22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 398
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2005

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Tweede mededeling over eSafety – eCall naar de burger brengen

2. Initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden met het oog op de aanneming van het besluit van de Raad betreffende de versterking van de grensoverschrijdende politiesamenwerking bij gebeurtenissen waarbij grote aantallen mensen uit meerdere lidstaten zich verzamelen en het politieoptreden primair is gericht op de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten

3. Voorstel voor een verordening inzake onderhandelingen over overeenkomsten inzake de handel in diensten andere dan vervoersdiensten

4. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's «Een op de markt gebaseerde benadering van het spectrumbeheer in de Europese Unie»

5. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een gemeenschappelijke agenda voor integratie Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie

6. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité: Aanzet tot een debat over een communautaire aanpak van milieukeurregelingen voor visserijproducten

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï

Fiche 1: Mededeling: eCall naar de burger brengen

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Tweede mededeling over eSafety – eCall naar de burger brengen

Datum Raadsdocument:19 september 2005
Nr Raadsdocument:12383/05
Nr. Commissiedocument:COM(2005) 431
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZK in nauwe samenwerking met V&W i.o.m. FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep informatiesamenleving en telecommunicatie, Raad voor Telecommunicatie, Verkeer en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In deze tweede mededeling over het eSafety initiatief gaat de Commissie met name nader in op de toepassing van eCall. De essentie van eCall is dat een voertuig bij een ongeluk zich, al dan niet automatisch, in verbinding stelt met de 112-centrale en essentiële gegevens zoals schade aan de auto, vertraging, aantal inzittenden en locatie-informatie, doorstuurt. Tevens kan optioneel extra informatie worden verzonden naar een particulier call-centrum. Bij extra informatie moet gedacht worden aan verzekeringsgegevens, eventuele medische gegevens en adresgegevens van de eigenaar. Het call-centrum krijgt aanvullende informatie van onder andere de achterliggende verzekeringsbedrijven, ziekenhuizen etcetera.

De doelstelling van eSafety is het aantal dodelijke ongelukken in 2010 terug te brengen tot de helft van het aantal dodelijke ongelukken in het jaar 2000. Voor de «oude» EU betekent dit het terugbrengen van 40 000 doden in het jaar 2000 naar 20 000 in het jaar 2010. Bij een volledige invoering van eCall in de Europese Unie wordt verwacht dat het aantal doden met 2 500 per jaar zal teruglopen. Binnen Nederland wordt vaak gesteld dat een eCall-systeem niet opportuun is, omdat andere weggebruikers of ooggetuigen wel zullen waarschuwen. Voor drukbereden trajecten en stedelijke omgevingen gaat deze redenering veelal op, echter voor bijvoorbeeld stille landelijke (b-)wegen of voor situaties waarin een voertuig van de weg is geraakt en daardoor niet meer zichtbaar is vanaf de straat biedt de invoering van eCall wel uitkomst. Bij gebruik van eCall kunnen slachtoffers beter worden getraceerd zodat sneller hulp kan worden verleend.

De invoering van eCall vergt aanpassingen in zowel het voertuig als in de 112-centrales. Deze mededeling gaat hoofdzakelijk in op het laatste. De industrie zou bereid zijn vanaf september 2009 alle nieuwe voertuigen van de eCall functionaliteit te voorzien. Tevens is de verwachting dat binnen enige tijd losse eCall units op de markt zullen komen. Nederland is op dit moment bezig de 112-centrale aan te passen in verband met misbruikbestrijding. Binnen dit traject zullen de eisen voor eCall en locatieverwerking mee worden genomen.

Aan de EU-landen en leveranciers wordt gevraagd een verklaring (Memorandum of Understanding; MoU) te tekenen waarin men zich bereid verklaart een pan-Europese eCall dienst in te voeren.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief.

Essentieel onderdeel voor het succes van eCall is standaardisatie. Dit kan alleen op EU niveau worden bereikt. Verder kan de «wat komt eerst» discussie (namelijk eerst alle auto's uitrusten met eCall of eerst alle 112-centrales aanpassen) alleen op EU-niveau worden doorbroken. De Commissie wil dit bereiken door een MoU te laten tekenen door alle lidstaten.

Proportionaliteit: Positief.

Volgens de berekeningen van de Europese Commissie wegen de opbrengsten (vermindering van het aantal verkeersdoden en lagere kosten gezondheidszorg, EU-breed € 26 mld.) ruim op tegen de benodigde investering (aanpassing van de centrales en van de auto's, EU-breed € 4,55 mld.).

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Op grond van het totale effect van eCall op basis van verkennende studies, kan de jaarlijkse besparing op ongevalskosten op EU-niveau op maximaal € 22 miljard worden geraamd en die op de door filevorming veroorzaakte kosten op ten hoogste € 4 miljard. De totale jaarlijkse besparing kan tot maximaal € 26 miljard oplopen. In verhouding tot deze besparingen zijn de benodigde investeringen gering: € 150 per voertuig en maximaal € 50 000 per aangepaste alarmcentrale. Op basis van deze initiële investering per alarmcentrale belopen de jaarlijkse kosten, met inbegrip van de kosten van opleiding van het personeel van de alarmcentrales en van de ondersteuning van meerdere talen, ten hoogste 4,55 miljard euro voor de 25 lidstaten van de EU, boordapparatuur meegerekend. Hierbij is voor de berekening van het aantal alarmcentrales in de 25 EU lidstaten uitgegaan van gemiddeld één alarmcentrale met 60 werknemers per 31 000 inwoners. (Dit voorstel betreft standaardisatie: aanpassing aan auto's wordt niet verplicht, maar bij de bovenstaande kostenberekening is uitgegaan van de maximale kosten als alle auto's vrijwillig worden aangepast).

De investering voor de Rijksoverheid wordt begroot op € 150 000,– aan projectkosten. Deze kosten zullen worden ingepast binnen de daartoe beschikbare budgettaire kaders binnen de begroting van BZK. De kosten hebben betrekking op de selectie en het vastleggen van de taakstelling van het call-center. De uitvoering van de taakstelling moet gefinancierd worden door achterliggende bedrijven. De investering voor de aanpassingen aan de 112-centrale maakt onderdeel uit van de totale aanpassing van de 112-centrale en is voor het eCall gedeelte te verwaarlozen.

De invoering van de eCall-technologie kan voor de burger financiële gevolgen hebben doordat de kosten voor de eCall-functionaliteit worden doorberekend in de prijs van de auto (geschatte kosten zijn € 150,– extra per voertuig). Onduidelijk is of deze verhoging niet sowieso zou plaatsvinden vanwege mogelijke standaard inbouw van GPS-ontvangers of andere mogelijke nieuwe apparatuur in de toekomst.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland steunt het initiatief van de Commissie. Het verkorten van de tijd tussen melding van ongevallen en de aankomst van de hulpdiensten ter plaatse vermindert het aantal verkeersdoden en geeft een hogere kans op herstel. Nederland is bezig de voorgestelde voorzieningen (met name de aangepaste 112-centrale) al voor een groot deel te implementeren.

