewezen. Ook in meer algemene zin lijkt de keuze van verlaagde BTW-tarieven voor bepaalde sectoren niet altijd gebaseerd op een gedegen afweging van de effectiviteit ervan. Dit maakt de druk van andere sectoren om ook een verlaagd BTW-tarief te mogen hanteren hoger.

3. De Europese context

3.1. Mogelijkheid tot een uniform BTW-tarief in Europees kader

Sinds 1993 is de BTW-tariefindeling in Europees verband geharmoniseerd. Aangezien de meeste lidstaten toen al meer dan één tarief kenden, lag het niet voor de hand om bij de tariefharmonisatie uit te gaan van slechts één tarief. Thans is deze tariefindeling neergelegd in de zgn. BTW-Richtlijn 2006/112 (hierna BTW-Richtlijn).1

Op basis van de BTW-richtlijn moeten de lidstaten één algemeen BTW-tarief toepassen van ten minste 15% en mogen ze – desgewenst – één of twee verlaagde BTW-tarieven toepassen voor een aantal limitatief opgesomde prestaties.

Nederland kan zodoende zelfstandig het verlaagde BTW-tarief afschaffen en besluiten tot uniformering van de BTW-tarieven.

Discussies in EU-verband over de tarieven verlopen altijd zeer moeizaam. De laatste jaren is veel discussie gevoerd omtrent de wenselijkheid van de toepassing van het verlaagde BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten. Uiteindelijk is in 2000 in EU-verband besloten dat lidstaten tijdelijk het verlaagde BTW-tarief mogen hanteren voor twee, en in bijzondere gevallen drie, categorieën uit een limitatieve lijst van vijf categorieën. Thans loopt in EU-verband opnieuw een discussie over de toekomst van de tarieven. De vrijheid om een uniform BTW-tarief in te voeren, zal hierdoor echter niet vervallen. Wel ligt het in de rede dat indien er in de toekomst overgestapt zou worden naar een milieugedifferentieerd BTW-tarief de discussie ontstaat of de verlaagde tarieven die in dat kader worden toegepast verplicht zouden moeten worden. Wanneer lidstaten verschillende tarieven hanteren voor dezelfde goederen wordt er al gauw niet meer voldaan aan de voorwaarden van neutraliteit en goede werking van de interne markt. Om die reden hebben het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een verplichte toepassing van milieugedifferentieerde verlaagde BTW-tarieven voor alle lidstaten gesuggereerd.

3.2. De BTW-tarieven binnen Europa

Van de 27 lidstaten van de EU hanteren 26 lidstaten gedifferentieerde BTW-tarieven (zie bijlage 1)1. Daarbij worden één of twee verlaagde tarieven naast een algemeen tarief gehanteerd. Bulgarije heeft in 2007 een verlaagd BTW-tarief ingevoerd, maar dit geldt alleen voor hoteldiensten die onderdeel zijn van een toeristisch pakket. Bulgarije lijkt daarom qua BTW-tariefstelsel het meeste op Denemarken, dat een uniforme BTW-tariefstructuur kent. In Denemarken wordt het uniform BTW-tarief sinds 1967 toegepast met een percentage van 25%. Dit maakt van Denemarken een van de lidstaten met de hoogste omzetbelasting. Bepaalde prestaties zijn in Denemarken op grond van bedongen overgangsrecht vrijgesteld van BTW, zoals openbaar vervoer voor particulieren en de publicatie van kranten (indien meer dan eens per maand gepubliceerd). Overgangsrecht is het recht dat geldt ter aanpassing van een oude aan een nieuwe wettelijke regeling in het kader van nieuwe Europese wetgeving. Dit kan lidstaten in bepaalde gevallen het recht geven zonder aflooptermijn sommige producten verlaagd te belasten (en andere lidstaten niet). Wanneer Nederland nu een uniform BTW-tarief zou invoeren, is er geen sprake van overgangsrecht waarbinnen vrijstellingen bedongen kunnen worden voor prestaties die thans onder het verlaagde BTW-tarief vallen.

