22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3955 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 2024

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 9 februari 2024 over het Fiche: Voorstel mechanisme belemmeringen grensregio (Kamerstuk 22 112, nr. 3886).

De vragen en opmerkingen zijn op 29 maart 2024 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Peter de Groot

Adjunct-griffier van de commissie, Kling

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Vraag 1

Zo merken voorgenoemde leden op dat de financiële consequenties voor de rijksoverheid en/of medeoverheden niet duidelijk zijn. Hoe kijkt de Minister hiernaar?

Antwoord 1

In het voorstel wordt ruimte gelaten aan lidstaten om grensoverschrijdende coördinatiepunten (Cross-Border Coordination Points, CBCP) in te passen in bestaande samenwerkingsverbanden. Op deze manier worden extra financiële, administratieve en juridische lasten beperkt of geheel voorkomen. Nederland voorziet door de bestaande samenwerkingsverbanden met Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Wallonië en Vlaanderen zelf al in grote mate aan de oproep van de Commissie tot het inrichten/aanwijzen van grensoverschrijdende coördinatiepunten. Deze bestaande samenwerkingsverbanden kunnen, in overleg met de partners uit de grensregio en het buurland, worden aangewezen als grensoverschrijdend coördinatiepunt. Het voorstel van de Europese Commissie is gericht op het voorkomen van het opbouwen van extra lagen en overlegorganen.

Vraag 2

Wat is de onderbouwing van het kabinet waarom zij positief is over een voorstel waarvan de praktische uitwerking en (financiële) consequenties niet overzichtelijk zijn?

Antwoord 2

Kijkend naar de aard van het voorstel zijn er geen consequenties voor de EU-begroting. Dat constateert de Commissie ook. Mochten er eventueel toch consequenties voor de EU-begroting zijn, dan is het standpunt van het kabinet dat deze binnen afgesproken kaders van het huidige Meerjarig Financieel Kader passen. Het kabinet oordeelt positief, omdat met het inrichten/aanwijzen van bestaande samenwerkingsverbanden niet de verwachting is dat er financiële consequenties zijn. Mochten die er wel zijn dan zet het kabinet zich er voor in dat die passen binnen de huidige kaders.

Vraag 3

Hoe weegt het kabinet de zorgen van andere lidstaten die geen bestaande samenwerkingsstructuren kunnen aanwijzen als cross-border coordination point (CBCP)?

Antwoord 3

Voor alle lidstaten is het Commissievoorstel een aanmoediging samen te werken met de grensregio’s en het buurland om grensbelemmeringen weg te nemen. Ook zorgt het voorstel er voor dat in alle grensregio’s binnen de EU de mogelijkheid wordt ingericht grensbelemmeringen te melden. Voor zover mij bekend zijn er weinig zorgen over het niet kunnen aanwijzen of inrichten van een grensoverschrijdend coördinatiepunt (CBCP). Te meer omdat lidstaten met het voorstel vrij staan om, eventueel na aanpassing, bestaande samenwerkingsverbanden of vormen van overleg in de grensregio als CBCP aan te wijzen.

Vraag 4

Is er duidelijk om hoeveel lidstaten dit gaat?

Antwoord 4

Mij zijn geen zorgen bekend van andere lidstaten die geen bestaande samenwerkingsstructuren kunnen aanwijzen als grensoverschrijdend coördinatiepunt.

Vraag 5

Welke maatregelen kunnen die lidstaten nemen indien blijkt dat het voor deze lidstaten niet mogelijk is om een CBCP op te richten?

Antwoord 5

Deze lidstaten kunnen het bij de verordening vrijwillige instrument «Cross-Border Facilitation Tool» inzetten om een vlottere grensoverschrijdende samenwerking te organiseren. Het instrument is een kant-en-klaar alternatief als een lidstaat niet over een bestaande samenwerkingsstructuur beschikt.

Vraag 6

Welke samenwerkingsstructuren in Nederland zouden reeds volwaardig als CBCP kunnen worden gekenmerkt?