Via deze mededeling worden andere lidstaten aangezet tot het invoeren van soortgelijke voorzieningen. Dit vergroot de kans op een grootschalige implementatie van de benodigde techniek in het voertuigpark en daarmee de effectiviteit van eCall voor Nederland. Een EU-brede implementatie van eCall draagt daarnaast ook bij aan de verkeersveiligheid voor Nederlandse burgers die deelnemen aan het verkeer in de andere lidstaten.

Nederland kan zonder consequenties het MoU ondertekenen, omdat alle daarin gevraagde stappen door Nederland reeds gezet zijn of binnenkort zullen worden afgerond. Ondertekening maakt de positie van de Commissie tegenover de lidstaten sterker en daarmee wordt de kans op succes van eCall vergroot.

Fiche 2: Initiatief Nederland betreffende versterking grensoverschrijdende politiesamenwerking

Titel:

Initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden met het oog op de aanneming van het besluit van de Raad betreffende de versterking van de grensoverschrijdende politiesamenwerking bij gebeurtenissen waarbij grote aantallen mensen uit meerdere lidstaten zich verzamelen en het politieoptreden primair is gericht op de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten

Datum Raadsdocument:21 maart 2005
Nr Raadsdocument:6930/05
Nr. Commissiedocument:n.v.t.
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZK i.o.m. BZ, JUS, FIN, VWS, DEF en IPO

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Politiesamenwerking, Comité Art. 36, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Regelmatig vinden binnen Europa evenementen en bijeenkomsten plaats waarbij grote aantallen mensen uit meerdere lidstaten samenkomen. In een aantal gevallen kan dat gepaard gaan met problemen inzake handhaving van de openbare orde, toezicht en veiligheid respectievelijk met daders uit diverse landen. Hiertoe kan door een lidstaat om grensoverschrijdende bijstand worden gevraagd. Teneinde – gezien de schaarste aan capaciteit – die bijstand tijdig te kunnen plannen en adequaat te verlenen, is het nodig dat lidstaten vooraf zicht hebben op (in een kalenderjaar) te verwachten en geplande internationale evenementen.

Kern van dit ontwerp-besluit omvat drie artikelen met als doelde grensoverschrijdende bijstandverlening binnen de Unie vooraf beter te plannen, te evalueren en de behoefte eraan verder in kaart te brengen.

Er is voorzien in een procedure (art. 3), waarbij het voorzitterschap van de Raad aan het einde van elk kalenderjaar een overzicht opstelt van de internationale evenementen die het volgende kalenderjaar zullen plaatsvinden en een inventarisatie maakt van de benodigde internationale bijstand. Deze procedure werkt alleen goed als de lidstaten het voorzitterschap de benodigde informatie ter beschikking stellen.

Voorts dient (art. 4) het voorzitterschap van de Raad jaarlijks in het laatste kwartaal van het kalenderjaar een evaluatie op te stellen van de internationale bijstandsverlening die tijdens het voorgaande kalenderjaar is verleend.

Deze evaluatie bevat:

a) een overzicht van de (gehouden) internationale evenementen;

b) een overzicht van de verleende internationale bijstand;

c) een overzicht van de door de lidstaten geconstateerde knelpunten;

d) aanbevelingen om deze knelpunten op te lossen.

Om de inhoud van reeds bestaande (bijv. bilaterale) overeenkomsten te achterhalen, wordt in art. 5 bepaald dat het secretariaat-generaal van de Raad hiervan een inventarisatie zal opstellen, op basis waarvan de Raad zich binnen 1 jaar zal beraden over de vraag of aanpassing van de relevante Europese wet- en regelgeving (met name de Schengenuitvoeringsovereenkomst) een oplossing kan bieden voor bovengenoemde knelpunten.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikelen 29, 30 VEU.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Raadsbesluit met eenparigheid van stemmen; Raadpleging van het EP op basis van artikel 39 lid 1 VEU.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit Positief: Het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten en de handhaving van de openbare orde en veiligheid blijft het domein van nationale opsporings- en handhavingsdiensten. Tegelijkertijd vergt de toenemende internationale aard van inbreuken op de rechtsorde en de openbare orde en veiligheid een adequate vorm van internationale politiesamenwerking. Op bepaalde aspecten van deze internationale component richt zich dit ontwerp-besluit. Het voorstel treedt niet in de bevoegdheden van nationale lidstaten, maar beoogt de internationale samenwerking door middel van internationale afspraken te verbeteren. Het voorstel houdt rekening met de proportionaliteit en subsidiariteit.

Proportionaliteit: Positief: het gaat om een beperkte activiteit, die in samenhang tussen lidstaten en het Raadssecretariaat dient plaats te vinden.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Voor uitvoerende politiediensten (bijv. in de grensregio's) brengt het een taakverschuiving danwel -intensivering met zich mee, die zowel financieel als qua capaciteitsinzet consequenties heeft en zullen worden ingepast binnen de daartoe beschikbare budgettaire kaders.

Indien bij de uitvoering sprake is van een uitbreiding van het Defensie (Kmar)- takenpakket, of de omvang daarvan, dat valt onder de beleidsmatige verantwoordelijkheid van een andere minister, is het uitgangspunt dat Defensie die uitbreiding slechts kan doorvoeren als de daarvoor benodigde additionele middelen ook beschikbaar komen. Die middelen kunnen additionele fondsen betreffen, maar – in geval van een uitbreiding van het takenpakket van de Kmar – is het ook mogelijk om compensatie te vinden door het stellen van posterioriteiten binnen het huidige takenpakket van de Kmar die onder de verantwoordelijkheid van het betreffende departement liggen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Dit voorstel voor een besluit conform art. 34 sub c valt geheel binnen Titel VI van het VEU en beoogt een harmonisatie van nationale wetgeving.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Aangezien het gaat om een Nederlands initiatief – ontwikkeld tijdens het EU Voorzitterschap, maar eerst in maart 2005 ingediend – is het Nederlands belang evident. Met name het aspect om ook in de sfeer van bijstandverlening en toezicht (dus niet alleen in strafzaken) tot grensoverschrijdende politiële acties te komen, is door Nederland benadrukt. Verder sluit het aan bij een Nederlands initiatief m.b.t. een Raadsaanbeveling (eind 2004) met dezelfde strekking; namelijk dat versterking van politiesamenwerking aan de binnengrenzen noodzakelijk is en dat inzicht moet worden verkregen in de knelpunten (volgens de politiediensten) en daarvoor oplossingen te bieden, eventueel in de vorm van bilaterale verdragen.

