22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 503
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2007

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Verordening Groenten en Fruit

2. Marktordening Granen en financiering interventies

3. Mededeling Werkgelegenheid in Plattelandsgebieden: de banenkloof dichten

4. Verordening Statistieken over aquacultuur

5. Richtlijn Kiesrecht Europees Parlement

6. Mededeling Gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden (2007–2013)

7. Mededeling Consultaties Cotonou.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

F. C. G. M. Timmermans

Fiche: Specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit en tot wijziging van bepaalde verordeningen

Titel: Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit en tot wijziging van bepaalde verordeningen.

Datum Raadsdocument:26 januari 2007
Nr. Raadsdocument:5572/07
Nr. Commissiedocument:COM (2007) 17
Eerstverantwoordelijk ministerie:LNV i.o.m. EZ, FIN, BZ, BZ/OS en VROM

Behandelingstraject in Brussel: De presentatie van de voorstellen door de Commissie aan de Raad heeft plaatsgevonden in de Landbouw- en Visserijraad van 29 januari 2007. Een eerste politiek debat is voorzien in de Raad van april. Het Duits voorzitterschap streeft naar afronding van de besluitvorming in de Landbouw- en Visserijraad Raad van juni.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond

In de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor groenten en fruit spelen de telersverenigingen en de daarbij behorende operationele programma’s een belangrijke rol bij het verbeteren van de concurrentiepositie van de groenten- en fruitsector. De telersverenigingen kunnen voor de uitvoering van hun operationele programma maximaal 4,1% van de waarde van de verkochte productie van hun leden aan financiële steun van de EU ontvangen, op voorwaarde dat zij zelf een vergelijkbare financiële bijdrage leveren. Het operationele programma kan voorzien in activiteiten met betrekking tot o.m. milieu, kwaliteit, biologische productie, marketing, promotie, innovaties van de producten en productie, etc.

De GMO voor verse groenten en fruit voorziet verder in een stelsel van (technische) handelsnormen voor het op de markt brengen van groenten en fruit, een regeling voor het handelsverkeer met derde landen (entreeprijsstelsel bij invoer en uitvoersubsidies bij uitvoer) en een regeling om bij overaanbod producten met een communautaire compensatie uit de markt te nemen.

De GMO voor verwerkte groenten en fruit is gebaseerd op (gekoppelde) financiële steun voor de verwerking. In andere marktordeningen is deze vorm van steun inmiddels afgeschaft. Voor deze GMO geldt ook een regeling voor het handelsverkeer met derde landen (invoerrechten en uitvoersubsidies).

Doelstelling

Het doel van de voorstellen is:

– het concurrentievermogen van de sector groenten en fruit in de EU te verbeteren en de sector marktgerichter te maken;

– crisisgerelateerde schommelingen in de inkomens van de groenten- en fruittelers te verminderen;

– de consumptie van groenten en fruit te verhogen;

– het verder stimuleren van een duurzame productie;

– administratieve lasten te vereenvoudigen en te verminderen.

Inhoud van de voorstellen

De belangrijkste onderdelen van de voorstellen betreffen:

Telersverenigingen

Gezien de belangrijke rol die telersverenigingen vervullen in de afzet van de producten voor de aangesloten leden en de verdergaande concentratie van de verkoopkanalen van groenten en fruit (supermarktketens) worden voorstellen gedaan om de regelgeving te vereenvoudigen en te versoepelen, waardoor de concurrentiepositie van de telersverenigingen kan worden verbeterd.

Tevens wordt in dit kader voorgesteld dat lidstaten een nationale strategie voor duurzame operationele programma’s moeten opstellen. Op basis van een dergelijke strategie verwacht de Commissie dat de operationele programma’s doeltreffender worden en de daarmee samenhangende uitgaven doelmatiger worden besteed.

Crisisbeheer

In het kader van de operationele programma’s van telersverenigingen wordt voorgesteld dat daarin ook maatregelen kunnen worden opgenomen ten behoeve van crisisbeheer, zoals het niet of onrijp oogsten van producten, oogstverzekering, e.d.

Crisisbeheersmaatregelen mogen maximaal één derde van de uitgaven van het operationele programma bedragen.

Voor wat betreft het uit de markt nemen van producten wordt voorgesteld, de communautaire interventievergoeding, die nog voor een beperkt aantal producten van toepassing is, af te schaffen. Het uit de markt nemen van producten zal alleen nog maar mogelijk zijn in het kader van het operationele programma van een telersvereniging. Op basis hiervan dragen EU en telersvereniging ieder maximaal 50% bij in de kosten van die maatregel. Voor producten die uit de markt worden genomen en die gratis beschikbaar worden gesteld aan charitatieve instellingen (ziekenhuizen, bejaardenoorden, scholen, gevangenissen, voedselbanken, etc.), wordt voorgesteld de EU-bijdrage op 100% vast te stellen. Het gratis beschikbaar stellen van interventieproducten is onder de huidige GMO voor verse groenten en fruit ook al mogelijk.

Handelsnormen

Ten aanzien van de (technische) handelsnormen die voor een aantal groenten- en fruitproducten verplicht zijn voorgeschreven (en dus gecontroleerd moeten worden van producent tot consument), wordt voorgesteld om de bevoegdheden van de Raad hieromtrent, over te hevelen naar de Commissie. Met deze overdracht van bevoegdheden kan de Commissie zelf bepalen voor welke producten handelsnormen worden vastgesteld. Er worden geen voorstellen gedaan voor een vereenvoudiging van deze regelgeving, noch voor een vermindering van het aantal producten waarvoor de handelsnormen van kracht zijn.

Handel met derde landen

Voorgesteld wordt om de nog bestaande uitvoersubsidies af te schaffen (voor verse alsook voor verwerkte producten, zoals bijvoorbeeld tomatenpuree). De invoerregeling, waaronder het entreeprijsstelsel voor een aantal verse groenten- en fruitproducten, blijft gehandhaafd met het oog op de WTO-onderhandelingen.

Milieu-eisen

Voorgesteld wordt om in de operationele programma’s de eis op te nemen dat ten minste 20% van de uitgaven betrekking moet hebben op milieumaatregelen.

Verder wordt een versterkte aanpak voorgesteld voor biologische productie. In dat kader kan een operationeel programma voor biologische productie voor 60% worden gefinancierd uit communautaire middelen i.p.v. de gangbare 50%).

Afzetbevordering

Gezien het grote belang van groenten en fruit voor een gezonde voeding en mede ook gezien het feit dat de gemiddelde consumptie van groenten en fruit in de EU onder de door de WHO/FAO aanbevolen hoeveelheid van 400 gram per persoon ligt, stelt de Commissie voor om in de geldende promotieverordening de bepaling op te nemen voor afzetbevorderende activiteiten die zijn gericht op jongeren, de communautaire steun te verhogen van 50% naar 60%.

Ontkoppeling van de verwerkingssteun

De Commissie stelt voor om de steun voor de verwerking van groenten en fruit af te schaffen. Het daardoor vrijkomende budget wordt overgeheveld naar de bedrijfstoeslagregeling (Verordening nr. 1782/2003) en verdeeld over de lidstaten die nu verwerkingssteun ontvangen. Nederland ontvangt geen verwerkingssteun en er kan derhalve ook geen bedrag worden toegevoegd aan de Nederlandse enveloppe. De Commissie stelt verder voor om de zogenaamde Aardappelen, Groenten en Fruit (AGF)-clausule in de bedrijfstoeslagregeling af te schaffen. Dit betekent dat toeslagrechten óók benut mogen worden op arealen met groenten, fruit (inclusief boomgaarden) en aardappelen. Overigens betekent het voorstel niet dat er additioneel, nieuwe toeslagrechten in Nederland zullen worden gecreëerd (dát zal slechts het geval zijn in die lidstaten waar verwerkingssteun wordt overgeheveld naar de bedrijfstoeslagregeling). Het opnemen van AGF-arealen in de bedrijfstoeslagregeling houdt tevens in dat de cross compliance van toepassing wordt voor alle aardappelen, groenten en fruittelers die in dat kader een betaling ontvangen.

Rechtsbasis van het voorstel: Rechtsbasis wordt gevormd door artikel 36 en 37 EG Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Neen. Het beheerscomité voor verse groenten en fruit, het beheerscomité voor verwerkte groenten fruit en het beheerscomité voor Bananen worden samengevoegd tot één beheerscomité groenten en fruit.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: niet van toepassing het betreft een exclusieve bevoegdheid voor de Gemeenschap.

Proportionaliteit: Positief. Het betreft een wijziging van een verordening. Een verordening is het geëigende middel om de doelstelling van de gemeenschappelijke marktordening te verwezenlijken. Binnen deze doelstelling kan Nederland akkoord gaan met de voorgestelde maatregelen. Deze zijn proportioneel: er worden geen overbodige maatregelen genomen en voor zover mogelijk biedt deze verordening meer ruimte voor nationale invulling in zijn algemeenheid.