Antwoord 6

Nederland voorziet door de bestaande samenwerkingsverbanden met Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Wallonië en Vlaanderen al in grote mate aan de oproep van de Commissie tot het inrichten/aanwijzen van grensoverschrijdende coördinatiepunten. Deze bestaande samenwerkingsverbanden kunnen, in overleg met de partners uit de grensregio en het buurland, worden aangewezen als grensoverschrijdend coördinatiepunt.

Vraag 7

Welke samenwerkingsstructuren zijn thans nog niet volwaardig in lijn met de definitie van CBCP?

Antwoord 7

De Europese verordening overlapt, tot nu toe, geheel met de bestaande samenwerkingen met de buurlanden en er hoeft geen extra samenwerkingsverband te worden opgetuigd.

Vraag 8

Naast onduidelijke financiële consequenties, is ook niet overzichtelijk welke administratieve lasten dit voorstel met zich meebrengt. Hoe kijkt de Minister hiernaar?

Antwoord 8

Zie antwoord vraag 1.

Vraag 9

Hoe gaat de Minister voorkomen dat deze niet buitenproportioneel zijn?

Antwoord 9

Zie antwoord vraag 1.

Vraag 10

Kan de Minister nader ingaan op de positieve en negatieve effecten van het verplicht instellen van een CBCP en wat dit toevoegt op de al bestaande samenwerkingsstructuren in Nederland?

Antwoord 10

Een positief effect van het verplicht instellen van een grensoverschrijdend coördinatiepunt is de hernieuwde kans om met de buurlanden en de regio te bespreken welke samenwerkingsverbanden in de huidige vorm voldoen en op welke elementen mogelijkerwijs versterking nodig is. Het instellen van grensoverschrijdende coördinatiepunten zou de aanpak van grensbelemmeringen verder kunnen versterken. Door een centraal contactpunt te vormen om belemmeringen aan te geven, waar indieners binnen een vastgestelde reactietermijn reactie op krijgen, met uitwisseling tussen coördinatiepunten en met een centraal Europees register voor grensbelemmeringen.

Vraag 11

De leden van de VVD-fractie menen dat samenwerkingsstructuren positieve effecten kunnen hebben op de (lokale) economie. Welke positieve economische effecten zou dit specifieke voorstel kunnen bewerkstelligen?

Antwoord 11

Grensoverschrijdende samenwerking gericht op het wegnemen van belemmeringen voor ondernemers en burgers kan inderdaad een positieve bijdrage hebben op de lokale economie. Het kabinet werkt aan het wegnemen van genoemde belemmeringen en het verder verzilveren van kansen op grond van de kabinetsbrede interne-marktagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 3437) en het programma Regio’s aan de grens.

Vraag 12

Heeft de Minister hierop een inschatting?

Antwoord 12

80% van zijn handelsbaten heeft Nederland te danken aan de interne markt (CPB-notitie «Handelsbaten van de EU en de interne markt», Daan Freeman, Gerdien Meijerink, Rutger Teulings, januari 2022). Die baten gelden ook voor grensregio’s. In een onderzoek in opdracht van de Europese Commissie wordt een kwantitatieve inschatting gegeven van de mogelijke positieve effecten als juridische en administratieve belemmeringen in grensregio’s worden weggenomen. Als gevolg van deze belemmeringen wordt in het rapport voorspeld dat het Europese BNP 3% lager is dan wanneer deze belemmeringen niet zouden gelden en voor grensregio’s aan landgrenzen zelfs 8,8%.

Vraag 13

Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op dat er beperkte implicaties zijn voorzien voor Nederlandse uitvoeringsinstanties en inspecties in de uitvoering en handhaving van dit voorstel. Heeft de Minister een uitvoeringstoets laten uitvoeren?