In juli 2005 is de Commissie gekomen met een voorstel voor een Raadsbesluit ter verbetering van politiële samenwerking tussen de lidstaten van de EU, met name aan de binnengrenzen en wijziging van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. (Doc. 11407/05). Dit voorstel, dat een breed palet van politiesamenwerking en informatie-uitwisseling bevat, heeft in principe ook betrekking op het plannen en verlenen van politiebijstand en vertoont dus overlap. Afhankelijk van de voortgang van dit voorstel en het Europese draagvlak dat er voor ontstaat, is Nederland bereid haar initiatief-voorstel in te voegen in dat van de Commissie, wat voor dat laatste een versterking zou betekenen met betrekking tot het element van het tijdig plannen van politiële bijstandstaken bij grote evenementen. Indien het Commissie-voorstel niet levensvatbaar zou blijken, zal Nederland vasthouden aan de formele behandelingsprocedure.

Eén van de punten die nog zal moeten worden uitgewerkt, is de aard en vorm van de bijstand en de manier waarop bijstandsverzoeken worden afgehandeld (protocollen? betrokken partijen?). Er zal inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de bevoegdheden zijn en wat het geldende recht is en ook hoe de informatie-uitwisseling plaats zal vinden.

In het behandelingstraject zal voorts helder moeten worden beschreven waarom het Verdrag van Prüm en het Commissievoorstel ter verbetering van politiële samenwerking tussen de lidstaten van de EU en wijziging van Schengen niet toereikend zijn en wat de meerwaarde van dit NL voorstel is. (In het Verdrag van Prüm is immers gedetailleerd uitgewerkt op welke manieren, en voor welke gelegenheden lidstaten elkaar om bijstand kunnen verzoeken.)

Tenslotte zal in de uitvoering het begrip politiediensten, nader moeten worden gespecificeerd, waarbij met name wordt gedacht aan de politieambtenaar in dienst van een regiokorps, maar in speciale gevallen ook aan het KLPD, of aan inzet van speciale/specialistische eenheden en/of militairen, zoals de Kmar/Defensie.

Voorts is – met het oog op de toekomstige effectiviteit van internationale bijstand – het van belang dat knelpunten die zich hierbij voordoen worden gesignaleerd en dat er op structurele wijze aandacht wordt besteed aan manieren waarop ze kunnen worden opgelost, gebaseerd op aanbevelingen uit de politiepraktijk. Ook zou daarbij moeten worden gekeken naar «oplossingen» uit reeds lopende (bilaterale) overeenkomsten tussen lidstaten en bezien of hieruit maatregelen kunnen worden gedestilleerd voor de samenwerking op EU-niveau.

Fiche 3: Verordening overeenkomsten inzake handel in diensten andere dan vervoerdiensten

Titel:

Voorstel voor een verordening inzake onderhandelingen over overeenkomsten inzake de handel in diensten andere dan vervoersdiensten

Datum Raadsdocument:3 augustus 2005
Nr. Raadsdocument:11641/05
Nr. Commissiedocument:COM(2005) 326
Eerstverantwoordelijke ministerie:EZ i.o.m. BZ, FIN, V&W, VWS

Behandelingstraject in Brussel: C-133 Diensten, Raadswerkgroep Handelsvraagstukken, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De doelstelling van het voorstel voor deze raadsverordening is het coördineren van onderhandelingen door EU-lidstaten met derde landen over handelsakkoorden op het terrein van diensten (behalve vervoersdiensten) en een geharmoniseerde aanpak van de implementatie en toepassing van deze akkoorden, waaronder het toetsen op mogelijke schending van het Gemeenschapsrecht. De Commissie stelt voor:

– dat alle bestaande overeenkomsten op het terrein van de handel in diensten tussen de lidstaten en derde landen moeten worden aangemeld;

– dat de Commissie in kennis wordt gesteld van alle voorgenomen onderhandelingen van de lidstaten met derde landen over nieuwe overeenkomsten van deze aard;

– dat dergelijke onderhandelingen moeten worden uitgesteld indien ofwel de Commissie ofwel een andere lidstaat te kennen geeft dat deze onderhandelingen mogelijk leiden tot een schending van het Gemeenschapsrecht;

– dat verder uitstel (tot in totaal 9 maanden) mogelijk is indien de Commissie kenbaar maakt aan de Raad een mandaat te willen vragen tot onderhandelingen over hetzelfde onderwerp met dezelfde handelspartner(s).

Comité 133 wordt betrokken bij de vraag of een door een EU-lidstaat te sluiten overeenkomst verenigbaar is met Gemeenschapsrecht en bij de bespreking van een mogelijk voornemen van de Commissie om de Raad een mandaat te vragen voor onderhandelingen tot een door de Gemeenschap te sluiten akkoord.

De Commissie heeft op grond van artikel 133 EG lid 5 – indien daartoe gemachtigd door de Raad – de bevoegdheid met derde landen of met internationale organisaties te onderhandelen over akkoorden over de handel in diensten. Lid 6 van dit artikel 133 EG bepaalt dat in een aantal gevallen de Gemeenschap en de lidstaten deze akkoorden gezamenlijk dienen te sluiten (gemengde akkoorden). Daarnaast behouden EU-lidstaten het recht (artikel 133 lid 5 EG) om akkoorden met derde landen te handhaven en te sluiten, voorzover deze akkoorden in overeenstemming zijn met Gemeenschapsrecht en overige internationale akkoorden. De Commissie – als hoedster van het Verdrag – ziet het als haar taak toezicht te houden op deze bestaande en mogelijk toekomstige door EU-lidstaten afgesloten akkoorden.

In Vo 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 is een soortgelijk informatie-uitwisselingssysteem opgezet over onderhandelingen en implementatie van luchtvaartakkoorden tussen EU-lidstaten en derde landen. Hiernaar wordt door de Commissie in haar overwegingen verwezen.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 133 EG-verdrag

Besluitvormingprocedure en rol Europees Parlement:

Formeel geen rol. Commissie heeft overigens het voorstel wel voor advies voorgelegd aan het Europees Parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Nee. Er wordt geen comitologieprocedure voorgesteld. Wel wordt een rol voorzien voor het (verdrags)comité 133; adviezen van de Commissie over een door een lidstaat beoogde overeenkomst worden ter kennis gebracht van dit comité (artikel 3 van het Commissievoorstel).

Subsidiariteit en proportionaliteit

Subsidiariteit: gematigd positief.

– Onder verwijzing naar het bekende AETR-arrest van het Hof duidt de Commissie op het belang van nauwe samenwerking tussen lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap. Vanuit dit oogpunt lijkt een voorstel tot notificatie en verificatie van deze akkoorden gerechtvaardigd.

– Echter, gelet op het feit dat lidstaten bevoegd zijn – op gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen – bilaterale verdragen te sluiten met derde landen lijkt dit voorstel lidstaten aan banden te leggen. Men kan denken aan terreinen als culturele/audiovisuele diensten, sociale diensten, onderwijsdiensten, volksgezondheidsdiensten, vrij verkeer van dienstverleners en erkenning van kwalificaties. Lidstaten zullen derhalve een politieke afweging moeten maken of zij hun bewegingsruimte op het terrein van handel in diensten willen laten inperken door de hier voorgestelde notificatieprocedures.