Consequenties voor de EU-begroting:

Volgens berekening van de Commissie zijn de budgettaire kosten van het hervormingsvoorstel gelijk aan de kosten van het handhaven van het huidige beleid.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Niet van toepassing.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: 1 januari 2008.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Positief. De voorstellen voorzien in het afschaffen van de uitvoerrestituties en het afschaffen van de verwerkingssteun voor o.m. tomaten. De markt- en concurrentieverstoring die mogelijk hiervan uitgaan behoort na implementatie tot het verleden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de voorstellen voldoen aan de Nederlandse wensen, omdat ze bijdragen aan het marktgerichter en het meer concurrerend maken van de groentenen fruitsector in de Europese Unie. Het omzetten van de verwerkingssteun in directe betalingen en het afschaffen van exportrestituties zorgt er bovendien voor dat de marktordening minder handelsverstorend wordt en daarmee meer WTO-conform. Budgetneutraliteit is daarnaast voor Nederland een belangrijk uitgangspunt.

De voorstellen met betrekking tot het stelsel van telersverenigingen en de daarmee samenhangende operationele programma’s geven nieuwe impulsen en stimulansen voor het bevorderen van de duurzaamheid van de productie. Nederland kan daarmee instemmen.

Nederland kan ook instemmen met het afschaffen van de communautaire compenserende steun voor het uit de markt nemen van bepaalde producten, alsook met het afschaffen van de uitvoersubsidies die voor een aantal groenten- en fruitproducten van toepassing zijn. Hierdoor wordt de regelgeving meer marktconform en wordt een mogelijke verstoring van het internationale handelsverkeer voorkomen.

De Commissie laat de invoerregelingen, inclusief het entreeprijssysteem, ongemoeid. Nederland onderkent dat de invoerregelingen onderdeel zijn van de WTO-onderhandelingen en zal in dat kader zorgen naar voren brengen over de mogelijke strijdigheid van het entreeprijssysteem met artikel 4.2 van de Agreement on Agriculture. Reden voor deze zorg is dat het entreeprijssysteem sterk lijkt op het Chileense «Price Band System», waarvoor Chili in 2006 door een WTO-panel is veroordeeld.

Het overhevelen van bevoegdheden van de Raad naar de Commissie op het terrein van de handelsnormen voor groenten en fruit, is voor Nederland acceptabel, indien daarmee uiteindelijk ook een tastbare vermindering van de (administratieve) lasten voor overheid en bedrijfsleven wordt gerealiseerd.

Met betrekking tot de voorgestelde maatregelen voor crisisbeheer kan worden vastgesteld dat niet is voorzien in een afzonderlijk communautair crisisfonds, zoals door o.m. Spanje, Italië, Griekenland en Frankrijk wordt gewenst. Het voorstel om crisismaatregelen mogelijk te maken binnen het operationele programma van de telersvereniging is, als daarmee een algemeen communautair actie fonds kan worden voorkomen, acceptabel.

Mede ook gezien het grote belang van groenten en fruit voor een gezonde voeding, kan Nederland het voorstel van de Commissie steunen om in de geldende promotieverordening de bepaling op te nemen om voor afzetbevorderende activiteiten die gericht zijn op jongeren het aandeel van de communautaire steun te verhogen van 50% naar 60%. Telersverenigingen wordt de mogelijkheid gegeven om via hun operationele programma’s met 100% communautaire financiering producten uit de markt te nemen en (gratis) te verstrekken aan liefdadigheidsinstellingen, scholen, ziekenhuizen en bejaardenhuizen. Nederland is van mening dat als telersverenigingen daarover overeenstemming kunnen bereiken met de genoemde instellingen het niet voor de hand ligt hen die mogelijkheid te ontnemen.

Met de ontkoppeling van de verwerkingssteun kan Nederland instemmen, omdat dit in lijn is met de principes van het hervormde GLB zoals dat in 2003 in gang is gezet. Vraagpunt is wel hoe om te gaan met het Commissievoorstel om de zgn. AGF-clausule af te schaffen. Afschaffing van deze bepaling betekent, naast ruimere benuttingsmogelijkheden voor de huidige toeslagrechten, ook dat straks op arealen waarvoor ontkoppelde inkomenstoeslag wordt ontvangen, aardappelen, groenten en fruit mogen worden geteeld. Nederland heeft in 2003 voor die AGF-clausule gepleit om te voorkomen dat bedrijven met toeslagrechten zouden overschakelen naar de «vrije» gewassen (o.m. kool, spruiten, aardbeien, uien) en daarmee de oorspronkelijke telers van aardappelen, groenten en fruit oneerlijk zouden beconcurreren. Het risico lijkt echter klein dat de marktomstandigheden echt zullen verslechteren bij het afschaffen van de AGF-bepaling. Andere factoren zijn belangrijker voor de prijsvorming, bijvoorbeeld de weersomstandigheden.

Verder is van belang dat bij het afschaffen van de AGF-clausule de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling wordt vereenvoudigd. Boeren krijgen meer ruimte om hun toeslagrechten te benutten. Ook zal sprake zijn van vermindering van de uitvoeringskosten. Tot slot kan nog worden opgemerkt dat met het afschaffen van de AGF-clausule de WTO-conformiteit van het GLB vergroot, omdat ook deze steun dan onder de groene box zal vallen.

Op basis van vorenstaande argumenten is Nederland voorshands van mening dat kan worden ingestemd met het voorstel om de AGF-clausule af te schaffen.

Fiches: (1) Wijziging gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen én (2) Wijziging algemene regels voor de financiering van de interventies

Titel: Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1784/2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen en een voorstel tot wijziging van Vo. (EG) nr. 1883/78 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het EOGFL-fonds voor de Landbouw, afd. Garantie

Datum Raadsdocument:18 december 2006, respectievelijk 17 januari 2007
Nr. Raadsdocument:16922/06, respectievelijk 431/07
Nr. Commissiedocument:COM(2006)755 definitief, respectievelijk COM(2007)12 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie:LNV i.o.m. FIN, EZ en BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Het is het voorstel van de Commissie om beide documenten gezamenlijk, na de bespreking in het CSA (26 februari), te bespreken in de Landbouwraad in maart. Besluitvorming zal naar verwachting in de aprilzitting van de Landbouwraad plaatsvinden.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel ten aanzien van de marktordening granen gaat uitsluitend over maïs. De interventieregeling voor granen kent slechts één minimumprijs voor alle granen (momenteel € 101,31/ton). Daar waar de productiekosten voor maïs laag liggen en de marktpartijen met hoge vervoerskosten en infrastructurele problemen te kampen hebben, is er maar een beperkte afzet mogelijk langs de reguliere kanalen. Deze situatie doet zich bij uitstek voor in een van de zee afgesloten land als Hongarije. De aankoopregeling voor interventie is daar niet langer een vangnet voor uitzonderlijke situaties, maar een structureel commercieel afzetkanaal geworden. Een latere verkoop uit interventie op de interne en de internationale markt brengt zeer hoge kosten met zich mee. Tevens doet zich bij maïs het technische probleem van de lange termijnopslag voor, omdat maïs, anders dan tarwe en gerst, niet geschikt is voor langdurige opslag. Het voorstel behelst derhalve het schrappen van de mogelijkheid om maïs aan interventie aan te bieden m.i.v. het nieuwe marktjaar 2007/2008. Ook de recente toetreding van Roemenië speelt een rol, omdat ook dit land een grote maïsproducent is en de interventiesituatie daardoor nog verder kan verslechteren. De financiële besparing beloopt ca. € 620 miljoen voor de periode 2008–2014.

Met betrekking tot het tweede voorstel (Vo.1883/78) is in de EG-wetgeving bepaald dat de door een lidstaat gedragen financiële lasten op basis van een uniforme rentevoet worden vergoed. De Raad heeft voor de jaren 2005/2006 een regeling getroffen voor die lidstaten die de nodige middelen moesten lenen tegen veel hogere rentevoeten dan de uniforme rentevoet. Op grond van die regeling vergoedde het EOGFL aan de lidstaat die meer dan tweemaal zoveel rente betaalde, het verschil tussen het dubbele van de uniforme rente en de werkelijk betaalde rente. Het voorstel wil een nieuwe uitzonderingssituatie creëren voor de jaren 2007/2008. In het voorstel vergoedt de Commissie landen met een rentevoet die meer dan twee keer de uniforme rente bedraagt het verschil tussen de rente die een land betaalt minus de uniforme rentevoet.

De Commissie heeft aangegeven beide voorstellen gezamenlijk aan de Raad te willen voorleggen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Voor beide voorstellen: Art. 37 lid 2, derde alinea van het EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure:

Voor beide voorstellen: Raad: gekwalificeerde meerderheid. Europees Parlement: raadpleging.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit:

Voor beide voorstellen niet van toepassing want voor dit terrein geldt een exclusieve bevoegdheid voor de Gemeenschap Het betreft hier een gemeenschappelijke marktordening en de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Proportionaliteit:

Ten aanzien van Vo. (EG) nr. 1784/2003: Positief. Het betreft een wijziging van een Raadsverordening. De voorgestelde wijziging is het geëigende middel om de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, de afschaffing van maïsinterventies, te verwezenlijken.

Ten aanzien van Vo. (EG) nr. 1883/78: Negatief. Al is de wijziging op zich een geëigend middel om de doelstelling van de wijziging te bereiken heeft Nederland principiële bezwaren tegen de voorgestelde wijziging. (zie punt 14a, derde alinea).

Desalniettemin kan Nederland instemmen met de koppeling van beide voorstellen en kan onder voorwaarden akkoord gaan.