Antwoord 13

De Europese Commissie heeft bij het oorspronkelijke European Cross-Border Mechanism voorstel uit 2018 een impact assessment uitgevoerd. Omdat de Commissie het huidige voorstel ziet als een aangepast, maar geen nieuw voorstel, hoeft de Commissie geen nieuwe uitvoeringstoets (impact assessment) uit te voeren. In Nederland is in het kader van het huidige voorstel nog geen uitvoeringstoets uitgevoerd.

Vraag 14

Waaruit blijkt dat de implicaties beperkt zullen zijn wanneer praktische uitwerking nog niet te overzien is?

Antwoord 14

Juist omdat in het voorstel van de Europese Commissie ruimte wordt gelaten aan lidstaten om bestaande samenwerkingsverbanden als grensoverschrijdende coördinatiepunten (CBCP) aan te wijzen, kan Nederland om te voldoen aan de verordening, de bestaande samenwerkingsverbanden aanwijzen. In dat geval zijn de praktische implicaties om aan de verordening te voldoen heel minimaal.

Vraag 15

Volgens het BNC-fiche «is de Nederlandse grensregio positief over het gewijzigde voorstel». Kan de Minister dit bevestigen?

Antwoord 15

Ja, zeker. De Nederlandse grensregio’s met Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen verwelkomen het feit dat de Europese Commissie zich richt op de uitdagingen van grensregio’s en de belemmeringen aan nationale grenzen binnen de EU die verschillen in wet- en regelgeving kunnen veroorzaken. Zij zien het ook als positief dat het voorstel over het inrichten van grensoverschrijdende coördinatiepunten ingaat op bestaande instrumenten zoals de Euregio’s, INTERREG en B-Solutions. Ook vanuit de grensregio met Vlaanderen is er steun voor het voorstel. Zij zien het dit jaar opgerichte Schakelpunt grensbelemmeringen Vlaanderen-Nederland als voorbeeld van een mogelijke inrichting van een grensoverschrijdend coördinatiepunt.

Vraag 16

Kan de Minister ook ingaan op het standpunt van onze buurlanden hierover?

Antwoord 16

Met Duitsland zijn er gesprekken zowel op het niveau van de Bond als de deelstaten aan onze grens. Duitsland verwelkomt dit vrijwillige instrument dat lidstaten wil ondersteunen bij het wegnemen van grensbelemmeringen. In reactie op het voorstel, schreven de 16 verschillende Bundesländer een Bundesrat advies (https://www.bundesrat.de/SharedDocs/beratungsvorgaenge/2024/0001-0100/0046-24.html). Daarin werd het voorstel verwelkomt en het vrijwillige karakter toegejuicht, maar werd tegelijk om nadere uitwerking verzocht. België is als voorzitter actief in Brussel om dit Commissie voorstel vooruit te helpen en schreef in die rol al een aangescherpte versie van het voorstel om het draagvlak verder te vergroten. Daarnaast ondersteund België de geest van het voorstel ook door haar inzet voor het Schakelpunt grensbelemmeringen Vlaanderen-Nederland.

Vraag 17

Hoe wordt de inzet van een mechanisme om grensoverschrijdende belemmeringen aan te pakken geëvalueerd?

Antwoord 17

In het conceptvoorstel is opgenomen te beoordelen of het verplicht aanwijzen/inrichten van grensoverschrijdende coördinatiepunten een effectief instrument is om juridische belemmeringen in grensregio’s uit de weg te ruimen. De Commissie zal daarom na vijf jaar een evaluatie uitvoeren en verslag uitbrengen aan het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité. In het verslag zal de Commissie indicatoren gebruiken om de effectiviteit, de efficiëntie, de relevantie, de Europese toegevoegde waarde en de mogelijkheden voor vereenvoudiging te evalueren.

Vraag 18

Kan de Minister nader ingaan op de rol van gemeenten, provincies en het Rijk met betrekking tot dit voorstel?

Antwoord 18

Bij het kabinetsstandpunt over dit commissievoorstel is de inbreng van medeoverheden meegenomen. In samenspraak met gemeenten, provincies, buurlanden en het Rijk zal gekeken worden naar de implementatie van het voorstel.