– Op een aantal punten is nadere uitwerking van het voorstel wenselijk. Zo blijkt uit het voorstel nog onvoldoende tot hoever de voorgestelde «coördinatie van onderhandelingen» en «geharmoniseerde aanpak» bij de uitvoering en toepassing van akkoorden reiken. In het voorstel wordt bovendien nog onvoldoende gewezen op de eigen verantwoordelijkheid die lidstaten hebben inzake de conformiteit van hun akkoorden met het Gemeenschapsrecht.

Proportionaliteit: twijfelachtig.

– De voorgestelde meldingsplicht is in beginsel een geëigend instrument om de doelstelling van het voorstel te bereiken.

– De door de Commissie voorgestelde vormgeving van de meldingsplicht en verificatieprocedure is te dwingend om het beoogde doel te realiseren. De Commissie wil voor aanvang van iedere onderhandeling door lidstaten met een derde land op het terrein van diensten op de hoogte worden gesteld. De voorgestelde termijnen lijken bovendien moeilijk uitvoerbaar. Ten eerste is er een (te) korte notificatietermijn voor bestaande akkoorden van drie maanden. Ten tweede moeten lidstaten liefst vier maanden vóór aanvang melding maken van bilaterale onderhandelingen. Tot slot verlangt de Commissie dat de onderhandelingen vervolgens tot liefst (uiterlijk) 9 maanden kunnen worden uitgesteld.

Consequenties voor EU-begroting:

De Commissie heeft geen financieel memorandum toegevoegd aan het voorstel. Het voorstel zou echter extra kosten met zich mee kunnen brengen voor de Commissie, die belast is met de uitvoering van het toezicht. De Commissie heeft deze (eventuele) kosten echter niet nader gespecificeerd in het voorstel.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Momenteel is nog onduidelijk op welke en op hoeveel bestaande bilaterale handelsakkoorden de notificatieplicht in artikel 1 van het Commissie-voorstel van toepassing is. EU-lidstaten zijn op basis van een eerdere regeling verplicht om hun akkoorden met betrekking op de handel in goederen aan te melden en deze vervolgens ingeval van schending van het gemeenschapsrecht ofwel op te zeggen ofwel aan te passen. Deze regeling met betrekking tot erkenning van handelsakkoorden heeft voor de rijksoverheid forse administratieve consequenties gehad. Bestaande akkoorden die zowel betrekking hebben op de handel in goederen als de handel in diensten zijn in het kader van deze regeling reeds aangemeld. Op dit moment is er nog onvoldoende zicht op het aantal akkoorden dat op grond van de nu voorgestelde notificatieplicht zal moeten worden aangemeld. De mogelijkheid bestaat dat Nederland eveneens akkoorden dient te notificeren die door de Benelux zijn gesloten alsmede akkoorden die voor het gehele Koninkrijk zijn afgesloten. De administratieve, personele en financiële gevolgen van deze notificatieplicht zijn al met al nog moeilijk te overzien.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Voorgestelde inwerkingtreding (artikel 6) op de twintigste dag na Publicatie. Twijfels t.a.v. haalbaarheid zijn m.n. gerelateerd aan de haalbaarheid om te voldoen aan de voorgestelde notificatietermijn van drie maanden (art 1).

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

1. Het plan om een informatie-uitwisselingsysteem op te zetten en het streven naar een geharmoniseerde aanpak van de implementatie en toepassing van bestaande en voorgenomen akkoorden, waaronder het toetsen op mogelijke schending van het Gemeenschapsrecht lijkt op zich zelf verdedigbaar. In 2004 is reeds een soortgelijke verordening van het Europees Parlement en de Raad totstandgekomen die betrekking heeft op akkoorden inzake luchtvaartdiensten. Ook voor handelsakkoorden op het terrein van goederen bestaat al lange tijd (1968) een regeling die EU-lidstaten verplicht hun bilaterale akkoorden ingeval van vastgestelde schending van het Gemeenschapsrecht op te zeggen ofwel aan te passen. Bovendien is nauwe samenwerking tussen lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap op terreinen die deels onder bevoegdheid van de Gemeenschap en deels onder de bevoegdheid van lidstaten vallen van essentieel belang (AETR-arrest van het Hof). In het voorliggende voorstel wordt echter onvoldoende gedefinieerd tot hoever deze coördinatie van onderhandelingen en een geharmoniseerde aanpak bij de uitvoering en toepassing van overeenkomsten reiken. Om deze reden is het vooralsnog moeilijk vast te stellen of volledig aan het subsidiariteitsbeginsel (art. 5 EG) voldaan wordt. Om deze vraag beter te kunnen beantwoorden zal de NL delegatie de juridische dienst van de Raad formeel om advies vragen.

2. De vormgeving van de voorgestelde notificatieprocedure is voor Nederland te strikt. De voorgestelde termijnen lijken onredelijk en moeilijk uitvoerbaar. Ten eerste is er een (te) korte notificatietermijn voor bestaande akkoorden van drie maanden. Ten tweede moeten lidstaten liefst vier maanden vóór aanvang melding maken van bilaterale onderhandelingen. Tot slot verlangt de Commissie dat de onderhandelingen vervolgens tot liefst (uiterlijk) 9 maanden kunnen worden uitgesteld.

3. Het is nog onduidelijk om welke handelsakkoorden het zou gaan, waardoor de administratieve en financiële consequenties moeilijk te overzien zijn. Nederland zal de Commissie om duidelijkheid vragen.

4. Als rechtsbasis voor het voorstel is artikel 133 EG gekozen. Het is de vraag of dit terecht is. Artikel 133 lid 2 geeft aan dat de Commissie aan de Raad voorstellen doet voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Het is discutabel of het instellen van procedures voor het notificeren van bestaande verdragen en voorgenomen onderhandelingen beschouwd kan worden als «uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek» omdat het hier juist gaat om toezicht op de uitvoering van een eigen bevoegdheid van lidstaten tot het afsluiten van handelsakkoorden met derde landen. Ook over deze vraag kan de juridische dienst van de Raad om advies worden gevraagd.

Fiche 4: Mededeling inzake spectrumbeheer

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's «Een op de markt gebaseerde benadering van het spectrumbeheer in de Europese Unie»

Datum Raadsdocument:19 september 2005
Nr Raadsdocument:12393/05
Nr. Commissiedocument:COM(2005)400
Eerstverantwoordelijk ministerie:EZ i.o.m. FIN, OCW en V&W

Behandelingstraject in Brussel:

RWG Telecommunicatie en Informatiemaatschappij, Raad Vervoer, Telecom en Enrrgie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Voor draadloze communicatie (mobiele telefonie, ethertelevisie, draadloos internet, communicatie van en naar satellieten, contact met vliegtuigen en schepen, etc.) wordt gebruik gemaakt van het radiospectrum. Verschillende toepassingen maken gebruik van verschillende frequentiebanden. De Radiospectrumbeschikking (676/2002/EG) geeft het regelgevend kader voor het radiospectrumbeleid in de Unie aan. Deze beschikking geeft de Commissie het recht (m.b.v. Comitologie) harmonisatievoorstellen op het gebied van spectrum te doen.