4. Uniform tarief en gedifferentieerd tarievenstelsel

Het uniformeren van de BTW-tarieven komt neer op het onderbrengen van alle BTW-belaste prestaties onder één algemeen BTW-tarief. In dit hoofdstuk worden in paragraaf 4.1 de voordelen van één uniform BTW-tarief besproken. Paragraaf 4.2 gaat in op de voordelen van een gedifferentieerd tarief en paragraaf 4.3 betreft de effecten van een overgang naar een uniform BTW-tarief.

Grofweg kan worden gesteld dat een uniform tarief vooral voordelen biedt op het terrein van eenvoud en administratieve lasten. Een gedifferentieerd tarievenstelsel geeft meer beleidsmatige flexibiliteit, waarmee overigens geenszins vast staat dat die beleidsmatige inzet ook steeds effectief zal zijn.

Voorts kent de overgang van het ene stelsel naar het andere haar eigen aandachtspunten en is economisch met onzekerheden omgeven.

4.1. Voordelen van een uniform tarief

De voordelen van een uniform BTW-tarief zijn evident:

1. Het zorgt voor een volledige neutraliteit tussen goederen en diensten; er is geen binnenlandse concurrentieverstoring meer als gevolg van verschillende BTW-tarieven.

2. Er zijn geen afbakenings- en interpretatieproblemen meer; tijd- en kostenvergend overleg en procedures tussen fiscus en bedrijfsleven over de tariefindeling behoren tot het verleden.

3. De belemmering van productinnovatie verdwijnt, omdat reeds bestaande aanverwante of vervangingsgoederen wel onder het verlaagde BTW-tarief vallen.

4. De noodzaak van controle op de juiste tarieftoepassing vervalt.

5. De fraudegevoeligheid van het stelsel neemt af, voor zover het betreft het ten onrechte onder het verlaagde BTW-tarief schuiven van omzet.

6. De administratieve lasten en de uitvoeringskosten voortvloeiend uit het nu bestaande duale BTW-tarievenstelsel vervallen.

Ad 2

Afbakeningsmoeilijkheden bij de vraag onder welk tarief een goed of een dienst moet worden ingedeeld, zouden zich noch voor de wetgever noch voor degenen die de wet moeten toepassen, voordoen. Dit scheelt tevens een groot aantal geschillen over de tarifering en juridische procedures en komt de rechtszekerheid ten goede. Verder zijn lastige berekeningsmethoden voor de verschuldigde belasting bij ondernemers met twee tarieven niet langer nodig.

Ad 3

Het hanteren van twee BTW-tarieven levert verstoringen op in investeringsbeslissingen en concurrentieverhoudingen tussen ondernemers. Als een product belast tegen het algemene BTW-tarief een substituut is voor een product belast tegen een verlaagd BTW-tarief heeft dat tot gevolg dat consumenten of producenten een voorkeur krijgen voor het laag belaste product, terwijl op basis van preferenties zelf wellicht het andere product de voorkeur heeft. Bezien vanuit de welvaartstheorie leidt dit tot suboptimale uitkomsten. Deze stelling wordt ondersteund door diverse onderzoeken.1 Bij toepassing van een uniform BTW-tarief wordt productinnovatie (bijvoorbeeld in het geval van elektronische leermiddelen) niet meer belemmerd omdat reeds bestaande aanverwante of vervangingsgoederen wel onder het verlaagde BTW-tarief vallen.

Ad 4

De controle van de door een ondernemer verschuldigde omzetbelasting zal minder problemen meebrengen. Ook niet bij bedrijven die als gevolg van schaalvergroting en branchevervaging te maken hebben met goederen en diensten van zeer uiteenlopende aard.