Vraag 19

Welke verantwoordelijkheden komen waar te liggen?

Antwoord 19

Bestaande samenwerkingsverbanden met Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Wallonië en Vlaanderen kunnen worden aangewezen als grensoverschrijdend coördinatiepunten. Deze verbanden hebben een gezamenlijke opzet, verantwoordelijkheid en uitvoering van Rijk, regio, medeoverheden en buurland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Vraag 20

Graag zouden zij daarbij zien dat het kabinet zorg draagt dat de cross-border coordination points geen eindeloze overlegorganen worden, maar dat hier daadwerkelijke en harde besluiten worden genomen die juridische en administratieve belemmeringen wegnemen.

Antwoord 20

Zie antwoord vraag 1.

Het Commissievoorstel maakt van de grensoverschrijdende coördinatiepunten geen eindeloze overlegorganen. Grensoverschrijdende coördinatiepunten hebben als taak door de initiatiefnemer beschreven grensoverschrijdende belemmering te beoordelen, vast te stellen of sprake is van een belemmering, de keuze te maken die weg te nemen en de initiatiefnemer daarover te berichten. En dit alles binnen een redelijke termijn.

Vraag 21

Voor eerlijke concurrentie in grensregio’s kan het niet zo zijn dat de Nederlandse boer aan andere stikstofnormen gehouden wordt als zijn Duitse buurman. Hoe kijkt het kabinet hier naar?

Antwoord 21

De Duitse en Nederlandse implementatie van EU-wetgeving kan in de grensregio tot verschillen leiden. Vanwege deze verschillen zijn we via verschillende trajecten in gesprek met de buurlanden. De samenwerkingen richten zich op Vlaanderen en in Duitsland op het federaal ministerie en de twee deelstaten aan de grens Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. Iedere EU-lidstaat heeft de verplichting te voldoen aan de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit neemt echter niet weg dat de juridische en ecologische omstandigheden per lidstaat verschillen en daarmee ook de implementatie. In Nederland heeft de Raad van State bepaald dat iedere depositie van een stikstofbron, cumulatief moet worden opgeteld bij bestaande deposities. Indien de cumulatieve depositie in een stikstofgevoelig gebied boven de kritische depositiewaarde (KDW) komt, kan niet worden uitgesloten dat een project een negatief effect op de instandhouding van het habitat heeft en daarop moet dit project beoordeeld worden. Bij individuele gevallen kan vervolgens wel een passende beoordeling opgesteld worden waarin significant negatieve effecten onderbouwd worden uitgesloten. In Duitsland heeft de bestuursrechter geoordeeld dat een hogere drempelwaarde toegestaan is. In Nederland biedt de staat van de natuur hiervoor geen ruimte gezien de hoge mate van overschrijding van de KDW’s in stikstofgevoelige natuurgebieden en de gerechtelijke uitspraak van de Raad van State.

Vraag 22

Worden er pogingen ondernomen om dit ook Europees onder de aandacht te brengen?

Antwoord 22

Mijn collega van LNV streeft binnen de EU op verschillende dossiers naar ambitieus beleid voor alle sectoren die bijdragen aan de transitie van het landelijk gebied en een gelijk speelveld in wet- en regelgeving bevorderen. Daarnaast zijn BZK en LNV, samen met de grensprovincies, bilateraal in gesprek met verschillende overheden in de ons omringende landen. Doel hiervan is om grensoverschrijdende verschillen inzichtelijk te maken, beter te kunnen verklaren en te komen tot grensoverschrijdende samenwerking om deze verschillen te verkleinen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Vraag 23

De leden van de SGP-fractie vragen wat de meerwaarde is van het verplichten van procedurele normen. Deze leden constateren dat in de praktijk vooral behoefte bestaat aan oplossingen voor concrete knelpunten en dat daarvoor in veel gevallen buurlanden al gezamenlijke tot afstemming komen. De beschrijving van het Nederlandse beleid onderstreept die praktijk. Wat voegen de voorgestelde normen hier concreet aan toe?