Consequenties voor de EU-begroting:

Volgens berekeningen van de Commissie geeft het voorstel voor Verordening 1784/2003 een besparing voor het begrotingsjaar 2008 van € 35 miljoen, voor 2009 ca. € 60 miljoen, voor 2010 ca. € 41 miljoen, voor 2011 rond € 68 miljoen, voor 2012 ca. € 121 miljoen, voor 2013 ca. € 132 miljoen en voor 2014 ca. € 163 miljoen, wat een totale besparing oplevert van € 617,8 miljoen.

Het voorstel voor Verordening 1883/78 leidt volgens voorlopige berekeningen tot extra uitgaven voor 2007 van ca. 9,3 miljoen en ca. 10,4 voor het begrotingsjaar 2008.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Nederland kent al ruim twee decennia geen interventie voor granen. In Nederland wordt uitsluitend snijmaïs geproduceerd, die niet in interventie mag, in tegenstelling tot korrelmaïs. Bovendien is Nederland een maïs-invoerland met een veel hoger prijsniveau dan productieregio’s.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Niet van toepassing.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Ten aanzien van Vo. (EG) nr. 1784/2003: De wijzigingsverordening is van toepassing m.i.v. het marktjaar 2007/2008, dus op 01-07-2007. Deze datum is haalbaar.

Ten aanzien van Vo. (EG) nr. 1883/78: De wijzigingsverordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing voor de op of na 1 oktober 2006 gedane uitgaven.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland kan instemmen met het voorstel voor de afschaffing van de maïsinterventie. Het beginsel dat de marktdeelnemers zich moeten baseren op marktsignalen geldt ook voor de maïstelers, die niet afhankelijk moeten zijn van permanente overheidsinterventies, uitzonderlijke situaties daargelaten.

Er is voornamelijk een financieel belang met dit voorstel gemoeid door de te realiseren besparingen op interventiekosten en een op langere termijn realistischer prijsvorming op vooral de binnenlandse Hongaarse markt. De maïsprijzen zullen niet meer kunstmatig (te) hoog worden gehouden door een interventiemechanisme dat zijn rol als vangnet niet goed meer kan vervullen. Voor de internationaal opererende handelshuizen die vanuit Nederland werken kan deze maatregel wellicht voordeel opleveren.

Ten aanzien van het voorstel over de financiering van interventieaankopen heeft Nederland principiële bezwaren. In de eerste plaats is het niet billijk dat het ene land een hogere tegemoetkoming voor gemaakte rentekosten ontvangt dan andere. Ten tweede heeft de raad bij de eerdere regeling (die gold voor 2005 en 2006) verklaard dat deze uitzonderingspositie eenmalig zou zijn. De Commissie is zich hiervan bewust en heeft beide voorstellen daarom gekoppeld. Hongarije wordt op die manier namelijk voor een (klein) deel gecompenseerd voor het verlies van de interventiemogelijkheid voor maïs. Nederland steunt deze koppeling en gaat daarom alleen akkoord met het verlengen van de uitzonderingssituatie voor landen met een hoge rentevoet als hier afschaffing of een substantiële reductie van de interventie voor maïs tegenoverstaat.

Fiche: Werkgelegenheid in Plattelandsgebieden: de banenkloof dichten

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement «Werkgelegenheid in plattelandsgebieden: de banenkloof dichten»

Datum Raadsdocument:4 januari 2007
Nr. Raadsdocument:5051/07
Nr. Commissiedocument:COM(2006) 857 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie:LNV i.o.m. SZW, OCW, BZK, IPO, FIN, EZ en VROM

Behandelingstraject in Brussel: Het voorstel van de Commissie is om na de bespreking in het CSA (26 februari), de mededeling op Raadsniveau te bespreken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Landbouwraad heeft, in juli 2003, de Commissie verzocht om een grondige analyse te maken van de werkgelegenheidsvooruitzichten in de plattelandsgebieden en om een discussie op gang te brengen over de ontwikkeling van passende statistische instrumenten. De analyse van de Commissie geeft aan dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende plattelandsgebieden (wat betreft demografie, economische structuur en werkgelegenheid). De Commissie wijst op de volgende kenmerken:

– het aandeel van de plattelandsbevolking in de totale bevolking van de EU is de afgelopen decennia nagenoeg gelijk gebleven: op sommige plaatsen ziet men bevolking wegtrekken van het platteland, in andere gebieden is een trek vanuit de steden naar toegankelijke plattelandsgebieden;

– in plattelandsgebieden is sprake van lagere werkgelegenheid en hogere werkloosheid in vergelijking met steden;

– in de plattelandsgebieden is een langzamere ontwikkeling van de werkgelegenheid in de tertiaire sector dan in de stedelijke gebieden;

– in plattelandsgebieden leren kinderen na de lagere school minder vaak door dan in de stedelijke gebieden;

– er zijn te weinig kansen voor jongeren en vrouwen op het platteland;

– in veel plattelandsgebieden levert de primaire sector minder dan 10% van de werkgelegenheid. Van de bedrijfsleiders in de landbouw is 24% ouder dan 65 jaar. Veel landbouwers ontbreekt het aan vaardigheden om voordeel te trekken uit de nieuwe mogelijkheden (bijvoorbeeld in recreatieve sector);

– de Commissie verwacht dat het effect van de in 2003 ingevoerde hervorming van het landbouwbeleid (ontkoppeling van de inkomenstoeslagen) op de werkgelegenheid ongeveer neutraal zal zijn.

De Commissie geeft aan dat er een breed instrumentarium is op zowel nationaal als Europees niveau om de «banenkloof» tussen stad en platteland te dichten. Vooral plattelandsontwikkelingsmaatregelen moeten ten volle worden benut voor werkgelegenheid en groei. De Commissie beveelt aan dat:

– het GLB-Hervomingsproces wordt voortgezet;

– lidstaten mogelijkheden voor energiegewassen benutten omdat dit de werkgelegenheid op het platteland kan stabiliseren en kan bijdragen aan oplossing van het energievraagstuk;

– integratie van de nieuwe lidstaten in de EU en hervorming daar van de landbouw prioriteit blijft;

– lidstaten programma’s inzetten voor plattelandsontwikkeling voor versterking landelijk gebied;

– het hele gamma van Gemeenschapsinstrumenten wordt ingezet voor groei werkgelegenheid op het platteland;

– het scheppen van banen prioritair wordt gemaakt in het netwerk voor plattelandsontwikkeling.

De Commissie zal meer inzet plegen om het effect van het plattelandsontwikkelingsbeleid op de werkgelegenheid vast te stellen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling zou moeten worden overgegaan luidt het oordeel: positief. De Lissabonstrategie is een Europese strategie en deze mededeling is bedoeld om, op verzoek van de Landbouwraad, specifiek de ontwikkelingen en uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid in plattelandsgebieden in Europa in kaart te brengen alsmede een discussie op gang te brengen over de ontwikkeling van passende statistische instrumenten voor deze gebieden. De analyse kan het best op Europees niveau worden gemaakt.

Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling zou moeten worden overgegaan luidt het oordeel: positief. Een mededeling is een passende vorm om verslag uit te brengen van het onderzoek van de Commissie. Inhoudelijk steunt Nederland echter niet alle aanbevelingen. De Commissie verbindt namelijk aan de analyses een aantal beleidsaanbevelingen aan de lidstaten, die voorbijgaan aan de verschillen tussen lidstaten. Er is een zekere mate van afstemming nodig tussen de lidstaten over het beleid ten aanzien van het platteland, doch er dient voldoende ruimte voor lidstaten te zijn om hun eigen invulling te geven.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Vervolgtraject financiële afspraken: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: nee.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Commissie wijst op de grote diversiteit tussen de lidstaten. In zijn algemeenheid doen zich in Nederland geen grote sociaal-economische verschillen voor tussen de stedelijke gebieden en de plattelandsgebieden. Een studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over de situatie in Nederland uit 2004 geeft aan dat in Nederland de leefsituatie op het platteland in zijn algemeenheid beter is dan in sterk verstedelijkte gebieden. Arbeidsparticipatie is in Nederland in de plattelandsgebieden hoger dan in de stedelijke gebieden en het werkloosheidspercentage is in Nederland in de plattelandsgebieden lager dan in de stedelijke gebieden. De kwaliteit van de banen is overigens ook in Nederland in de plattelandsgebieden lager dan in de stedelijke gebieden. Uit cijfers blijkt voorts dat de werkgelegenheid in de tertiaire sector in de plattelandsgebieden in Nederland sneller groeide dan in de verstedelijkte gebieden. Uit het SCP-rapport komen geen grote achterstanden van groepen als jongeren en vrouwen naar voren. Sterker dan in sommige andere landen zien we in Nederland in veel landelijke gebieden een druk vanuit de stedelijke gebieden door bijvoorbeeld het zoeken naar ruimte om te wonen en te recreëren of in de vorm van wensen ten aanzien van natuur en landschap.

Nederland heeft in december 2006, met instemming van de Tweede Kamer, het Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) bij de Commissie ter goedkeuring voorgelegd. Daarin is aangeven welke keuzes Nederland heeft gemaakt bij de invulling van het plattelandsbeleid voor wat betreft de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie (As 3) en voor welke maatregelen de medefinanciering van de kant van de EU wordt ingezet.