De Radio Spectrum Policy Group (RSPG), een adviesorgaan van de Commissie over Radiospectrum vraagstukken, met daarin vertegenwoordigers van lidstaten, heeft de Commissie in november 2004 geadviseerd over de verhandelbaarheid van frequentiegebruiksrechten. In dat advies stelde de RSPG dat een voorzichtige, gefaseerde invoering van verhandelbaarheid van frequentiegebruiksrechten (Spectrumtrading) voor bepaalde frequentiebanden voordelen biedt en een bijdrage levert aan de Lissabon-doelstelling. Tegelijkertijd zag de RSPG geen noodzaak tot geharmoniseerde regelgeving, maar zou het wel nuttig zijn als lidstaten enige mate van gemeenschappelijkheid in acht zouden nemen. Daarnaast was de RSPG van mening dat flexibilisering van de vergunningsvoorwaarden zou bijdragen aan het succes van verhandelbaarheid. Met deze mededeling ontvouwt de Commissie haar plannen met betrekking tot toekomstig spectrumbeleid.

In de mededeling stelt de Commissie voor om in de komende vijf jaar toe te werken naar een markt van spectrum met verhandelbaarheid van frequentiegebruiksrechten in bepaalde frequentiebanden. Daarnaast wil de Commissie dat deze frequentiegebruiksrechten flexibeler worden, de gebruiksrechten worden dan minder limitatief gedefinieerd. Als gevolg van deze flexibilisering kan er sneller worden aangesloten bij veranderingen in de markt en techniek. Marktpartijen kunnen spectrum van anderen kopen als zij behoefte hebben aan meer en kunnen ook eenvoudiger andere technieken gaan gebruiken dan voorheen.

De Commissie stelt voor de voorwaarden voor verhandelbaarheid van frequentiegebruiksrechten in de EU-lidstaten met elkaar in lijn te brengen (in sommige lidstaten is verhandelbaarheid niet of nauwelijks mogelijk). Daarnaast stelt de Commissie voor om de frequentiegebruiksrechten minder rigide te definiëren en de gebruiksrechten te flexibiliseren (de uitgifte van vergunningen blijft echter in handen van de lidstaten.) Beide aspecten kunnen bijdragen aan efficiënter gebruik van het spectrum, doordat er sneller en eenvoudiger kan worden ingespeeld op veranderingen in de markt en techniek.

Frequentiespectrum dat gebruikt wordt voor publieke doeleinden (defensie, politie & wetenschappelijk gebruik) en dat wereldwijd wordt gecoördineerd (luchtvaart, scheepvaart en satelliet) valt buiten dit voorstel. Het voorstel zal echter wel van toepassing zijn op frequenties die worden gebruikt door de publieke omroep omdat, volgens de Commissie, flexibilisering van spectrumgebruik de waarborging van het publieke belang van informatievoorziening niet verhinderd. De publieke omroep moet ook inspelen op de nieuwe technologische toepassingen van het spectrum om efficiënter gebruik te maken van het spectrum.

Zonder deze (weliswaar nog niet uitgewerkte) voorstellen van de Commissie bestaat de kans dat verhandelbaarheid en flexibilisering van gebruiksrechten in een aantal landen van de Unie heel traag (of zelfs helemaal niet) van de grond komt, terwijl het een grote bijdrage kan leveren aan vergroting van het efficiënt gebruik van het spectrum en sneller kunnen inspelen op veranderende marktomstandigheden.

Concrete voorstellen voor (nieuwe) regelgeving bevat het voorstel niet. De Commissie wil de plannen inzake verhandelbaarheid en flexibilisering meenemen bij de herziening van het regelgevende kader voor elektronische communicatie; dit proces zal in mei 2006 zal starten.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Echter indien er regelgeving uit voortvloeit dan is het oordeel positief. Coördinatie vanuit de EU is in dit kader zinvol. Er zijn externe effecten die optreden bij het invoeren van de verhandelbaarheid en flexibilisering over de gehele EU omdat dit de werking van de gemeenschappelijke markt zal bevorderen. Door meer gemeenschappelijkheid in de voorwaarden voor verhandelbaarheid en flexibilisering van gebruiksrechten neemt de helderheid voor de vaak Europees opererende frequentiegebruikers (bijv. mobiele operators) en producenten toe. Zij verkrijgen meer zekerheid over gelijke marktvoorwaarden in de EU, waarbinnen sneller op veranderende marktomstandigheden en techniek kan worden ingespeeld.

Proportionaliteit: strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Er kunnen echter enkele summiere opmerkingen worden gemaakt ten aanzien van de proportionaliteit. Het mag niet zo zijn dat de wens om verhandelbaarheid in de gehele EU mogelijk te maken (bijvoorbeeld door het toe te laten in bepaalde frequentiebanden) afbreuk doet aan de vrijheid van lidstaten, waaronder Nederland, om verder te gaan (en verhandelbaarheid in alle frequentiebanden toe te staan). Hetzelfde geldt voor de flexibilisering. De door de Commissie voorgestane flexibilisering van gebruiksrechten mag Nederland er niet van weerhouden deze rechten zo mogelijk ruimer te definiëren. De proportionaliteit van de concrete voorstellen zal opnieuw worden beoordeeld zodra deze bekend zijn.

Consequenties voor de EU-begroting: N.v.t.

Het betreft een mededeling. De Commissie heeft nog geen melding gedaan van mogelijke consequenties voor de EU-begroting. Met de toekomstige herziening zal hierover waarschijnlijk meer duidelijkheid ontstaan.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Als deze mededeling wordt uitgewerkt in regelgeving zouden er financiële consequenties kunnen ontstaan. Verhandelbaarheid en flexibilisering kunnen de waarde van bestaande en toekomstige vergunningen beïnvloeden. Het daadwerkelijke voorstel zal hierover meer inzicht verschaffen. Daarnaast moeten bestaande systemen (vergunningen-databases) wellicht worden aangepast.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het Agentschap Telecom, in NL de uitgever van vergunningen, zal de wijzigingen (flexibelere vergunningvoorwaarden) moeten verwerken.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

N.v.t., afhankelijk van het tempo van herziening het regelgevende kader voor elektronische communicatie.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In Nederland is verhandelbaarheid van frequentiegebruiksrechten reeds mogelijk. Nederland is ook een voorstander van flexibilisering van gebruiksrechten. Flexibilisering van gebruiksrechten biedt de markt mogelijkheden om sneller op veranderende omstandigheden (gebruikmaken van nieuwe technieken) in te spelen. Verhandelbaarheid en flexibilisering dragen bij aan een efficiënter gebruik van het frequentiespectrum. Nederland kan daarom de grote lijn van het Commissievoorstel steunen, op het gebied van de uitwerkingen en de uitvoering heeft Nederland nog wel enkele vragen.