Antwoord 23

Wanneer het voorstel wordt aangenomen, zal met de buurlanden en de grensregio’s worden afgestemd welke samenwerkingsverbanden in huidige vorm voldoen en op welke elementen mogelijkerwijs in de toekomst versterking nodig is. Het vaststellen van een Europese normen – bijvoorbeeld over dat een centraal punt moet worden ingericht waar indieners grensbelemmeringen aan kunnen geven of de reactietermijn daarop van een vastgesteld aantal maanden – kunnen helpen de vorm en effectiviteit van de aanpak aan beide kanten van de grens scherp te stellen.

Vraag 24

De leden van de SGP-fractie vragen het kabinet uitgebreider in te gaan op de proportionaliteit van het voorstel. Deze leden constateren dat voor alle binnengrenzen binnen de EU coördinatiepunten moeten worden ingericht, terwijl niet in alle situaties sprake hoeft te zijn van wezenlijke knelpunten. Waarom wordt niet de ruimte bedongen voor lidstaten om in overleg te bezien of een coördinatiepunt nodig is?

Antwoord 24

Het is van belang binnen de EU een en ander gelijk te trekken voor wat betreft hoe bepaalde juridische en/of administratieve belemmeringen in grensregio’s worden aangekaart en opgepakt. Op dit moment is dat diffuus geregeld en gaat het vaak om bilaterale overeenkomsten, die bovendien niet op alle administratieve en juridische belemmeringen van toepassing zijn. Dit brengt rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid met zich mee en dat is voor zowel de regio’s als de interne markt niet bevorderlijk. Het inzetten van deze verordening om dit gelijk te trekken binnen de EU is daarom proportioneel. Het klopt dat niet elke grensregio met dezelfde juridische en/of administratieve belemmeringen te kampen heeft. Ook de mate waarin eventuele belemmeringen worden ondervonden, is per grensregio verschillend.

Wat bovendien van groot belang is bij de beoordeling of deze verordening proportioneel is, is het feit dat de verordening vooral in procedurele regelingen voorziet. Hóe dat CBCP precies wordt vormgegeven en hoe opvolging wordt gegeven m.b.t. de aanpak van bepaalde belemmeringen wordt grotendeels aan de lidstaten zelf overgelaten. De verordening is aldus ook proportioneel in de zin dat de verordening de lidstaten een (zeer) ruime bevoegdheid toebedeelt in de exacte (operationele) invulling van een CBCP. Daarmee kunnen de lidstaten de CBCP zo inrichten dat deze is geëquipeerd op de belemmeringen die in een grensregio (mogelijk) spelen, waardoor deze verordening in voldoende mate de eigenheid van bepaalde problematiek in grensregio’s respecteert. Juist doordat de invulling van het CBCP grotendeels aan de lidstaten is overgelaten, gaat deze verordening niet verder dan noodzakelijk en is de proportionaliteit voldoende gewaarborgd.

Vraag 25

Waarom zou de EU de bevoegdheid hebben om deze regeling bij verordening vast te stellen en waarom zou niet beter volstaan kunnen worden met een stimulerende aanbeveling?

Antwoord 25

De bevoegdheid en verplichting vanuit de EU heeft als bijkomend voordeel dat samenwerkingsstructuren die moeizamer verlopen via een andere weg, dan bilateraal contact, kunnen worden benaderd, omdat je een gezamenlijke en verplichte opdracht hebt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

Vraag 26

De Nederlandse grensregio’s hebben in de regel goede banden met de grensregio’s in de naburige landen. Kan het kabinet uitleggen welk contact zij heeft gehad met vertegenwoordigers uit de Nederlandse grensregio’s over het voorgestelde instrument en hoe zij hier tegen aan kijken?

Antwoord 26

Zie antwoord vraag 15.

Vraag 27

Welke CBCP’s heeft het kabinet op het oog?