Fiche: Verordening statistieken over aquacultuur

Titel: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over aquacultuur

Datum Raadsdocument:9 januari 2007
Nr. Raadsdocument:5160/07
Nr. Commissiedocument:COM(2006) 864 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie:CBS/EZ in nauwe samenwerking met LNV, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Statistiek, (eerste behandeling raadswerkgroep nog niet bekend), Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de gemeenschappelijke markt voor de aquacultuurproductie op EU-niveau aan de hand van geharmoniseerde en vergelijkbare nationale gegevens geanalyseerd. Dit gebeurt thans volgens de bestaande Verordening (EEG) nr. 788/96 van de Raad betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over de aquacultuurproductie. Op basis van deze verordening dienen de lidstaten jaarlijks gegevens over de hoeveelheid geproduceerde vis, schaaldieren, weekdieren en zeewier te verstrekken.

De ervaring heeft aangetoond dat de lidstaten gegevens over het productievolume van aquacultuurproducten verzamelen, maar daarbij uiteenlopende begrippen en definities hanteren. Hierdoor zijn de gegevens op EU-niveau niet goed vergelijkbaar, waardoor het nut van deze gegevens voor het beheer van aquacultuur op gemeenschapsniveau thans beperkt is.

Daarnaast is de afgelopen jaren de aquacultuurproductie echter sterk gegroeid. Zij vertegenwoordigt thans 27% van de waarde van de visserijproductie van de Europese Unie en is voor het beheer van de aquacultuur in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid een grotere reeks gegevens over deze sector noodzakelijk.

Het voorstel heeft tot doel het verbeteren van de gemeenschappelijke regels voor de verzameling en de opstelling van communautaire statistieken over het indienen van gegevens met betrekking tot de aquacultuurproductie in de lidstaten alsmede bestaande wetgeving in te trekken. Daarnaast geeft de verordening een aantal definities en regels voor de verzameling, toezending en verspreiding van de gegevens. Deze onderdelen hebben betrekking op de productie van statistieken over aquacultuurproductie zoals omschreven in de bijlagen 1 t/m 4:

1. de aquacultuurproductie (volume en waarde per eenheid) voor elke soort per omgeving (zoet en zout water) en per techniek;

2. de input (volume en waarde per eenheid) voor op vangst gebaseerde aquacultuur;

3. de productie van hatchery’s («kweekkamers») die materiaal (bijv. kuit of jonge vis) voor uitzetting in een gecontroleerde omgeving of in het wild leveren;

4. gegevens over de structuur van de aquacultuursector.

Tot slot, wordt voorgesteld de bestaande Verordening (EEG) nr. 788/96 in te trekken.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 285, lid 1 EG Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Medebeslissing EP, gekwalificeerde meerderheid Raad.

Instelling nieuw Comitologie-comité: geen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief, het doel van de verordening is het uitwerken en vaststellen van gemeenschappelijke standaarden voor de productie en systematische indiening van geharmoniseerde en vergelijkbare statistieken over aquacultuurproductie. Dit kan niet op een afdoende wijze door de lidstaten afzonderlijk worden uitgevoerd, en kan daarom beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Nederland is er een voorstander van om de marktpositie van de aquacultuurproducten te inventariseren en te beoordelen en ondersteunt in dat kader het verzamelen van gegevens op EG-niveau.

Proportionaliteit: positief, de verordening gaat niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. In de verordening zijn alleen geharmoniseerde statistische definities opgenomen. De lidstaten mogen voor de verzameling van gegevens technieken gebruiken die op de structuur van hun aquacultuursector zijn afgestemd en die zijn aangepast aan het belang van die sector. Daarnaast kunnen de lidstaten zelf beslissen welke nationale gegevens bronnen zij voor de opstelling van de statistieken gebruiken. Daarbij kunnen de lidstaten rekening houden met hun eigen statistische systemen en praktijken.

Vervolgens staat de verordening de lidstaten afwijkingen toe wanneer de opneming van gegevens over een specifieke tak van de aquacultuur in de statistiek voor de nationale instanties problemen oplevert die onevenredig zijn met het belang van die tak in de desbetreffende lidstaat. In een dergelijk voorkomend geval hoeft de lidstaat geen gegevens in te dienen of geen steekproeftechnieken voor het verzamelen van gegevens voor die sector te gebruiken. Nederland plaatst tenslotte wel kanttekeningen bij de verzameling van gegevens over de productie van kweekkamers en van gegevens over die vissoorten waarvan de jaarproductie minder dan 500 ton bedraagt. De vraag van die gegevens acht Nederland disproportioneel en er zal bij de Commissie op aangedrongen worden de verzameling hiervan te schrappen uit het voorstel.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het merendeel van de gevraagde informatie is inmiddels voorhanden. Echter, het voorstel in zijn huidige vorm voorziet in een uitbreiding van de informatieverplichting. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verkrijgt op dit moment de benodigde informatie voor het samenstellen van de statistiek betreffende de aquacultuurproductie uit de registraties van het Productschap Vis en de jaarrapportage van het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Deze jaarrapportage vindt in opdracht plaats van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV).

Omdat de gevraagde gegevens met betrekking tot deze uitbreiding niet te verkrijgen zijn uit bestaande registraties, dient het CBS een nieuwe enquête op te zetten. De kosten die deze extra werkzaamheden in het eerste jaar voor het CBS met zich meebrengen zijn geraamd op € 15 170,–. In de jaren daarna zijn de kosten geraamd op € 6 970,–.

 2008 2009 2010 2011 e.v 
schaalniveauvtekostenvtekostenvtekostenvtekosten
P-kosten(11)0,14€ 15 1700,06€ 6 9700,06€ 6 9700,06€ 6 970
Totaal0,14€ 15 1700,06€ 6 9700,06€ 6 9700,06€ 6 970

De additionele enquête zal leiden tot een uitbreiding van de administratieve lasten voor ongeveer 175 bedrijven in de aquacultuursector. De jaarlijkse kosten voor de sector als gevolg van deze enquête zijn thans door het CBS geraamd op € 5 200,–.

Enquêtedruk en kosten voor bedrijven

Enquetedruk voor de hatchery’s en overige vissoorteninvultijd per formulier totaalkosten
aantal bedrijven: 17545 minuten130 uur€ 5 200

Daarnaast zal ongeacht de eventuele additionele enquetering het voorstel leiden tot beprekte extra werkzaamheden voor het CBS. Deze werkzaamheden hebben betrekking op het integreren van statistieken en vervolgens te rapporteren aan de Commissie (Eurostat). De jaarlijkse additionele kosten hiervan heeft het CBS thans geraamd op € 8 505,–.

 2008 2009 2010 2011 e.v 
schaalniveauvtekostenvtekostenvtekostenvtekosten
P-kosten(8)0,1€ 8 5050,1€ 8 5050,1€ 8 5050,1€ 8 505
Totaal0,1€ 8 5050,1€ 8 5050,1€ 8 5050,1€ 8 505

Mede aangezien LNV niet over extra middelen beschikt om de opdracht aan het LEI zodanig uit te breiden dat er kan worden voldaan aan de nieuwe verplichting die deze verordening stelt, stemt Nederland vooralsnog niet in met het voorstel in zijn huidige vorm.

Vervolgtraject financiële afspraken:

De aanvragen voor nieuwe Europese statistische verplichtingen worden meegenomen in het kader van de Rijksbegroting. Het Ministerie van Economische Zaken zal dekking aangeven op basis van de regels budgetdiscipline.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Op basis van de verordening van de Raad betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over de aquacultuurproductie vinden thans jaarlijkse gegevensleveranties over de aquacultuur sector plaats. De onderhavige verordening betekent een additionele EU-verplichting voor het CBS. Voor het CBS zorgt het onderhavige voorstel voor een extra rapportageverplichting richting de Commissie (Eurostat). Deze extra rapportageverplichting is het gevolg van een uitbreiding van de bestaande wetgeving en heeft betrekking op de jaarlijkse en drie jaarlijkse informatieverplichting over specifieke onderdelen over de aquacultuur.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treden (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor Nederland is dit haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De voorliggende verordening wordt beschouwd als een essentiële maatregel ter verbetering van de beschikbaarheid van geharmoniseerde communautaire statistieken over de aquacultuur. Hierdoor wordt de inhoud, de kwaliteit evenals de vergelijkbaarheid van de nationale en communautaire statistieken over de aquacultuur verbeterd en wordt ook aangesloten op de informatiebehoefte van Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).

Nederland onderschrijft het belang van het uitwisselen van statistische gegevens binnen een geharmoniseerd kader. Echter, omdat er bezorgdheid bestaat over de additionele kosten alsmede de mate van detail die bij bepaalde onderdelen wordt gevraagd ten aanzien van het verzamelen van de gegevens, maar ook omdat niet geheel duidelijk is waarom een aantal kenmerken, die bij bepaalde onderdelen worden gevraagd relevant zijn voor de Europese beleidsontwikkeling kan Nederland vooralsnog niet instemmen met die onderdelen van het huidige voorstel.

Om te voorkomen dat er door het onderhavig voorstel een verhoging plaatsvindt van de administratieve lasten en kosten voor de aquacultuursector alsmede voor het Centraal Bureau voor de Statistiek, acht Nederland het van essentieel belang dat er niet meer informatie wordt gevraagd dan voor het monitoren en evalueren van het communautaire beleid strikt noodzakelijk is.