Nederland ziet noodzaak tot een zekere mate van coördinatie vanuit de EU, maar het mag niet zo zijn dat de wens om de voorwaarden voor verhandelbaarheid in de gehele EU te harmoniseren afbreuk doet aan de mate van flexibiliteit van lidstaten om verder te gaan. In Nederland is verhandelbaarheid van alle vergunningen in beginsel mogelijk (met ex ante goedkeuring). Nederland zal niet instemmen met een beperking van het frequentiegebied waarop verhandelbaarheid mogelijk is. Aangezien de mededeling geen concrete uitwerking bevat over de route naar spectrummarkten houdt Nederland het recht voor om concrete voorstellen op haar eigen merites te beoordelen.

Flexibilisering van bestaande vergunningen kan in beginsel niet, omdat het afbreuk zou doen aan de bij de initiële vergunningenverlening gestelde voorwaarden en de daarbij gemaakte afwegingen door partijen. NL zal een (onderdeel van het) voorstel dat lidstaten verplicht om bestaande vergunningen te flexibiliseren, niet steunen.

De frequentiebanden voor de omroep worden door de Commissie ook genoemd als mogelijke banden waar verhandelbaarheid kan worden ingevoerd. Dat door convergentie het onderscheid tussen markten vervaagt is duidelijk, maar bij de discussie over de frequentiebanden voor de (publieke) omroep moeten andere overwegingen (democratische, sociale en culturele behoeften van de samenleving) een rol kunnen blijven spelen.

Fiche 5: Mededeling inzake een gemeenschappelijke agenda voor integratie

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een gemeenschappelijke agenda voor integratie Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie

Datum Raadsdocument:13 september 2005
Nr. Raadsdocument:12120/05
Nr. Commissiedocument:COM (2005) 389 final
Eerstverantwoordelijk ministerie:Justitie i.o.m. BZ, FIN, EZ, OCW, SZW, VNG

Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep Migratie & Toelating, SCIFA, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling is de eerste reactie van de Europese Commissie op de oproep van de Europese Raad (o.a. Thessaloniki, Haags Programma) om te komen tot een betere coördinatie van nationale integratiemaatregelen en beleid. In het Actieplan ter uitvoering van het Haagse programma (2005/ C 198/ 01) onder 2.5 «Coherent Europees Integratiekader» is het pakket van acties aangegeven waarin wordt aangegeven hoe de Commissie en de Raad de komende tijd op integratie willen inzetten. De komst van de mededeling is hierin aangekondigd.

De mededeling bouwt eveneens voort op de tijdens het Nederlands EU voorzitterschap vastgestelde 11 gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie van immigranten binnen de Europese Unie (JBZ-Raad van 19 november 2004). Deze basisbeginselen zijn politiek richtinggevend en niet juridisch bindend. De mededeling geeft per basisbeginsel niet bindende voorstellen weer van mogelijke acties te ondernemen op nationaal en op EU-niveau. Deze acties zijn volgens de Commissie dé fundering voor een gemeenschappelijk kader en worden ondersteund door bestaande en voorgestelde EU-mechanismen. Als voorbeelden worden hierbij genoemd: EU-beleidskaders en financiële instrumenten op het gebied van fundamentele rechten, antidiscriminatie en gelijke behandeling, economische migratie en migratie en toelating. De annex bij de mededeling geeft per basisbeginsel een ondersteunende toelichting over het reeds bestaande Europese beleidskader. De voorgestelde acties zijn richtinggevend, niet uitputtend en geven geen prioritering aan. Ingegeven door het subsidiariteitsbeginsel en de nationale bevoegdheden is het aan de lidstaten zelf om prioritering aan te geven en te zorgen voor de uitvoering. In alle acties zou rekening gehouden moeten worden met gender aspecten en speciale aandacht uit moeten gaan naar de situatie van migrantenjongeren enkinderen.

De Commissie zoekt voor het gemeenschappelijke juridische kader voor integratie in eerste instantie aansluiting bij het reeds bestaande juridische kader voor toegang en verblijf van derdelanders. Hiermee samenhangend richt de Commissie zich bij het creëren van een meer gemeenschappelijk kader voor integratie vooral op de integratie van derdelanders. De antidiscriminatie- en gelijke behandelingswetgeving zouden aanvullend moeten werken op toekomstige integratiemaatregelen.

De mededeling geeft aan dat de coherente samenwerking op het gebied van integratie op Europees niveau bewerkstelligd kan worden door betere uitwisseling van informatie over integratie. Het Netwerk van Nationale Contactpunten voor Integratie, het handboek voor Integratie en het jaarrapport over Migratie en Integratie zijn reeds bestaande initiatieven welke de Commissie wil voortzetten. Nieuwe ontwikkelingen zijn het opzetten van een interactieve Europese Integratie website en het opzetten van een Europees Integratie Forum voor een betere interactie met diverse locale, nationale en Europese belangenorganisaties instellingen.

Ook het verder ontwikkelen van statistische gegevens, gemeenschappelijke indicatoren voor integratie en vergelijkende onderzoeken is een speerpunt op het EU niveau. De Commissie geeft aan dat zij het Europees Netwerk voor Migratie in dit kader verder wil ontwikkelen. Voorts zouden de EU integratieministers in samenwerking met de Europese instellingen jaarlijks een politiek debat moeten houden over integratie om te benadrukken dat verdere actie op het gebied van integratie nodig is. De ministeriële integratieconferentie in Groningen tijdens het Nederlands EU voorzitterschap heeft hiervoor de aftrap gegeven.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. want het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Strikt genomen n.v.t., want het betreft een mededeling.

Voor zover er toch tot een beoordeling dient te worden overgegaan: positief. Deze mededeling vloeit voort uit het Haags Programma en het Actieplan ter uitvoering van het Haags Programma. Het is aan de lidstaten om aan te geven of en hoe zij de voorstellen uit de mededeling op nationaal en/ of Europees niveau willen realiseren. Europese vervolgstappen worden blijvend aan de subsidiariteits- en proportionaliteitseis getoetst.

Consequenties voor de EU-begroting:

Het bestaande netwerk van Nationale Contactpunten voor Integratie en de daarbij behorende activiteiten worden gefinancierd door en/of mede door de Commissie via de INTI-budgetline (Europese financieringsmogelijkheid voor voorbereidende acties voor de integratie van derdelanders). De INTI-budgetline loopt eind 2006 af. Een aantal voorstellen uit de mededeling kunnen en/of worden daar nog uit betaald. Te denken valt hierbij in ieder geval aan het tweede handboek voor integratie voor 2006, het jaarrapport Migratie en Integratie en bijvoorbeeld de eerste aanzetten tot het ontwikkelen van een Europese Integratie website en integratieconferenties. Dit heeft dus consequenties voor de bestaande begroting. Hoeveel deze nieuwe initiatieven zullen gaan kosten moet blijken uit een verdere uitwerking van de voorstellen. Vanaf 2007 lopen de nieuwe financiële perspectieven waarover nog geen beslissing is genomen.