Antwoord 27

Zie antwoord vraag 6.

Vraag 28

Hoe is hierin het contact geweest met bestaande organen in de grensregio’s, zoals interregionale samenwerkingsorganen?

Antwoord 28

Bij het kabinetsstandpunt over dit commissievoorstel is de inbreng van medeoverheden meegenomen, die op hun beurt veelal weer deel uit maken van interregionale samenwerkingsorganen. Als het voorstel wordt aangenomen, ligt naast de samenspraak met gemeenten, provincies, buurlanden en het Rijk, de directe samenwerking met de Euregio’s in de implementatie van het voorstel voor de hand.

Vraag 29

Kan het kabinet toelichten welke elementen aan bestaande structuren moeten worden toegevoegd om de voorziene taken en rollen van het CBPC te gaan uitvoeren?

Antwoord 29

Bestaande samenwerkingsverbanden kunnen, in overleg met de partners uit de grensregio en het buurland, worden aangewezen als grensoverschrijdend coördinatiepunt. In overleg met de grensregio’s en buurlanden betekent dit in sommige gevallen dat bestaande structuren zich meer zullen toeleggen op het centraal verzamelen en beantwoorden van grensbelemmeringen in één centraal register. Ook zal er drie keer per jaar contact wordt gelegd met de Europese Commissie om een stand van zaken over het functioneren van het coördinatiepunt te geven.

Vraag 30

Deze leden zijn het ook met het kabinet eens dat niet elke administratieve en juridische belemmering op dezelfde wijze is op te lossen. Daarmee is niet gezegd dat een vrijwillig karakter van het CBFT meteen de beste oplossing is. Kan het kabinet diens standpunt daarover toelichten?

Antwoord 30

Ja zeker. Veel knelpunten hangen samen met regelgeving die in één of beide betrokken landen zo wezenlijk wordt geacht, dat afwijken daarvan geen optie is. Een aanpak van grensbelemmeringen gericht op afwijken in plaats van aanpassen van regels biedt vaak meer perspectief voor de grensregio (zo stelt het rapport Donner-Berx uit 2021). Dit komt doordat een grensbelemmering veelal alleen in de grensregio plaatsvindt en de bereidheid om dit op te lossen met nationale regelgeving gering is. In het zoeken naar een oplossing die werkt voor de bewoners van de grensregio aan beide kanten van de grens, spelen de grensoverschrijdende coördinatiepunten een belangrijke rol. Of daarbij gebruikt gemaakt wordt van de in het voorstel aangeboden Cross-border Facilitation Tool maakt daarin weinig verschil.

Vraag 31

Een terugkerend fenomeen is dat wet- en regelgeving in veel gevallen een sterke focus heeft op de nationale context, terwijl werken, wonen en leven in een grensregio per definitie inhoudt dat je met twee of meer nationale overheden te maken hebt. Het komt dan ook wel eens voor dat wetgeving die goed werkt in de nationale context, nadelig uitpakt in de grensregio. Bijvoorbeeld door onnodige administratieve en juridische lasten voor ondernemers, maar ook op het gebied van sociale zekerheid, fiscaliteit en zorg. Deelt het kabinet deze opvatting?

Antwoord 31

Zeker. Het BZK programma Regio’s aan de grens maakt zich sterk voor regiospecifiek beleid binnen de generieke kaders. De formele toevoeging van de kwaliteitseis grenseffecten aan het Beleidskompas, in 2021, is een voorbeeld hiervan. Door de inzet van de kwaliteitseis grenseffecten worden departementen steeds vaker in een vroeg stadium van de beleidsontwikkeling bewust van de mogelijke negatieve grenseffecten. Door middel van een monitoringstraject grenseffecten zet het programma Regio’s aan de grens zich in om de kennis en bewustwording van grenseffecten bij het maken of wijzigen van beleid- en regelgeving bij andere departementen en internationaal te vergroten.

Vraag 32

Kan het kabinet toelichten wat er op nationaal gebied moet gebeuren om echt Europees leven en ondernemen in grensregio’s mogelijk te maken?