– Nederland twijfelt aan het nut van de informatie zoals gevraagd in artikel 4 ( de productie van kweekkamers en nader gedefinieerd in bijlage III) van het onderhavige voorstel. Verder zal het opnemen van deze informatie leiden tot extra administratieve lasten en kosten. Daarom zal Nederland in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, zich maximaal inzetten voor het schrappen van deze informatieverplichting.

– Daarnaast zal Nederland aandringen op het aanpassen van artikel 3 lid 3 zodanig dat kan worden volstaan met de levering van beknopte gegevens met schattingen voor die vissoorten waarvan de jaarproductie minder dan 500 ton bedraagt.

Vervolgens is het in het kader van deze verordening voor Nederland van belang dat eventuele toekomstige nieuwe statistische vereisten die via de comitologie kunnen worden vastgesteld, worden voorzien van een kosten/batenanalyse voordat ze worden uitgevoerd.

Verder is met betrekking tot de uitvoering van deze verordening van essentieel belang dat de huidige taakverdeling bij het verzamelen van de gegevens wordt gehandhaafd. Tussen het Productschap Vis, het LEI, en het CBS zullen goede werkafspraken worden gemaakt over de aanlevering van de gegevens. Het CBS dient vervolgens de statistische resultaten in bij de Commissie (Eurostat).

Fiche: Richtlijn kiesrecht Europees Parlement

Titel: Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/109 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees parlement ten behoeve van burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn.

Datum Raadsdocument:10-01-2007
Nr. Raadsdocument:5204/07
Nr. Commissiedocument:COM(2006) 791
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZK i.o.m. BZ, FIN, JUST en VNG

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep fundamentele rechten op 12 februari, 19 maart en 13 april 2007. Op 23 mei Coreper en op 18/19 juni 2007 behandeling in de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Doelstelling van het voorstel is voorkomen van dubbele en onterechte kandidaturen en dubbel stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. Daartoe stelt de Commissie voor de huidige Richtlijn aan te passen op de volgende punten:

1. Nu moet een kandidaat een verklaring van een bevoegde instantie in de lidstaat van herkomst overleggen dat hij zijn kiesgerechtigheid niet is verloren. Voorgesteld wordt om dit te vervangen door een verklaring van de kandidaat zelf dat hij het kiesrecht niet is verloren. Deze verklaring moet vervolgens door de lidstaat van verblijf bij een aan te wijzen instantie in de lidstaat van herkomst worden geverifieerd.

2. In de huidige richtlijn is er een systeem van gegevensuitwisseling van burgers die zich registeren voorafgaande aan de verkiezingen. Dit wordt vervangen door een eigen verklaring van de burger dat hij niet dubbel zal stemmen in combinatie met een steekproefsgewijze controle achteraf van de bevoegde instanties in de lidstaten op dubbele kandidaturen en dubbel stemmen.

3. Het afgeven van valse verklaringen moet door de lidstaten strafbaar worden gesteld.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 19, 2e lid EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Eenparigheid van stemmen en raadplegingsprocedure van het Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief

Het betreft een wijziging van de richtlijn met betrekking tot de verkiezingen voor het Europees Parlement teneinde onterechte en dubbele kandidaturen en dubbel stemmen te voorkomen. Hiervoor is samenwerking op Europees niveau noodzakelijk.

Proportionaliteit: Positief

Door meer het accent te leggen op de individuele verklaring van de betrokken kandidaat of potentiële kiezer ligt in het voorstel tot wijziging meer verantwoordelijkheid bij de individuele lidstaten. De huidige gegevensuitwisseling gaat gepaard met een grote mate van bureaucratie en blijkt in de praktijk niet effectief om dubbel stemmen te voorkomen. Het nieuwe systeem is minder bureaucratisch. Vragen kunnen wel worden gesteld bij de effectiviteit van de steeksproefgewijze controle achteraf. Dezelfde problemen die de huidige gegevensuitwisseling bemoeilijkten zullen daarbij terugkomen.

Verder wordt het voorstel dat het afgeven van valse verklaringen strafbaar moet worden gesteld door de lidstaat van verblijf als proportioneel beschouwd. Nederland kent al een strafbepaling met betrekking tot dubbel stemmen voor het Europees Parlement (artikel Z 8a Kieswet).

Nederland plaatst voorts een kanttekening bij het voorstel dat de verklaring uit de lidstaat van herkomst dat een kandidaat zijn kiesrecht niet heeft verloren, wordt vervangen door een eigen verklaring van de kandidaat. Door deze voorgestelde wijziging wordt kandidaatstelling in de lidstaat van verblijf, vanwege het verlagen van de drempel tot deelname, in theorie makkelijker. Echter, het risico is aanwezig dat de verplichte controle van deze verklaring door de lidstaat van verblijf bij een instantie van de lidstaat van herkomst, problematisch zal blijken. Ook in dit geval kan het strafbaar stellen van het afleggen van een valse verklaring voldoende afschrikwekkend zijn.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen. De uitvoering van de richtlijn is de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Alleen het opstellen van een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 16 is een taak van de Commissie. In de praktijk stelt de Commissie altijd al een dergelijk verslag op na de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Dit voorstel betekent een lastenverlichting voor de burger: bij verkiezingen voor het Europees Parlement hoeven kandidaten niet langer een verklaring uit de lidstaat van herkomst te overleggen dat zij het kiesrecht niet hebben verloren. Tegelijkertijd betekent het voorstel een lastenverzwaring voor de Kiesraad omdat deze als verantwoordelijke voor de kandidaatstelling nu in het land van herkomst moet verifiëren of de kandidaat daar niet uitgesloten is van het kiesrecht. Gezien het geringe aantal kandidaten dat zich verkiesbaar stelt in een ander land dan het land van herkomst zijn de hiermee verband houdende kosten naar verwachting zeer gering.

Voor de decentrale overheden (gemeenten) betekent het voorstel hoogst waarschijnlijk een lastenverlichting. De gegevensuitwisseling vooraf om dubbelstemmen te voorkomen vervalt namelijk en wordt vervangen door een steekproefsgewijze controle achteraf. Het staat de lidstaat vrij om zelf deze controle in te richten zodat als uitgangspunt kan worden genomen dat deze controle in elk geval geen grotere omvang zal hebben dan de individuele gegevensuitwisseling op basis van de huidige richtlijn. Er kan in dat geval vanuit worden gegaan dat de administratieve, personele en financiële lasten niet zullen toenemen. Afhankelijk van de nader te bepalen inrichting van de steekproefsgewijze controle kan mogelijk een verschuiving van lasten van de gemeenten naar de rijksoverheid plaatsvinden.

Een onzekere factor is echter dat de lidstaten ook hun medewerking moeten verlenen in het kader van de steekproefsgewijze controle op dubbele kandidatuur en dubbel stemmen van andere lidstaten. Het valt vooraf immers niet in te schatten welke invulling de andere lidstaten zullen geven aan deze verplichte controle achteraf.

Ter indicatie van de potentiële omvang van de controles: Bij dubbel kandidatuur gaat het slechts om een gering aantal personen (bij de EP-verkiezingen in 2004 hadden zich circa 32 personen verkiesbaar gesteld in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst). In Nederland betrof dit 2 personen. Bij dubbel stemmen is de potentiële doelgroep vele malen groter. In 2004 hebben circa 1 miljoen mensen hun stem uitgebracht in de lidstaat van verblijf. Hoeveel dat er in Nederland waren, is niet bekend. Met de toetreding tot de Europese gemeenschap van de Oost-Europese landen en het opheffen van beperkingen op de vrijheid van verkeer voor deze burgers zal dat aantal mogelijk substantieel toenemen.

Vervolgtraject financiële afspraken:

Het Commissievoorstel verplicht lidstaten sancties in te stellen en hierover voorlichtingscampagnes te voeren. De kosten hiervan zullen in principe worden meegenomen in de reguliere opkomstbevorderende campagnes van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en dus ten laste komen van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De Kiesraad is in Nederland verantwoordelijk voor de kandidaatstelling voor leden van het Europees Parlement. Het zal dus de Kiesraad zijn die verantwoordelijk zal zijn voor de controle op de eigen verklaring van de kandidaat dat hij/zij niet uit het kiesrecht is ontzet in de lidstaat van herkomst. De huidige wetgeving biedt overigens geen ruimte aan de Kiesraad voor een dergelijke controle, aanpassing zal dus noodzakelijk zijn. Daarnaast zal er een regeling moeten komen waarin vastligt wat de consequenties zijn voor de betreffende kandidatuur ingeval de gegevens niet tijdig beschikbaar zijn. Nu leidt het ontbreken van de verklaring van de bevoegde instantie in de lidstaat van herkomst namelijk tot uitsluiting (artikel Y 35a Kieswet).

Het voorstel voor wijziging van de richtlijn zal indien aangenomen ook op andere punten moeten leiden tot aanpassing van de Kieswet onder meer door het schrappen van de bepalingen die zien op het verstrekken van de verklaring van de lidstaat van herkomst over de uitsluiting van het kiesrecht en de uitwisseling van gegevens over registratie van kiezers (o.a. de artikelen Y 32, Y 35, Y 35a, Y 36, Y 38).