Ad 6

Het administratieve lasteneffect van een uniform BTW-tarief is groot. Een globale schatting komt uit op een effect ter grootte van ca. € 100 miljoen. Dit effect beperkt zich tot die ondernemers die te maken hebben met de toepassing van het algemene en het verlaagde BTW-tarief. Door het wegvallen van het tariefverschil is het niet meer nodig dat het toegepaste BTW-tarief wordt vermeld. Het wegvallen van deze informatieverplichting werkt door in de tijdsduur van de facturering.

4.2. Voordelen van een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel

Er zijn ook argumenten die pleiten vóór een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel

1. Belastingen op consumptie zijn van invloed op de afweging om iets zelf te doen, dan wel op de markt te kopen. Daarmee kunnen zij de arbeidsbeslissing verstoren. Om deze verstoring zo veel mogelijk te voorkomen dienen vooral producten en diensten die complementair zijn aan vrije tijd te worden belast.

2. Door een hogere belasting te heffen op goederen en diensten die met name door de hogere inkomens worden geconsumeerd en een lage belasting op goederen die door de lagere inkomens worden geconsumeerd, kan herverdeling plaatsvinden.

Ad 1

Het eerste argument dat vóór een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel pleit, is dat daarin een onderscheiden behandeling mogelijk is van goederen en diensten die complementair zijn aan arbeid (kinderopvang e.d.) of diensten die eenvoudig in eigen tijd uitgeoefend kunnen worden. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat belastingen op diensten die ook in de vrije tijd zelf kunnen worden verricht, vanwege hun grote vervangbaarheid en dus prijsgevoeligheid, een sterker gedragseffect sorteren. Daarom is er reden om diensten die eenvoudig zelf uitvoerbaar zijn laag te belasten. Dit argument is met name gebruikt voor het lage tarief van arbeidsintensieve diensten.

Ad 2

Bij de totstandkoming van het huidige duale BTW-tarievenstelsel is nadrukkelijk gekozen voor een duaal stelsel met een verlaagd BTW-tarief voor een aantal eerste levensbehoeften dat naar verhouding een belangrijke plaats inneemt in het geheel van noodzakelijke bestedingen van de minder draagkrachtigen. In feite beoogde het BTW-stelsel met het twee-tarievenstelsel in beperkte vorm een herverdelingsinstrument te zijn.

Om te bepalen of het twee-tarievensysteem functioneert als herverdelingsinstrument is het van belang of productcategorieën die vallen onder het verlaagde tarief ook daadwerkelijk een relatief groter aandeel hebben in de consumptie van lagere inkomensgroepen. Bij de introductie van het stelsel in 1968 was dit zeker het geval; bij een uitgebreide studie die uit 19861 bleek dat dit effect al veel beperkter was. Deze trend lijkt zich te hebben doorgezet. De afname van het aantal personen per huishouden, de toegenomen welvaart en de verschuiving van consumptiepreferenties hebben geleid tot kleinere verschillen tussen bestedingspatronen van hogere en lagere inkomens

4.3 Effecten van een overgang naar een uniform BTW-tarief (zie bijlage 2)2

De inschatting van de effecten van omvorming van een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel naar een uniform BTW-tarief kan verdeeld worden in effecten op korte en op lange termijn. Op lange termijn is het de vraag in hoeverre er daadwerkelijk een effect optreedt op de economie op macroniveau. Op korte termijn kan een dergelijke operatie flinke gevolgen hebben voor de verdeling van productie en consumptie in Nederland. Uitgangspunt is een budgettair neutrale operatie (ex ante opbrengst BTW blijft gelijk). Voor de economie als geheel zijn de gevolgen beperkt indien de ophoging van het lage tarief leidt tot dezelfde gedragsreacties als het verlagen van het hoge tarief. De vraag is dan wat de gedragsreacties van de producenten zullen zijn. Indien bedrijven zowel het verhoogde lage tarief als het verlaagde algemene BTW-tarief doorberekenen, is het effect op de economie anders dan wanneer bedrijven alleen asymmetrisch het verhoogde lage tarief doorrekenen en het voordeel van het algemene BTW-tarief in de winstmarge laten lopen. Zeker op de zeer korte termijn is het heel goed voorstelbaar dat bedrijven asymmetrisch reageren.

