22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3811 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 oktober 2023

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 8 september 2023 over het Fiche: Herziening Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3770).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 september 2023 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 23 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, T. de Groot

Adjunct-griffier van de commissie, Wiendels

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen in het fiche dat het voorstel hoofdzakelijk de onderwerpen textiel en voedselverspilling betreft. Deze leden vinden dat daarmee de transitie van afval naar grondstof onvoldoende onderwerp is van deze herziening en vragen de Staatssecretaris of zij het daarmee eens is.

Daar ben ik het mee eens. Er is meer nodig om de nodige transities te bewerkstelligen. In consultatierondes voorafgaand aan de publicatie van het voorstel heb ik ook de wens uitgesproken voor een grondige herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.1 Deze beknopte herziening is slechts een kleine stap daarin, maar tegelijkertijd juich ik toe dat de Commissie in ieder geval voor de onderwerpen textiel en voedselverspilling nu deze herzieningen voorstelt. Bij een volgende meer integrale herziening van deze richtlijn zal mijn inzet zich inderdaad richten op het beter borgen van de benodigde grondstoffentransitie in den brede.

De leden van de VVD-fractie lezen in het fiche geen enkel woord over het vereenvoudigen van de einde-afvalstatus. Deze leden worden echter regelmatig geconfronteerd met voorbeelden waarbij ondernemers, ondanks dat ze voldoen aan de vier criteria voor einde-afvalfase (artikel 6, Kra), beperkt worden in het handelen in deze grondstoffen. Zij vragen de Staatssecretaris om aan te geven waarom dat geen aanleiding is voor herziening en welke maatregelen er dan wellicht elders voorliggen die de import en export van grondstoffen ten behoeve van een werkelijk circulaire economie bevorderen.

Ik heb in de verschillende consultatierondes voorafgaand aan deze herziening nadrukkelijk gepleit voor een brede herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, waaronder verheldering van de definitie van «afval». De Commissie heeft echter gekozen voor een beperkte herziening op de onderwerpen textiel en voedselverspilling en om andere onderwerpen voor nu buiten beschouwing te laten. Ik blijf in Brussel er voor pleiten om zo snel mogelijk te komen tot een brede herziening waarbij ik opnieuw in zal zetten op verheldering van de omstandigheden waarin een materiaal geen afval is. Ten overvloede, wanneer houders van afvalstoffen voldoen aan de criteria van artikel 6 Kaderrichtlijn, welke zijn overgenomen in artikel 1.1 sub 8 van de Wet milieubeheer, zouden er in beginsel geen barrières moeten bestaan voor een einde-afvalstatus. Dit alles in het licht van de regels van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA), waarin is bepaald dat wanneer een andere lidstaat van mening is dat een bepaald materiaal toch een afvalstof betreft, transport daarvan onder de regels van de EVOA zal moeten plaatsvinden. Overleg tussen betrokken bevoegde gezagen onderling en de commerciële partijen zou eventuele onduidelijkheden hierover kunnen wegnemen. Om transporten tussen de lidstaten te vergemakkelijken wordt momenteel gewerkt aan Europese einde-afvalverordeningen voor textiel en bepaalde typen kunststoffen. Hier draag ik actief aan bij. Ook zet ik mij in op het vergemakkelijken van afvaltransport voor hoogwaardige verwerking binnen de EU.

De leden van de VVD-fractie lezen dat ongecontroleerde stort van textielafval in derde landen moet worden voorkomen en dat lidstaten de bevoegdheid krijgen de kosten voor analyse, inspectie en opslag in rekening te brengen bij de producent of een derde die namens de producent handelt. Deze leden vragen de Staatssecretaris aan te geven welke middelen voor handhaving op de export van textiel er binnen het huidige kader reeds zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Binnen de ILT is in de afdeling Toezicht milieu een team van ongeveer 15 fte belast met toezicht op de EVOA. De ILT werkt hierbij samen met de douane en politie die bij hun reguliere werkzaamheden ook controles op afvaltransporten uitvoeren. Jaarlijks gaat het dan in totaal om ongeveer 5.000 controles. Het scala van afvalstoffen dat wordt in-, uit- en doorgevoerd is divers. De ILT voert risicoanalyses uit op basis waarvan bepaalde afvalstoffen intensiever kunnen worden gecontroleerd. Op dit moment ligt de focus vooral op kunststofafval en elektronica-afval. Dit betekent dat maar een deel van de beschikbare capaciteit aan controles op (potentieel) textielafval plaatsvindt. Gezien de signalen over het mogelijk (voor een deel) niet hergebruiken van het geëxporteerde gebruikte textiel is de ILT dit jaar gestart om de textielketen beter in kaart te brengen en ongewenste situaties aan te pakken. Dit in samenhang met het toezicht op de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel die dit jaar in werking is getreden.