Voor wat betreft de controle achteraf op dubbel stemmen zal nauw moeten worden samengewerkt met gemeenten. Hierbij zijn momenteel de volgende problemen te voorzien:

1. Het onderzoek naar stembescheiden (oproepingskaarten etc) om dubbel stemmen daadwerkelijk vast te kunnen stellen, is problematisch omdat deze bescheiden worden vernietigd, drie maanden na de verkiezingen, tenzij de officier van justitie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek deze heeft opgevraagd. De termijn om het onderzoek uit te kunnen voeren, is dus beperkt. Concreet kan het betekenen dat de gemeenten niet in staat zullen zijn aan de lidstaat van herkomst betreffende gegevens te verstrekken omdat die reeds zijn vernietigd.

2. Door de introductie van het stemmen in een willekeurig stemlokaal is het lastig vast te stellen of een kiezer daadwerkelijk heeft gestemd omdat hij/zij immers in elk stemlokaal in de gemeente kan hebben gestemd. Voor een enkel verzoek moeten derhalve alle pakken met stembescheiden van de gehele gemeente worden doorzocht.

Naast een wijziging van de Kieswet zal mogelijk ook het Kiesbesluit en in elk geval de modellenregeling moeten worden aangepast onder andere voor wat betreft de verklaring van de kandidaat dat hij niet uit het kiesrecht is ontzet.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De implementatietermijn is gesteld op 30 juni 2008. Deze termijn is gesteld met het oog op de eerstvolgende verkiezingen voor het Europese Parlement in juni 2009. Voor wat Nederland betreft zou deze termijn op uiterlijk 1 januari 2009 gesteld kunnen worden: dat is het uiterste moment waarop duidelijkheid moet zijn over het regime waaronder de verkiezingen in juni worden gehouden. Deze periode is ingegeven door de start van de registratieperiode van Nederlandse kiezers in het buitenland en de kandidaatstellingsprocedures van politieke partijen. Indien de Raad er in slaagt de richtlijn in juni 2007 aan te nemen, is de termijn die Nederland heeft om de benodigde wetgeving en lagere regelgeving aan te passen op grond van het voorstel 1 jaar. Dit is een zeer korte periode gezien de benodigde aanpassingen. Wel kunnen de aanpassingen vermoedelijk beperkt blijven tot de Kieswet en daaraan gerelateerde regelgeving, aanpassing van het Wetboek van Strafrecht lijkt niet noodzakelijk omdat de Kieswet ook de mogelijkheid tot het opnemen van strafbepalingen kent. Voor zover nu kan worden bepaald, zijn de betreffende gedragingen in Nederland reeds strafbaar gesteld of zijn andere sancties (b.v. uitsluiting kandidatuur) van toepassing.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is verheugd dat de bureaucratische en niet effectieve gegevensuitwisseling tussen lidstaten over burgers die zich als kiezer willen registreren in de lidstaat van verblijf wordt afgeschaft. In de praktijk is de uitvoering van de huidige verplichting tot uitwisseling van informatie ineffectief gebleken. Oorzaak hiervoor is de verschillende registratieperiodes in de lidstaten. Daardoor komt in veel gevallen informatie te laat en kan deze dus niet meer worden verwerkt (in het Nederlandse geval sluit de registratie 43 dagen voor de stemming – dan worden de kiezerslijsten opgesteld en de oproepingskaarten verstuurd – in sommige andere landen is dat al veel eerder of veel later). Daarnaast blijkt het zeer moeilijk om op basis van de informatie die de lidstaat van verblijf verstrekt in de lidstaat van herkomst de juiste persoon te identificeren. In Nederland is daarbij bijvoorbeeld de gemeente van herkomst en het laatste adres noodzakelijk om iemand in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) te kunnen terugvinden. In andere landen hebben kiezers een uniek registratienummer dat noodzakelijk is om hen in het kiesregister terug te vinden. Daarnaast bestaan momenteel problemen met, omzetting in en uit het Griekse alfabet, dubbele achternamen bij Spanjaarden, het ontbreken van vestigingsgegevens in de lidstaat van herkomst en het ontbreken van andere gegevens die voor de lidstaat van herkomst essentieel zijn om de betrokken kiezers te kunnen identificeren in het kiesregister. Bij de verkiezingen in 2004 zijn binnen Europa circa 1 miljoen gegevens uitgewisseld maar slechts een klein deel daarvan kon ook daadwerkelijk verwerkt en gecontroleerd worden. In Nederland heeft de Kiesraad als centraal informatiepunt gefunctioneerd, de daadwerkelijke gegevens moesten echter door de gemeenten worden verstrekt en gecontroleerd. Dit heeft een grote belasting betekend terwijl het resultaat nihil was.

Ook is Nederland van oordeel dat het afschaffen van de verplichting van een kandidaat om een verklaring uit de lidstaat van herkomst te overleggen dat hij/zij niet is uitgesloten van het kiesrecht, het makkelijker zal maken voor kandidaten uit andere lidstaten zich in de lidstaat van verblijf verkiesbaar te stellen. Uitsluiting van het kiesrecht wordt in Nederland overigens zelden opgelegd en betreft dus zeer weinig personen.

Nederland plaatst evenwel een aantal kanttekeningen bij de maatregelen die in de plaats komen van de nu geldende maatregelen. Uit de praktijk van uitwisseling van gegevens tussen lidstaten is gebleken dat zowel de identificatie van de betrokken burgers als de verschillende termijnen die de lidstaten hanteren vaak in de weg staan van het voorkomen van onterechte of dubbele kandidaturen dan wel dubbelstemmen. De nieuwe regeling moet zodanig worden dat kandidaten niet de dupe worden van gebrekkige gegevensuitwisseling. Ook met betrekking tot de voorgestelde steekproefsgewijze controle achteraf moet worden voorkomen dat lidstaten daarmee een even zware en ineffectieve bureaucratische last krijgen opgelegd als nu met het systeem van gegevensuitwisseling voorafgaande aan de verkiezingen.

De eerste Raadswerkgroep over dit voorstel heeft inmiddels plaatsgevonden. Nederland heeft daarbij de afschaffing van het huidige systeem van gegevensuitwisseling toegejuicht maar kritische kanttekeningen geplaatst bij de voorgestelde maatregelen ter vervanging van dit systeem. Vrijwel alle lidstaten maakten tijdens deze eerste bespreking een studievoorbehoud omdat het voorstel pas recent beschikbaar is gesteld. Bij een eerste inventarisatie van de standpunten van de overige lidstaten bleek dat vooral de lidstaten met een decentraal systeem van kiezersregistratie problemen voorzagen met de voorgestelde wijzigingen.

Inzet van Nederland bij de onderhandelingen is het afschaffen van het huidige systeem van gegevensuitwisseling inzake kiezersregistratie. Nederland is van oordeel dat een eigen verklaring van de kiezer dat hij zijn stemrecht slechts één keer zal uitoefenen in combinatie met de strafbaarstelling van dubbel stemmen voldoende garanties biedt. Bij voorkeur dient de steekproefsgewijze controle op dubbelstemmen achteraf te vervallen, omdat deze met dezelfde problemen te kampen zal hebben als de huidige gegevensuitwisseling, met name het kunnen identificeren van de betrokken kiezers. Een dergelijke controle betekent een zware bureaucratische belasting terwijl de effectiviteit kan worden betwijfeld.

Ook zal een formulering gezocht moeten worden die kan voorkomen dat lidstaten zeer omvangrijk onderzoek doen naar deze problematiek omdat dit voor de andere lidstaten onnodig belastend is gezien het zeer beperkte aantal mensen dat daadwerkelijk een dubbele stem zal willen uitbrengen.

Daarnaast is het wenselijk dat de implementatietermijn wordt verlengd tot 1 januari 2009.

Verder is de verplichting aan de lidstaat van verblijf om de verklaring van kandidaten dat zij het kiesrecht niet hebben verloren te controleren bij de lidstaat van herkomst problematisch. Ten eerste valt niet goed in te zien waarom de bevoegde instantie in de lidstaat van verblijf bij de lidstaat van herkomst deze uitsluiting eenvoudig zou kunnen verifiëren terwijl het voor kandidaten zelf blijkbaar moeilijk is deze verklaring te krijgen. Essentieel is daarom dat er duidelijkheid komt over welke instantie in elk van de lidstaten bevoegd is tot het verifiëren van de verklaring hierover. Bij voorkeur zou in een bijlage van de richtlijn een lijst met bevoegde instanties moeten worden opgenomen.

Tot slot, zal de korte termijn die de bevoegde instanties (in Nederland de Kiesraad) veelal hebben om te beslissen over de geldigheid van de kandidatuur problemen veroorzaken. Indien de periode van 3 dagen voor het herstellen van verzuimen hiervoor zou worden gebruikt zou deze periode opgerekt kunnen worden tot 3 dagen. Ook dit lijkt een onrealistisch korte periode om zekerheid over de eventuele kiesrechtuitsluiting van de kandidaat te verkrijgen. Met betrekking tot de verificatie van de verklaring van de kandidaten zal gestreefd worden naar een regeling die uitgaat van een «presumptio innocencia» clausule zodat kandidaten niet de dupe kunnen worden van de niet functionerende verificatieprocedure tussen lidstaten. Bij de eerste onderhandelingen bleek dat veel lidstaten aandrongen op een vaste termijn waarbinnen deze gegevens geleverd moeten worden. Hoewel dit verder gaat dan uit het oogpunt van subsidiariteit strikt noodzakelijk, zou dit de uitvoerbaarheid van de regeling wel ten goede komen.