Bij uniformering van de BTW stijgt de prijs voor de eerste levensbehoefte en andere goederen en diensten die nu onder het lage BTW-tarief vallen. Dat kan gevoelig liggen, ondanks het goedkoper worden van de goederen die nu onder het algemene BTW-tarief vallen. De prijsstijging van circa 10% zal namelijk meer de aandacht trekken dan de prijsdaling van slechts enkele procenten. Bovendien is het de vraag in hoeverre de daling van de belasting in dezelfde mate wordt doorgegeven aan de consument als de stijging.

De prijsstijging betreft onder meer goederen en diensten als het openbaar vervoer, boeken, kranten, tijdschriften, medicijnen, medische hulpmiddelen voor bijvoorbeeld blinden en doven, sport, de toeristische sector (overnachtingen en toegang tot evenementen, musea en attractieparken), eten en drinken binnen en buiten de horeca en sierteelt- en landbouwgoederen.

Daarnaast moet bij de introductie van een uniform BTW-tarief worden gevreesd voor weglekeffecten met betrekking tot goederen die thans onder het verlaagde BTW-tarief vallen. België en Duitsland kennen grosso modo eenzelfde tariefindeling als Nederland en hanteren verlaagde BTW-tarieven van 6% respectievelijk 7%.1 Het afschaffen van het verlaagde BTW-tarief in Nederland zou tot grote inkoopstromen door Nederlandse particulieren in deze aangrenzende landen kunnen leiden. Ook zal het afschaffen van het verlaagde BTW-tarief gevolgen hebben voor de toeristensector. Bij een prijsstijging van circa 10% moet worden gevreesd voor een terugloop van het toeristisch bezoek aan Nederland. Hier kan tegenover gesteld worden dat goederen die nu al belast zijn tegen het algemeen BTW-tarief door de budgettair neutrale uniformering lager belast zullen worden dan soortgelijke goederen waarop in België en Duitsland een algemeen BTW-tarief, van respectievelijk 21 en 19%, van toepassing is. Verwacht mag worden dat dit kan leiden tot inkoopstromen in Nederland door Belgische en Duitse particulieren.

Meer algemeen kan over de gevolgen van de introductie van een uniform BTW-tarief gezegd worden dat er een groot aantal aspecten aan verbonden is en er een aantal al dan niet ingrijpende gevolgen en effecten bestaat. Rekenschap zal moeten worden gegeven van de politieke en maatschappelijke aanvaardbaarheid, mede gelet op de macro-economische en sectorale/bedrijfstakkengevolgen, inflatie/koopkracht- en werkgelegenheidsgevolgen, grensoverschrijdende concurrentieverstoring/weglekgevolgen en van een toetsing op beleids- en kosteneffectiviteit. Voor gefundeerde uitspraken over de korte en lange termijngevolgen van de overgang van een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel naar een uniform BTW-tarief is een aanvullende doorrekening met o.a. een algemeen evenwichtsmodel onontbeerlijk. Dit gaat echter het bestek van deze notitie te buiten.

5. Berekening uniform BTW-tarief

Onder de voorwaarde van budgettaire neutraliteit komt – op basis van de totale BTW-opbrengst en de som van grondslagen in tabel 1 – de hoogte van een uniform BTW-tarief uit op 15,8%. Dit betreft een ex ante berekening waarin gedragseffecten niet worden meegenomen.