Tevens vragen deze leden hoe het verhalen van kosten voor analyse, inspectie en opslag in de praktijk zal werken, aangezien er ongetwijfeld textiel van veel verschillende producenten in één zending van textiel zal voorkomen.

De ILT brengt voor het uitvoeren van inspecties geen kosten in rekening bij de geïnspecteerde producenten. De geïnspecteerde partij dient wel mee te werken aan de inspectie en bij douanecontroles er zorg voor te dragen dat de containers geïnspecteerd kunnen worden op de douaneloods.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er door de herziening van de kaderrichtlijn 3,5 tot 4,0 miljard euro beschikbaar zal komen voor het opzetten van inzamel-, sorteer-, hergebruik-, en recyclingsystemen voor de Europese Unie (EU). Deze leden vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken welke impact de opzet van dergelijke systemen vanuit producentenverantwoordelijkheid heeft voor Nederlandse ondernemers en Nederlandse consumenten.

Bij de invoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel in Nederland is een bedrijfseffectentoets uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn met uw Kamer gedeeld. Kortgezegd zijn de kosten voor Nederlandse producenten geraamd tussen de € 35 en € 53 miljoen per jaar. De impact op consumenten is naar verwachting klein. Het verschil voor hen ten opzichte van de situatie vóór invoering van de UPV is dat producenten verantwoordelijk zijn voor het informeren van consumenten over, onder andere, afvalpreventiemaatregelen, innamesystemen, en voorzieningen voor hergebruik. Daarnaast is er straks meer herbruikbaar textiel beschikbaar.

Deze leden merken op dat de inzameling van textiel vooralsnog door gemeenten geregisseerd wordt en dat het percentage textiel dat wordt ingezameld per gemeente grote verschillen vertoont. Zij vragen de Staatssecretaris om aan te geven welke consequenties dit voorstel van de Europese Commissie (EC) heeft voor Nederlandse gemeentes.

Dit Europese voorstel heeft in dit opzicht geen consequenties voor Nederlandse gemeenten. Voor huishoudelijk afval hebben gemeenten in Nederland een zorgplicht. Met een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt deze rolverdeling aangepast en worden producenten van een bepaalde productgroep – in dit geval textiel – verantwoordelijk om een innamesysteem te organiseren en financieren. De producenten zijn dus verantwoordelijk om de doelstellingen van de UPV te halen en zullen daartoe de nodige afspraken moeten maken, ook met gemeenten. Ik streef ernaar om de (juridische) verhouding tussen de zorgplicht van gemeenten en UPV-verplichtingen van producenten te verduidelijken.

De leden van de VVD-fractie lezen dat 88 procent van de textielsector bestaat uit microbedrijven en dat deze bedrijven gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor slechts 16 procent van de omzet van textiel. Deze leden lezen dat de Staatssecretaris voornemens is vragen te stellen over de keus om deze 88 procent microbedrijven uit te sluiten van de verplichtingen met betrekking tot de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Zij vragen de Staatssecretaris om aan te geven hoe dat zit in de Nederlandse UPV textiel, of zogenaamde microbedrijven daar eveneens zijn uitgesloten, en wanneer Nederlandse textielbedrijven of importeurs buiten de UPV vallen.

Bij de Nederlandse UPV textiel is (nog) geen ondergrens vastgesteld. Er zijn dus nog geen producenten uitgesloten.

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of zij het met deze leden eens is dat het verdedigbaar is dat de EC met dit voorstel de focus legt op die 12 procent van de bedrijven die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor 84 procent van de omzet van textiel in Europa.

De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk producenten onder de UPV textiel te laten vallen. Ervan uitgaande dat de sector zich organiseert via één of meerdere producentenorganisatie(s), wordt de administratieve last voor aangesloten producenten met name bepaald door de uitgebreide verslagleggingsverplichting die per 1 januari 2025 ingaat. Het Ministerie van IenW onderzoekt op dit moment of hier een ondergrens voor nodig is en zo ja welke.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris de EC zal oproepen duidelijke definities te communiceren. Zij vragen of de Staatssecretaris bereid is daarbij te kijken naar de brede mogelijkheden die hergebruik van grondstoffen bieden buiten de textielsector.