Fiche: Mededeling: EU actie programma voor de aanpak van het kritieke tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden (2007–2013)

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: EU actie programma voor de aanpak van het kritieke tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden (2007–2013)

Datum Raadsdocument:22 december 2006
Nr. Raadsdocument:17118/06
Nr. Commissiedocument:COM (2006) 870 final
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZ i.o.m. JUST, VWS, SZW, FIN en IPO

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking, Raad Algemene Zaken en Externe betrekkingen (waarschijnlijk in mei 2007)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Nadat de Commissie in december 2005 de vorige mededeling «EU-strategie voor de aanpak van het tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden» (COM (2005) 642) had aangenomen heeft de Raad (RAZEB) de conclusies van deze mededeling overgenomen en de Commissie en de EU lidstaten opgeroepen tot een gecoördineerde EU respons, met als kern: «Europa is gecommitteerd tot het ondersteunen van internationale actie om het mondiale tekort aan gezondheidswerkers en de menskracht crisis binnen gezondheidszorg in OS-landen aan te pakken».

Onderhavige mededeling (COM (2006) 870 finaal), ook wel Programma voor Actie (PfA), is het resultaat van uitgebreid overleg met de EU lidstaten tegen de achtergrond van de «World Health Report 2006» analyse. Met betreffende mededeling voldoet de Commissie aan de oproep van de Raad.

De personeelscrisis in de gezondheidssector heeft globale dimensies. Meer dan 75 landen beschikken over minder dan de minimumstandaard van 2,5 gezondheidswerkers per 1000 inwoners. Deze crisis is vooral ernstig in Afrika. De onderliggende oorzaken zijn complex, en omvatten onder meer onvoldoende training, slechte arbeidsomstandigheden en onevenwichtige distributie van gezondheidswerkers. De HIV/Aids epidemie versterkt deze factoren en leidt bovendien tot een grotere vraag naar zorg, vooral in Afrika. De grote mobiliteit van gezondheidswerkers draagt verder bij aan de crisis. Deze mobiliteit heeft vele facetten, van ruraal naar urbaan, van de publieke naar de private sector, naar de naburige landen en naar rijkere landen in het Noorden. Twee eerdere mededelingen van de Commissie gaan specifiek in op migratie en ontwikkeling. De huidige mededeling bouwt voort op deze eerdere mededelingen.

De mededeling beoogt het kader te vormen voor een gecoördineerde en coherente respons van de Europese Unie en de Commissie gedurende het decennium van «action on human resources» dat tijdens de World Health Assembly in mei 2006 gelanceerd werd.

Mogelijke terreinen voor Europese actie zijn gebaseerd op de principes van nationaal ownership en leiderschap, geheel naar de geest en inhoud van de «Paris Declaration on Aid Effectiveness» (maart 2005). Naast acties op landenniveau zullen ook acties op regionaal en mondiaal niveau nodig zijn.

Acties op landenniveau omvatten:

Ten aanzien van de politieke en beleids dialoog en planning:

– Opnemen van personeelskwesties in nationale strategieën voor armoedebestrijding en de gezondheidssector als kritieke factor voor het behalen van Millennium Development Goals’s 4, 5 en 6.;

– De implicaties van effectieve menskracht planning voor lange termijn lopende kosten maken het belang van lange termijn voorspelbare en regelmatige financiering binnen de maximaal beschikbare «fiscal space» extra duidelijk. MDG financieringscontracten bieden hiertoe mogelijkheden.

– In kaart brengen van de personeelssituatie op landenniveau en versterken van de capaciteit voor ontwikkeling en management van personeel. En daarbij inhoudelijke en financiële ondersteuning van nationale personeelsplannen, onder meer via algemene en sectorale begrotingsteun, «pooled funding» van sectorale programma’s, project financiering en financiering via multilaterale kanalen.

Ten aanzien van capaciteitsopbouw:

– Onderzoek naar effectieve en innovatieve manieren om tot een pool van Gezondheid(GZ)-medewerkers te komen die beter en sneller aangepast kan worden aan benodigde vaardigheden/types/gender.

– Uitbreiding van trainingscapaciteit, inclusief personeelsontwikkeling en management op landenniveau met zowel noord-zuid als zuid-zuid «leren»/uitwisseling;

– Verbeterde en effectievere netwerken van beroepsgroep en regelgevende/toeziende organisaties.

Ten aanzien van publieke-dienst hervormingen en arbeidsvoorwaarden/omstandigheden wordt de nadruk gelegd op verbeterde financiële inkomsten en werkomgeving, waarbij beloning naar prestatie voorop staat.

Ook is er aandacht voor de wisselwerking met gezondheids prioriteit programma’s zoals HIV/AIDS. TB en malaria, gender, capaciteit van «communities», post-conflict en fragiele staten en Europese technische expertise.

De mogelijkheden voor acties op regionaal niveau verschillen per regio. Waar mogelijk zal worden voorgebouwd op bestaande regionale processen. In Afrika zal nauw worden samengewerkt met relevante initiatieven van NEPAD en de Afrikaanse Unie, als ook de GHWA in WHO verband. Afrikaans politiek leiderschap staat voorop om «brain-drain» zo mogelijk om te zetten in «brain-gain», door middel van overeenkomsten m.b.t. «skill sharing, migration and development» en het uitbreiden en verbeteren van regionale opleidings- en onderzoeks gelegenheden.

Op mondiaal niveau worden verschillende acties geïdentificeerd. De mededeling zet in op het versterken van de interne EU GZ (gezondheid) menskracht planning en bevordert «brain circulation», inclusief tijdelijke en circulaire migratie. De «High Level Group on Health Services and Medical Care» is door de Commissie belast om uitgangspunten te formuleren zodat rekrutering van GZ werkers uit OS-landen binnen de EU de negatieve gevolgen hiervan voor OS-landen minimaliseren. Als deel van dat proces zal worden gekeken naar de mogelijkheden om te komen tot EU steun aan een mondiale «Code of Conduct on Ethical Recruitment». Waar mogelijk zal de Commissie aansluiten bij bestaande initiatieven, waaronder activiteiten met VN organisaties zoals WHO, GHWA, HMN en ILO. Ook op mondiaal niveau zullen de EU lidstaten de noodzaak van lange termijn voorspelbare financiering, vooral ten behoeve van de financiering van GZ-werkers, benadrukken. Dit zowel bij de Wereldbank, maar ook vanuit de raden van bestuur van mondiale fondsen zoals het Global Fund for AIDS, Tuberculosis and Malaria en GAVI.

De Commissie zal in 2007 een informatie-kader hebben ontwikkeld zodat de Commissie en de EU lidstaten met regelmaat geïnformeerd kunnen worden over de inzet van GZ-werkers. Door onderlinge informatie uitwisseling kan er gestreefd worden naar minder braindrain en meer «eigen» Europese aanwas t.a.v. de inzet van GZ-medewerkers. Het informatie kader zal het ook mogelijk maken om inzet te vergelijken met activiteiten van andere donoren en International Financiële Instellingen (IFI’s) op hetzelfde terrein.

Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel positief. Naast activiteiten die individuele lidstaten kunnen ontplooien op dit terrein ziet de Commissie voor zichzelf met name een coördinerende rol, met name ten aanzien van activiteiten op regionaal en mondiaal niveau. Hierbij zij aangetekend dat t.a.v. de IFI’s de lidstaten zelf de coördinerende rol vervullen, waarbij de Commissie de lidstaten van advies kan voorzien. Voor het overige kunnen de activiteiten van de Commissie een nuttige aanvulling vormen op het beleid van de lidstaten.

Proportionaliteit:

Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeelpositief. Implementatie van deze mededeling zal niet resulteren in algemeen verbindende regelingen. Ook de discussies over een mondiale«Code of conduct for ethical recruitment» zullen niet tot overeenkomsten met een juridisch bindend karakter leiden. Er wordt dus voldoende ruimte aan de lidstaten gelaten.

Consequenties voor de EU-begroting: naast de beschikbare middelen op landen niveau geeft de Commissie aan € 40,3 miljoen van beschikbare € 1,060 miljoen voor de periode 2007–2013 beschikbaar te stellen voor stimulerende mondiale en regionale GZ menskracht activiteiten.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen. In het vervolgtraject zal onder meer gesproken worden over de Europese inzet ten aanzien van een mondiale «Code of conduct for ethical recruitment». Indien de lidstaten besluiten tot een krachtige Europese inzet op dit gebied zou dat tot beperkingen kunnen leiden voor de rekrutering van gezondheidspersoneel buiten Europa. Voor Nederland is dit echter een beperkte factor en de personele consequenties zullen zeer beperkt zijn.