Tabel 1: Belaste bestedingen standaard en verlaagde BTW-tarief (cijfers 2008)

TariefVerdeelsleutelOpbrengst BTW in mln, €Belaste bestedingen (excl. BTW) in mln. €
6%9,5%4 12068 666
19%90,5%39 248206 569
Totaal100%43 368275 235

6. Koopkracht

BTW wordt niet alleen geheven over consumptiegoederen maar ook over aankopen door de overheid, investeringen in nieuwe woningen en intermediair verbruik2 door BTW-vrijgestelde bedrijven (zie bijlage 3)3. Uniformering van de BTW-tarieven onder voorwaarde van budgettaire neutraliteit leidt voor burgers tot lastenverhoging. Burgers consumeren verhoudingsgewijs immers veel meer producten en diensten die onder het lage BTW-tarief vallen dan overheidssectoren. Investeringen in woningen en intermediair verbruik door bedrijven – voor zover daarop niet-aftrekbare BTW rust – vallen ten opzichte van consumptie door burgers meer onder het algemene BTW-tarief.

Bij de overheid ontstaat in eerste instantie een besparing op de uitgaven. Veel van de overheidsbestedingen vallen namelijk onder het algemene BTW-tarief van 19%. Om geen verschuiving tussen de overheidsbestedingen en consumptieve bestedingen op te laten treden zou de opbrengst van de overheid teruggesluisd kunnen worden naar burgers.

Met het terugsluizen van het voordeel voor de overheid kan het koopkrachteffect1 voor huishoudens gemiddeld neutraal uitkomen. Dat zal zeker niet gelden voor alle onderscheiden huishoudtypen en inkomensniveaus. Verschillen binnen bepaalde inkomensgroepen kunnen mogelijk groter zijn dan daartussen. Budgettaire neutraliteit in de omzetting naar een uniform BTW-tarief sluit daarom zeker niet uit dat sommige inkomensgroepen of individuen grotere effecten in de koopkracht zullen ondervinden dan anderen. Ook hier is het mogelijke asymmetrische gedrag van producenten relevant.

7. Slot

In deze notitie is in kort bestek ingegaan op de aspecten die samenhangen met een introductie in Nederland van een uniform BTW-tarief en de voor- en nadelen van een dergelijke introductie. Tot op heden hebben – zo valt te constateren – de voordelen van het huidige gedifferentieerde BTW-tarievenstelsel, gecombineerd met de gevolgen van de introductie van een uniform tarief, in het verleden een meer zwaarwegende rol gespeeld dan de voordelen van een uniform BTW-tarief. Dat lijkt verklaarbaar vanwege de – ook in deze notitie geschetste – mogelijk ingrijpende algemeen economische en o.a. sectorale gevolgen. Daarom is het aannemelijk dat een aanzienlijke wijziging in de BTW-tariefstructuur zoals uniformering van de huidige BTW-tarieven, in de toekomst wellicht meer draagvlak zal krijgen als deze inpasbaar zou zijn in een breder algemeen beleidspakket.


XNoot
1

Nota herziening tariefstructuur omzetbelasting, Tweede Kamer 1985/1986, 19 200, hoofdstuk IXB, nr. 3.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400, nr. 46 & brief van de minister-president van 28 augustus 2001, kenmerk 01M412658.

XNoot
3

MvA Kamerstukken II 1967/1968, 9324, blz. 12 en blz. 11 r.k.

XNoot
1

Richtlijn nr. 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006, betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

O.a. Copenhagen institute, Mirlees review UK (Crawford e.a.).

XNoot
1

Nota herziening tariefstructuur omzetbelasting, Tweede Kamer 1985/1986, 19 200, hoofdstuk IXB, nr. 3.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Voor zo een compleet mogelijk overzicht van BTW-tarieven van bepaalde categorieën wordt verwezen naar (de pagina’s 4, 5 en 6 van) het overzicht van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/vat/how_vat_works/rates/vat_rates_en.pdf.

XNoot
2

Het heffen van belasting van het intermediair verbruik is belasting heffen op die geproduceerde goederen die niet bij de consument terecht komen, maar in het productieproces blijven.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Voor de bepaling van de koopkrachteffecten is van belang in hoeverre de bestedingspatronen tussen huishoudens verschillen. Nader onderzoek door het CBS is nodig om vast te stellen in hoeverre lagere inkomens op dit moment verhoudingsgewijs meer uitgeven aan eerste levensbehoeften dan hogere inkomens.

Naar boven