De doelstellingen onder de Nederlandse UPV voor textiel gaan over (voorbereiding voor) hergebruik en recycling. Met hergebruik wordt bedoeld dat textiel opnieuw gedragen wordt of huishoudtextiel opnieuw wordt gebruikt waar het oorspronkelijk ook voor was bedoeld. Voorbereiding voor hergebruik betreft stappen daaraan voorafgaand, zoals controleren, schoonmaken en repareren, om textiel weer geschikt te maken voor hergebruik. De doelstelling voor recycling kan ook worden ingevuld door textiel te recyclen en in te zetten in andere productgroepen. Met de doelstelling voor vezel-tot-vezelrecycling wordt wel beoogd dat textiel wordt gerecycled en dat dat recyclaat wordt ingezet in nieuwe textielproducten die onder de UPV vallen. Deze doelstellingen blijven met het EU-wijzigingsvoorstel ongewijzigd.

Zowel katoen als polyester zijn immers grondstoffen die niet alleen in de textielsector gebruikt worden. De VVD-leden vragen of de Staatssecretaris daar bij haar oproep rekening mee wil houden, zodat definities met betrekking tot recycling zoveel mogelijk ruimte bieden voor hergebruik van grondstoffen.

De doelstellingen voor recycling die nu in Nederland gelden kunnen ook worden ingevuld als het recyclaat wordt toegepast in bijvoorbeeld isolatiemateriaal of in textielproducten die niet onder de UPV vallen, zoals gordijnen. Hiermee wordt dus nu al rekening gehouden met wat de leden van de VVD-fractie vragen. Dat wordt door het wijzigingsvoorstel niet anders.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris positief is over het voorstel voor tariefdifferentiatie op basis van Ecodesign-eisen. Zij vragen de Staatssecretaris of zij het eens is met deze leden dat tarifering binnen de verantwoordelijkheden van de producentenverantwoordelijkheid hoort te vallen en dat overheden daar feitelijk geen bemoeienis mee zouden horen te hebben.

Op grond van artikel 6, vierde lid, van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moet een producentenorganisatie tariefdifferentiatie toepassen waarbij rekening moet worden gehouden met de gehele levenscyclus, duurzaamheid, repareerbaarheid, herbruikbaarheid en recyclebaarheid van de producten en met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen daarin. Het is dus, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, de verantwoordelijkheid van een producentenorganisatie. Het is echter de bedoeling van een UPV-systeem dat het circulariteit bevordert. Als een producentenorganisatie onvoldoende (progressieve) tariefdifferentiatie toepast, ziet het kabinet aanleiding hier dwingendere regels voor op te leggen. Bij de evaluatie van de UPV textiel wordt hier ook nadrukkelijk naar gekeken.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris een zogenaamde HUF-toets (handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets) zal laten uitvoeren. Zij vragen de Staatssecretaris om aan te geven wat het verschil is tussen een HUF-toets en een eigen impactassessment voor de Nederlandse textielmarkt.

Een HUF-toets is een beoordeling door de betrokken toezichthoudende instantie van de regelgeving op de aspecten handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid bij nieuwe of wijzigingen van bestaande regelgeving. Een dergelijke toets kan voor beleidsmakers reden zijn de regelgeving aan te passen of om middelen ter beschikking te stellen om de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving uit te voeren. Een impactassessment richt zich vooral op de gevolgen van regelgeving voor het bedrijfsleven en welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de nieuwe of gewijzigde regelgeving. Daaruit blijkt niet hoe goed de wet- en regelgeving handhaafbaar, uitvoerbaar of fraudegevoelig is voor de toezichthouder.

Tot slot met betrekking tot het onderwerp textiel, vragen de VVD-leden of de Staatssecretaris bereid is om een volledige impactassessment te laten uitvoeren op de effecten van de herziening van deze richtlijn.

Ik zie daar nu geen aanleiding toe. Er ligt een impactassessment bij het voorstel van de Europese Commissie. Zodra het voorstel na vaststelling wordt geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving worden de benodigde toetsen uitgevoerd, waaronder in elk geval een HUF-toets.

De leden van de VVD-fractie lezen vervolgens dat de Staatssecretaris voornemens is om, ter voorkoming van voedselverspilling, te komen met een nationale campagne gericht op gedragsverandering. Zij vragen of de Staatssecretaris kan aangeven welk gedrag veranderd dient te worden.

De campagne is onderdeel van een uitgebreide consumentenaanpak en loopt al een aantal jaren. Uw Kamer ontvangt jaarlijks van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de informatie over en voortgang van het verminderen van voedselverspilling in een Kamerbrief (zie voor laatste brief Kamerstuk 31 532, nr. 280). De gedragsverandering waarop gedoeld wordt, is het activeren van de consument om minder voedsel te gaan verspillen. De verspilling en de impact daarvan bij de consument is namelijk het grootst als gekeken wordt naar alle schakels in de voedselketen. Er wordt op dit moment in Nederland jaarlijks gemiddeld 33,4 kg vast voedsel per persoon verspild.