In het kader van de nieuwe financiële perspectieven heeft de Commissie ter ondersteuning van integratieprojecten thans € 1,771 miljard voorzien voor het instellen van een Europees Integratiefonds voor derdelanders voor de periode 2007–2013 voor de EU-lidstaten. De onderhandelingen over de financiële perspectieven en meer specifiek over het Europees Integratiefonds lopen nog. De verwachting is echter dat het voorgestelde bedrag aanzienlijk verlaagd wordt. Dit is conform het Nederlandse standpunt dat het Europees Integratiefonds in omvang beperkt moet worden.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: n.v.t.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt de komst van de mededeling. Stappen die tijdens het Nederlands voorzitterschap zijn gemaakt met het Haags Programma en de Gemeenschappelijke Basisbeginselen voor Integratie krijgen via deze mededeling een gevolg. De Commissie neemt in deze mededeling de basisbeginselen als leidraad.

Integratiebeleid is een nationale aangelegenheid met een Europese dimensie. De mededeling erkent dit, de voorstellen zijn indicatief en niet bindend en zijn gericht op betere uitwisseling van ervaringen en praktijken en het versterken van samenwerkingsverbanden om gedeelde problematieken aan te pakken.Nederland ondersteunt deze gedachte.

Terecht geeft de mededeling aan dat bij de ontwikkeling van dit kader aansluiting gezocht moet worden bij reeds bestaande Europese trajecten met een integratielink. Een discussiepunt is echter de juridische basis voor een meer samenhangend Europees kader voor integratie. De discussie en standpuntbepaling over de rechtsbasis vindt plaats in het kader van de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie voor de instelling van een Europees Integratiefonds.

De mededeling reikt voorstellen aan voor mogelijke acties op nationaal en Europees niveau via de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie. Deze voorstellen zijn voor een land als Nederland met veel ervaring op het gebied van integratiebeleid herkenbaar. De mededeling had meer recht kunnen doen aan de rol van de media in de beeldvorming over integratie, de link tussen integratie en het voorkomen van radicalisering en de verhouding tussen antidiscriminatie en integratie.

In vergelijking tot de basisbeginselen 1 tot en met 9, zijn de basisbeginselen 10 en 11 minder inhoudelijk van aard en zien meer toe op een proces. Het betreft hier respectievelijk het verbeteren van samenwerkingsverbanden (beginsel 10: mainstreaming) en het verbeteren van beleid (beginsel 11: indicatoren, monitoring, evaluatie). De voorstellen voor de uitwerking van deze twee basisbeginselen zijn ook hier herkenbaar. Het opstellen van een integratiewebsite en een integratieforum zijn nieuwe trajecten. Deze kunnen naast de activiteiten van het netwerk van Nationale Contactpunten voor Integratie en het Europees Migratie Netwerk en het handboek voor integratie de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken vergroten. Deze nieuwe voorstellen behoeven echter eerst nadere uitwerking alvorens het kabinet zich daarover kan uitspreken. Efficiëntie, het voorkomen van overlap en het versterken van bestaande overlegstructuren zijn daarbij belangrijke aandachtspunten. Verbetering van interne afstemming en coördinatie binnen de Europese instellingen kan dit positief beïnvloeden. De Commissie zou hierbij een ondersteunende rol kunnen spelen.

Nederland is voorstander van een open discussie over de mededeling en vindt het belangrijk dat integratie op de Europese agenda blijft. Het voorstel van de Commissie voor een jaarlijks terugkerende politiek debat op ministerieel niveau over integratie juicht Nederland dan ook toe.

Fiche 6: Mededeling inzake milieukeurregelingen voor visserijproducten

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité: Aanzet tot een debat over een communautaire aanpak van milieukeurregelingen voor visserijproducten

Datum Raadsdocument:5 juli 2005
Nr Raadsdocument:10822/05
Nr. Commissiedocument:COM(2005)275
Eerstverantwoordelijk ministerie:LNV i.o.m. EZ, VROM, BZ, BZ/OS, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij intern/extern, Landbouw -en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In 2002 heeft de Commissie een actieplan van de Gemeenschap goedgekeurd om milieubeschermingseisen in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) te integreren en daarbij het voornemen geuit een debat over milieukeurmerken voor visserijproducten in gang te zetten.

Onderhavige mededeling geeft een aanzet tot een breed debat over dit onderwerp.

Een milieukeurregeling biedt de mogelijkheid om producten te voorzien van een herkenbaar logo of opschrift dat de consument garandeert dat het product is geproduceerd volgens bepaalde milieunormen, zoals de duurzaamheid van de gebruikte grondstoffen, het milieueffect van de productiemethode of de mogelijkheid om het product te recycleren. De achterliggende gedachte is dat wanneer consumenten goed geïnformeerd zijn, hun keuzes de promotie en consumptie van milieuvriendelijke producten in de hand kunnen werken. Op deze wijze kunnen de consumenten het gedrag van producenten en beleidsmakers beïnvloeden. In de industrie en de bosbouw bestaan tegenwoordig tal van certificerings- en milieukeurregelingen.

In de visserijsector bestaan reeds enkele particuliere keurmerken zoals dolfijnvriendelijk gevangen tonijn en Marine Stewardship Council (MSC). Daarnaast ontstaan er volgens de Commissie steeds meer particuliere initiatieven met zeer uiteenlopende beweringen, waarvan de geloofwaardigheid niet altijd makkelijk kan worden bepaald. Op het gebied van milieukeuren vinden ook werkzaamheden plaats in een aantal internationale fora. In maart 2005 heeft de FAO richtlijnen voor milieukeurmerken voor vis en visserijproducten afkomstig van de zeevisserij aangenomen. In WTO-kader is ook een discussie gaande over milieukeurmerken.

De Commissie beschouwt milieukeurregelingen als een instrument voor de integratie van visserij en milieu. De Commissie acht het noodzakelijk een samenhangend communautair beleid inzake milieukeurregelingen voor vis en visproducten te ontwikkelen voor een gedegen aanpak van de vragen die rijzen met de opkomst van uiteenlopende keurmerken. Een dergelijk beleid zou gericht moeten zijn op het bevorderen van:

– duurzame visserij en een adequate bescherming van het ecosysteem;

– een geharmoniseerde aanpak van milieukeurregelingen in de hele Gemeenschap;

– transparante en objectieve informatie voor de consument;

– eerlijke concurrentie;

– vrije toegang tot alle milieukeurregelingen;

– ontwikkeling en handel.

De Commissie geeft aan dat bepaald zal moeten worden in hoeverre de overheid voorschriften voor vrijwillige milieukeurregelingen moet vaststellen om het algemeen belang te beschermen. De Commissie heeft alles overwegende, drie opties uitgewerkt in dit document inclusief de voor -en nadelen van elke optie. De drie opties zijn:

1. Geen maatregelen nemen.

Op deze manier kunnen de milieukeurmerken zich vrijelijk verder ontwikkelen op de markt, zonder enige interventie van de overheid.