Vervolgtraject financiële afspraken: Niet van toepassing.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Niet van toepassing, de mededeling wil het kader vormen voor een gecoördineerde en coherente inzet van de EU en de Commissie gedurende het decennium voor «action on human resources» dat in 2007 zal starten.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

De personeelscrisis in de gezondheidssector is voor veel ontwikkelingslanden, met name in Afrika, een belangrijk knelpunt dat de mogelijkheden om kwalitatief goede zorg te verlenen ernstig beperkt. Voor een deel liggen oplossingen op landenniveau. Nationaal «ownership» en leiderschap zijn dan ook fundamentele voorwaarden. Donoren, waaronder de Commissie en de EU-lidstaten kunnen daar een ondersteunende rol hebben – zowel wat betreft het vergroten van de capaciteit als wat betreft het verschaffen van meerjarige en voorspelbare financiering. Deels zijn de problemen echter landenoverstijgend en kunnen alleen op regionaal en mondiaal niveau worden opgelost. De aanpak zoals beschreven in deze mededeling is adequaat en gaat op deze verschillende facetten in. Zowel nationale overheden als regionale politieke fora hebben de problematiek van de personeelscrisis in de gezondheidssector erkend. Er is een duidelijk draagvlak om tot oplossingen te komen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland was in een vroeg stadium betrokken bij de opstelling van deze mededeling. De mededeling sluit dan ook goed aan bij het Nederlandse standpunt.

Het verkleinen van het tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden heeft naast een algemeen en humanitair belang, ook een duidelijk eigen belang voor Nederland. Het Nederlandse beleid is erop gericht GZ-werkers in ontwikkelingslanden zoveel mogelijk te stimuleren hun vak in hun eigen land uit te voeren, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het VK. De mededeling ondersteunt dit Nederlandse beleid. Om die reden heeft Nederland weinig aanvullingen of opmerkingen in de Raadswerkgroep. Nederland zal zich inzetten om in ieder geval, op korte termijn bij te dragen aan een nog te ontwikkelen Europese «Code of conduct for ethical recruitment».

Wat betreft de verhouding met het IMF en de Wereldbank, waar de Commissie een coördinerende rol voor zichzelf ziet weggelegd kan het volgende worden opgemerkt. In een zojuist verschenen rapport over de taakverdeling tussen IMF en Wereldbank wordt nogmaals benadrukt dat de rol van het IMF vooral ligt op macro-economisch terrein. Het is dus niet de bedoeling, zoals de Commissie wel wil, dat er ook een rol voor het IMF is weggelegd bij de lange termijn financiering van de gezondheidssector in ontwikkelingslanden. Wat betreft de coördinatie van het beleid van het IMF en de Wereldbank geldt dat dit een taak van de lidstaten is, waarbij de Commissie hooguit de lidstaten kan adviseren. Wel is het goed dat de Commissie en de Wereldbank er in onderling overleg voor zorgen dat hun respectievelijke hulpprogramma’s en die van de overige actoren op het terrein van de gezondheidswerkers op elkaar zijn afgestemd.

Fiche: Mededeling consultaties Cotonou

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende het openen van overleg met Fiji op grond van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou.

Datum Raadsdocument:18 januari 2007
Nr. Raadsdocument:5447/07
Nr. Commissiedocument:COM (2007) 14 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZ i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel: ACS Werkgroep, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Commissie heeft de Raad op 17 januari 2007 een mededeling toegezonden waarin zij voorstelt de Fijische autoriteiten overeenkomstig de artikelen 9 en 96 van de Overeenkomst van Cotonou tot overleg uit te nodigen teneinde met de interimregering van Fiji tot een akkoord te komen over een routekaart voor het herstel van de democratie en de constitutionele rechtsorde.

Na de staatsgreep op Fiji en de gevangenneming van gijzelaars in mei 2000 heeft de Commissie in juni 2000 ook al voorgesteld overleg overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou te starten. In juli heeft de Raad zich unaniem daarmee akkoord verklaard, en in oktober 2000 is het overleg geopend. N.a.v. het overleg is daarop in 2001 besloten tot een gedeeltelijke schorsing van de ontwikkelingssamenwerking. Vervolgens zijn op 7 november 2003 de laatste sancties opgeheven en de betrekkingen tussen de EU en Fiji weer genormaliseerd. Aangezien Fiji in 2006 met een nieuwe militaire machtsovername werd geconfronteerd, is het duidelijk dat de democratische instellingen en de democratische cultuur te zwak zijn.

Na bijna twee maanden van spanningen tussen de regering en het militaire apparaat in Fiji werd de democratisch verkozen regering van minister-president Laisenia Qarase op 5 december 2006 omvergeworpen door de strijdkrachten onder leiding van commandant Voreqe Bainimarama. Het ging om de vierde militaire staatsgreep in Fiji sinds 1987. Daarbij moet worden benadrukt dat de regering-Qarase in mei 2006 door algemene verkiezingen aan de macht was gekomen. De commandant heeft de uitvoerende macht aan president Iloilo onttrokken, minister-president Qarase ontslagen, de noodtoestand afgekondigd en geleidelijk de macht van de militairen geconsolideerd.

De staatsgreep vormt een belangrijke achteruitgang voor de democratie in Fiji en is in de hele wereld, ook door de EU, veroordeeld. De EU verklaarde op 11 december 2006: «De Raad veroordeelt de militaire machtsovername in Fiji en het verwijderen van de democratisch gekozen regering. Hij betreurt de acties van legerleider Bainimarama, hoofd van de strijdkrachten van de Republiek Fiji, die de premier heeft afgezet en de politieke macht in het land heeft overgenomen. De Raad doet een dringenbde oproep om de democratie volledig te herstellen en zo spoedig mogelijk een nieuwe burgerbestuur te vormen».

In artikel 9, lid 2, van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de ACS-staten, met inbegrip van Fiji, die op 23 juni 2000 in Cotonou is ondertekend en op 25 juni 2005 in Luxemburg is herzien, worden de essentiële elementen vastgesteld waarop het partnerschap berust. Eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat en de mensenrechten liggen ten grondslag aan het binnenlands en internationaal beleid van de partijen en vormen de essentiële elementen van de overeenkomst. Als één van de partijen naar het oordeel van de andere partij niet voldoet aan de essentiële elementen, kan de andere partij – na het benutten van de mogelijkheden voor politieke dialoog – consultaties opstarten in het kader van artikel 96 van de overeenkomst. Deze consultaties kunnen in het uiterste geval leiden tot zogenaamde passende maatregelen, waaronder het opschorten van de hulp. Consultaties duren nooit langer dan 120 dagen. Eventuele passende maatregelen, zoals opschorting van de hulp, kennen geen tijdslimiet.

Overeenkomstig artikel 9 en in het licht van de omstandigheden van de machtswisseling in Fiji is de Commissie van oordeel dat een dialoog zoals beschreven in artikel 96 met de nieuwe machthebbers in het land noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen met het oog op de volgende punten:

1) snelle vreedzame terugkeer naar de democratie binnen het bestaande juridische kader en onder volledige naleving van de grondwet;

2) aanwijzing van een regering met een mandaat van en een meerderheid in het parlement van Fiji, dat in mei 2006 na vrije en eerlijke verkiezingen is geïnstalleerd, of organisatie van vroegtijdige vrije en eerlijke verkiezingen, waarbij een langdurige periode met een interim-regering wordt vermeden;

3) een plan met doelstellingen en toetsingscriteria, alsmede een tijdschema voor bovengenoemde punten;

4) volledige eerbiediging van de mensenrechten met bijzondere aandacht voor de vrije meningsuiting;

5) volledige eerbiediging van de rechtsstaat.

Een dialoog zou de nieuwe machthebbers van Fiji de gelegenheid bieden hun standpunt ten aanzien van bovenstaande punten uiteen te zetten en de EU de mogelijkheid bieden om uitgaande daarvan te beoordelen of zij de inspanningen van het land voor een betere naleving van de essentiële elementen van de herziene Overeenkomst van Cotonou kan ondersteunen dan wel passende maatregelen overeenkomstig artikel 96 zal nemen. De EU zal de betrokken partners en actoren op de hoogte houden.

De Commissie acht het wenselijk dat de lopende samenwerking, in het bijzonder in het kader van het zevende, het achtste en het negende Europees Ontwikkelings-Fonds (EOF), tijdens de overlegperiode wordt voortgezet, op voorwaarde dat de financieringsovereenkomsten worden nageleefd. Deze lopende samenwerking is vooral gericht op ondersteuning van de onderwijssector. Uit het achtste EOF worden ook nog enkele infrastructuurprojecten gefinancierd. Daarnaast wordt voorgesteld samenwerkingsactiviteiten uit te voeren die de terugkeer naar de democratie bevorderen en leiden tot beter bestuur.

Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: niet van toepassing het betreft een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voorzover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. De Cotonou-overeenkomst is een gemengd akkoord waarbij zowel de EG als de lidstaten partij zijn en waarbij de EG en lidstaten hun optreden naar buiten toe coördineren. Nederland steunt daarom het voorstel van de Commissie dat de Raad namens de EG en de lidstaten op EG niveau op zal treden.

Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voorzover tot een oordeel dient te worden gekomen, luidt het antwoord: positief. Het voorstel van de commissie is het geëigende middel om de raad voor te stellen de consultaties onder artikel 96 van de Cotonou overeenkomst te starten.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: niet van toepassing.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): niet van toepassing.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: niet van toepassing.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:Nederland voert geen actief beleid ten opzichte van Fiji. Nederland deelt de analyse van de Commissie en kan daarom instemmen met het voorstel als zodanig.

Naar boven