Deze leden lezen dat uit de evaluatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen blijkt, dat er over de gehele linie geen significante vooruitgang is geboekt. Zij vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wat de redenen zijn voor het feit dat er over de gehele linie geen significante resultaten zijn geboekt.

Er heeft geen evaluatie plaatsgevonden van de Kaderrichtlijn afvalstoffen waaruit is gebleken dat er geen significante resultaten zijn geboekt inzake de vermindering van voedselverspilling. Wel heeft de Commissie in het voorstel de conclusie getrokken dat de verscheidene ondernomen acties en de groeiende bewustwording van de negatieve impact en consequenties van voedselverspilling binnen de EU tot op heden onvoldoende hebben geleid tot een vermindering van voedselverspilling. Daarbij geeft de Commissie aan dat ze het formuleren van juridisch-bindende doelstellingen daarom als een noodzakelijke volgende stap zien. Redenen daartoe zijn dat de aanpak van voedselverspilling in veel andere lidstaten nog in ontwikkeling is en het behalen van Sustainable Development Goal 12.3 (SDG) tot nu toe gebaseerd is op vrijwilligheid van lidstaten en bedrijven. Ondanks het feit dat de bewustwording groeit en er acties worden ondernomen mist nog veelal een impactvolle integrale en gezamenlijke aanpak binnen de lidstaten. Deze bestaat in Nederland al wel. Hiermee boeken we positieve resultaten.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de maatregelen die nu voorliggen wel gaan leiden tot significante vooruitgang.

De Commissie stelt juridisch bindende doelstellingen voor. Tot nu toe waren de lidstaten enkel gecommitteerd aan de vrijblijvende ambitie van SDG12.3. Juridisch bindende doelstellingen dwingen de lidstaten om serieuzere stappen te ondernemen en een succesvolle aanpak te ontwikkelen. Enkel goede intenties en kleine acties zijn niet meer voldoende. De ambities zoals nu voorgesteld zijn echter wel zo laag dat dit vooral de achterblijvers in beweging zal krijgen. Voor de koplopers verandert dit niks. Daar ben ik ook kritisch op in het fiche.

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris kritisch is op het ontbreken van doelstellingen ten aanzien van het reduceren van voedselverspilling voor de primaire sector. Deze leden lezen eveneens dat daarmee het risico blijft bestaan dat perverse prikkels in stand worden gehouden. Zij vragen of de Staatssecretaris kan aangeven welke perverse prikkels er momenteel bestaan.

Er is nu geen doelstelling en geen monitoring voor de primaire sector. Dit houdt in dat de verspilling op dat niveau niet wordt meegenomen in de verplicht te rapporteren voedselverspillingscijfers. Dit zorgt ervoor dat ketenpartijen waar wel wordt gemonitord er baat bij kunnen hebben om voedselverspilling elders in de keten te laten plaatsvinden. Zo kunnen er bijvoorbeeld cosmetische eisen aan producten worden gesteld. Juist door het gebrek aan data is hier veel onduidelijkheid over en is niet inzichtelijk hoeveel geproduceerd voedsel niet door de ketenpartijen wordt afgenomen en wat de reden daarvoor is. Bovendien hebben de bedrijven uit de primaire sector niet altijd de mogelijkheid om alternatieve bestemmingen voor deze producten te vinden of de kosten te dekken voor herbestemming of doorverwerking. Transparantie hierover helpt om de sector te beschermen tegen het afschuiven van verspilling door partijen verderop in de keten.

PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie constateren dat de invoering van de UPV textiel kosten met zich meebrengt en dat producenten deze kosten zullen doorberekenen aan de consument. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris hoe zij er zorg voor draagt dat textielproducten, boven op de inflatie, niet onnodig duurder worden.

Producenten zijn met de invoering van de UPV financieel verantwoordelijk geworden voor de financiering van inzameling, recycling en (voorbereiding voor) hergebruik van textiel. De kosten moeten dus ook door producenten worden gedragen. Het kabinet gaat niet over de prijzen van textielproducten.

De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris naar de concrete gevolgen van de UPV textiel op het dagelijks leven van de Nederlander.