2. Eén enkele communautaire milieukeurregeling voor vis en visserijproducten instellen. Overheidsinstanties of door de overheid gemachtigde instanties zouden het keurmerk moeten beheren. Hierbij zou de overheid betrokken worden bij alle fasen van de ontwikkeling, uitvoering en controle.

3. Minimumvereisten vastleggen voor vrijwillige milieukeurregelingen. Op deze manier kunnen milieukeurmerken zich vrij ontwikkelen op basis van particuliere en/of overheidsinitiatieven op voorwaarde dat ze voldoen aan de minimumvereisten vastgesteld door de Gemeenschap. De rol van de overheid blijft dan beperkt tot registratie van de keurmerken en de controle van de naleving van de minimumvereisten.

De Commissie wil met dit document het debat aangaan om zo te bepalen of een communautaire regeling wenselijk is. Zelf denkt de Commissie op dit moment dat de derde optie de meest geschikte optie is.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling. Wel kan aangaande subsidiariteit en proportionaliteit het volgende worden vermeld:

Subsidiariteit: n.v.t., aangezien het Gemeenschappelijk Visserij Beleid een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap betreft. De Gemeenschap heeft bij het formuleren van beleid de verplichting om milieubescherming te integreren.

Proportionaliteit: aangaande proportionaliteit kan de beoordeling pas plaatsvinden bij concrete voorstellen van de Commissie. Nederland zal er op toezien dat eventuele voorstellen goed uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, voldoende ruimte laten aan de lidstaten en niet verder gaan dan nodig om de doelstellingen te verwezenlijken. De in onderhavige mededeling vervatte optie voor één communautaire milieukeurregeling (optie 2) lijkt niet aan deze voorwaarden te voldoen. De optie voor minimumeisen aan de keurmerken (optie 3) kan hier mogelijk ook niet aan voldoen, maar dit hangt af van de soort vereisten en de rol van de overheid.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

N.v.t., in beginsel hebben mededelingen geen financiële consequenties. Indien er door de lidstaten voor optie 2 gekozen zal worden, dan brengt dit financiële en administratieve kosten met zich mee voor de overheid doordat de overheid betrokken wordt bij alle fasen van de ontwikkeling, uitvoering en controle. Indien er voor optie 3 gekozen zal worden dan zijn er voor de overheid financiële en administratieve consequenties op het gebied van registratie van milieukeurmerken en de controle van naleving van de minimumvereisten. Beide opties betekenen bovendien een verzwaring van de administratieve lastendruk voor de bedrijven die de vrijwillige milieukeurmerken hanteren.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen, het betreft een mededeling. Afhankelijk van de optie waar uiteindelijk voor wordt gekozen kunnen consequenties ontstaan voor bedrijven in derde landen, waaronder ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegenover initiatieven die de duurzaamheid en bescherming van het aquatisch ecosysteem bevorderen. De introductie van milieukeurmerken voor vis en visserijproducten kan hieraan een bijdrage leveren. Nederland acht het positief dat de Europese Commissie met deze mededeling aan Raad en Europees Parlement het initiatief neemt voor een discussie op communautair niveau. Nederland is van mening dat eventuele afspraken over milieukeurregelingen in de visserijsector op communautair niveau dienen te worden gemaakt.

In algemene zin is Nederland van oordeel dat de introductie van milieukeurmerken gebaseerd moet zijn op vrijwilligheid en dat overheidsoptreden hooguit voorwaardenscheppend van aard mag zijn. In de discussie over de toekomst van milieukeurregelingen zijn ijkpunten in de Nederlandse standpuntbepaling:

• de bijdrage aan duurzaamheid;

• het primair vrijwillig karakter;

• de transparante en objectieve informatie voor de consument;

• eerlijke concurrentie;

• goede werking van de interne markt;

• WTO-conformiteit.

Het debat over milieukeurregelingen voor visserijproducten staat niet op zichzelf. Het hangt samen met de meer algemene discussie over keurmerken en etikettering die op dit moment nationaal en internationaal (met name in het kader van de Doha-ronde van de WTO) wordt gevoerd.

Hierbij word tevens verwezen naar de Kabinetsreactie op het SER-advies «Keurmerken en duurzame ontwikkeling» (kamerstuk 2004–2005, 29 402). Hierin wordt o.a. het volgende gesteld: «Het kabinet hecht waarde aan het bevorderen van transparantie in de veelheid en veelvormigheid van keurmerken. Aanpak van «kwalitatieve verwarring» is zeker van belang. De consument heeft immers recht op duidelijke informatie over de inhoud van een willekeurig keurmerk. Niettemin zou de overheid niet vooruit moeten lopen waar het gaat om het reguleren van transparantie, normering en waarborging i.v.m. keurmerken. Ook gezien het huidige kabinetsbeleid verdient actieve inzet van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties de voorkeur boven zware sturing vanuit de overheid.»

Nederland plaatst grote kanttekeningen bij de tweede optie die de Commissie voorstelt: het invoeren van één communautaire milieukeurregeling. Daarbij ziet Nederland de hoge kosten en administratieve lasten i.v.m. de uitvoering en controle als een te groot nadeel van deze optie.

Nederland erkent echter dat met de toename van het aantal private initiatieven problemen kunnen ontstaan. Ten eerste is voor de consument onduidelijk welk keurmerk waarvoor staat. In tegenstelling tot andere keurregelingen in de EU, zoals etikettering van biologische producten, bestaat er namelijk geen consensus over de eigenlijke betekenis van een milieukeur in de visserij. Het ene keurmerk kan bijvoorbeeld staan voor het duurzaam beheren van visbestanden, terwijl het andere keurmerk zich richt op het milieueffect van bepaalde vangsttechnieken of het effect op de visserijproductieketen als geheel. Ten tweede is er het probleem van misleidende informatie aan de consument en oneerlijke concurrentie door het gebruik van misleidende keurmerken. Nederland is van mening dat in een groeiende interne markt het belang van transparantie evenredig toeneemt.

Nederland zal nog nader bestuderen wat de mogelijkheden zijn voor het aanpakken van deze problemen. Het stellen van minimumeisen aan vrijwillige milieukeuren (de derde optie die de Commissie voorstelt) zou een oplossing kunnen zijn. Nederland behoeft echter wel meer verduidelijking m.b.t. de praktische haalbaarheid, administratieve lasten en handhaafbaarheid. Tevens zijn er andere opties denkbaar zoals het opstellen van een keurmerkendatabase of het faciliteren vanuit de overheid van stakeholdersoverleg over vaststellen van gezamenlijke criteria.

Tenslotte is het relevant om bij het debat ook aandacht te besteden aan de door internationale organisaties als o.a. UNCTAD, OESO, FAO, en UNEP op dit terrein verrichte studies.

Naar boven