Antwoord 32

Om Europees leven en ondernemen in grensregio’s te bevorderen is het belangrijk dat nationaal beleid bestaat uit een integrale en gebied specifieke aanpak. Hieraan wordt al gewerkt door de programma’s interne-marktactieagenda bij EZK en het programma Regio’s aan de grens. Op deze manier worden op diverse vlakken belemmeringen die de grens met zich meebrengt weggenomen en ontstaan er steeds meer kansen voor ondernemen en leven in de grensregio.

Vraag 33

De leden van de Volt-fractie zijn van oordeel dat het nuttig is om te kijken welke nationale regels grensregio’s en grens-Europeanen in de weg zitten. Om vervolgens te bepalen dat bepaalde regelgeving anders toegepast kan worden voor mensen in grensregio’s, juist op de gebieden fiscaliteit, sociale zekerheid en zorg wat nationale aangelegenheden zijn. Heeft het kabinet voldoende zicht op die belemmeringen?

Antwoord 33

Zeker. Grensbelemmeringen worden op dit moment op verschillende plaatsen verzameld, via verschillende kanalen besproken en aangepakt. Onder meer de bestaande samenwerkingsverbanden in de grensregio’s waar Binnenlandse Zaken deel van uitmaakt worden daarvoor gebruikt. Over verschillende onderwerpen, waaronder de genoemde sociale zekerheid, fiscaliteit en zorg, vind daarnaast direct overleg plaats met de buurlanden in verschillende grensregio’s.

Vraag 34

Zo ja, welke plannen zijn er om dit aan te pakken? Zo nee, hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat zij dit inzichtelijk krijgt?

Antwoord 34

Er is voldoende zicht op grensbelemmeringen in de huidige samenwerkingsverbanden. Toch is wel de verwachting dat het voorgestelde netwerk van grensoverschrijdende coördinatiepunten binnen de EU, door grensbelemmeringen overal binnen de EU op vergelijkbare manier te verzamelen en onderling te vergelijken, meer overzicht zal geven. Ook schept het Commissievoorstel de mogelijkheid voor alle indieners (initiators) in de grensregio zelf grensbelemmeringen aan te kaarten. Daarnaast worden grensbelemmeringen verzameld in één centraal register, wat het inzicht in de belemmeringen ook verder zou vergroten.

Vraag 35

In het BNC-fiche gaat het kabinet niet in op de grensregio in Caribisch-Nederland. Kan het kabinet toelichten waarom dit het geval is?

Antwoord 35

De grensregio in Caribisch Nederland vormt geen onderdeel van het BNC fiche. Het Koninkrijk (als geheel) is lidstaat van de EU en is de enige publiekrechtelijke entiteit die verdragen kan sluiten. Zowel de Caribische landen als Nederland inclusief de BES eilanden zijn onderdeel van het Koninkrijk en daarom onderdeel van één en dezelfde EU-lidstaat. Binnen de EU hebben alle Caribische Koninkrijksdelen de status van «landen en gebieden overzee» (LGO). De LGO zijn onderdeel van de lidstaat, maar vormen geen geïntegreerd onderdeel van de Europese interne markt. Het voorstel ziet op de bevordering van de interne markt met als rechtsgrondslag artikel 175 VWEU. Deze regels zijn niet van toepassing op LGO gebieden.

Vraag 36

Als dat te maken heeft met de beperkte reikwijdte van het voorstel, dan zouden de leden van de Volt-fractie als suggestie willen meegeven om met Caribisch Nederland in gesprek te gaan om de inhoud van het voorstel te bespreken. Die kan immers relevant zijn voor de ontwikkeling van Caribisch Nederland. Hoe denkt het kabinet hierover?

Antwoord 36

In het BNC-fiche wordt niet ingegaan op de grensregio in Caribisch-Nederland gezien de in de vraag 35 aangegeven status van deze gebieden.

Naar boven