De concrete gevolgen van de UPV op het dagelijks leven van Nederlanders zijn naar verwachting zeer beperkt. De bedoeling is dat mensen hun textiel op de juiste wijze gaan afdanken, dat zij daarvoor goed worden geïnformeerd over locaties waar ze hun afgedankte textiel kunnen inleveren en dat dit ook op meer plekken mogelijk gaat zijn. Daarnaast wordt het aanbod van tweedehands kleding waarschijnlijk groter, omdat de doelstelling voor (voorbereiding voor) hergebruik moet worden behaald.

De leden van de PVV-fractie constateren dat er in gemeenten reeds inzamelmogelijkheden zijn voor textiel. Iedereen kent de inzamelcontainers in bijvoorbeeld winkelcentra. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris of dit voorstel dus niet overbodig is en alleen maar extra regeldruk met zich meebrengt.

Op dit moment wordt minder dan de helft van al het afgedankt textiel gescheiden ingezameld. Meer dan de helft belandt in het huishoudelijk afval en wordt direct verbrand. De inzamelcontainers zijn er inderdaad al wel, maar wellicht nog niet op voldoende plekken en ze worden dus nog niet genoeg gebruikt. Met de UPV voor textiel worden producenten verantwoordelijk om deze situatie te verbeteren en worden zij ook financieel verantwoordelijk voor het systeem. Dat past bij het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt. Daarnaast introduceert de UPV textiel ook doelstellingen voor wat er vervolgens gebeurt met al dat ingezamelde textiel. Ook dat stuk van de keten wordt verbeterd; meer hergebruik en meer en betere recycling. De maatregel is dus absoluut noodzakelijk.

De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris of er overleg is met de huidige inzamelaars van kleding, zoals bijvoorbeeld goede doelen. Deze leden vragen wat dit voorstel gaat betekenen voor hun inzameling.

Het Ministerie van IenW overlegt regelmatig met alle relevante partijen uit de textielketen, ook met de inzamelaars. Het voorstel voor de UPV textiel is in het verleden ook uitgebreid met hen besproken. De precieze gevolgen van de UPV zijn afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt tussen producenten en inzamelaars, maar het ligt zeer voor de hand dat de inzamelbedrijven textiel blijven inzamelen en dat producenten daar gebruik van maken. Op dit moment lopen de gesprekken hierover tussen producenten en andere ketenpartijen. Specifiek wat betreft de rol van goede doelen in de textielinzameling zal ik op basis van het definitieve EU-voorstel bezien op welke manier dit juridisch moet worden geborgd in de Nederlandse situatie.

BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie lezen in de brief dat producenten verantwoordelijk worden voor de kosten van het beheer van textielafval. Zo beoogt het voorstel een markt te creëren voor inzameling, sortering, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik en recycling (met name vezel-tot-vezelrecycling) en het stimuleren van circulair ontwerp van textielproducten. De UPV zal gelden voor producenten die nieuw huishoudtextiel, consumentenkleding, kledingaccessoires en schoeisel de eerste maal in het vrij verkeer binnen de interne markt van de EU brengen. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom of de gevolgen voor Nederlandse ondernemers bekend zijn, wat dit doet met de inkomsten van bedrijven en hoe de reacties vanuit relevante Nederlandse sectoren zijn.

De gevolgen van de invoering van de UPV textiel in Nederland voor producenten zijn in beeld gebracht met de bedrijfseffectentoets die eerder is uitgevoerd. De jaarlijkse kosten voor producenten zijn geraamd tussen de € 35 en € 53 miljoen. Op het moment dat de Europese regels worden geïmplementeerd in Nederland wordt bezien of en welke extra gevolgen dit heeft voor producenten. Die gevolgen lijken op voorhand overigens zeer beperkt, omdat Nederland al een UPV heeft. De invoering van de UPV textiel werd gesteund door de brancheverenigingen INretail en Modint.

Ook lezen de leden van de BBB-fractie dat «lidstaten er zorg voor moeten dragen dat de producenten deelname aan het inzamelingssysteem door sociale ondernemingen en andere partijen die textiel hergebruiken niet kunnen weigeren.» Zij vragen hoe de Staatssecretaris dit in Nederland wil vormgeven. Tevens vragen zij wat de Staatssecretaris gaat doen als bedrijven door omstandigheden niet kunnen meedoen aan zo’n inzamelingssysteem, maar dit dus «niet kunnen weigeren».

In Nederland lopen de gesprekken tussen producenten en inzamelaars al. Die gesprekken moeten leiden tot afspraken over de inzameling van textiel. Het ziet ernaar uit dat deze partijen er met elkaar uitkomen. Ik zal na vaststelling van het EU-voorstel bezien op welke manier dit juridisch moet worden geborgd in de Nederlandse situatie.

Naar boven