22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

21 501-34
Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2007

In antwoord op uw verzoek om ruim vóór het op 8 november 2007 geplande Algemeen Overleg over de EU-raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur, de Kamer in aansluiting op de BNC-fiche betreffende de Mededeling van de Commissie inzake de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding van 20 september 2007 (Kamerstuk 22 112, nr. 566, fiche nr. 2) een inhoudelijke reactie te geven op genoemde Mededeling van de Commissie van 3 augustus 2007, deel ik u het volgende mee.

Met de Commissie onderschrijf ik het belang van goed leraarschap. Het onderwijs staat of valt immers bij voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel. Vandaar dat ik de onderwijsinstellingen ondersteun bij de continue begeleiding en professionalisering van hun leraren en andere medewerkers. Daarbij benadruk ik dat zowel de initiële opleiding als aanvullende scholing gedurende de loopbaan als docent van groot belang zijn. Voor deze beide aspecten van het onderwijsarbeidsmarktbeleid heb ik dan ook verschillende initiatieven ontwikkeld. Op een aantal van deze initiatieven, die betrekking hebben op de Mededeling van de Commissie, ga ik hier in.

Commissie Leraren

In september 2007 is LeerKracht!, het advies van de Commissie Leraren verschenen. De kern van het advies bevat vier samenhangende categorieën maatregelen: 1) een betere beloning, 2) een sterker beroep, 3) een professionelere school, en 4) korte termijn maatregelen om het dreigende tekort aan leraren te bestrijden. Binnenkort kom ik met een reactie. Daarin ga ik in op de verbetering van de positie en kwaliteit van leraren en de kwaliteit van de lerarenopleidingen.

Kwaliteit leraarschap

Nederland kent een wettelijk kwaliteitsstelsel dat voortvloeit uit de grondwettelijke plicht van de Nederlandse overheid om voor goed onderwijs te zorgen. Elementen van dat stelsel zijn normen voor de inhoud van het onderwijs (bijvoorbeeld kerndoelen), voor de beroepskwaliteit van het onderwijspersoneel en voor een onafhankelijk en stimulerend toezicht op het onderwijs. De Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO) is de concrete uitwerking van de overheidszorg voor de beroepskwaliteit van het onderwijspersoneel.

Bekwaamheidseisen leraren

Het is belangrijk dat afgestudeerden van de lerarenopleidingen volledig bekwaam zijn voor een baan in het onderwijs. De lerarenopleidingen richten hun opleidingsprogramma’s daarom in volgens de bekwaamheidseisen voor leraren. Deze vloeien voort uit de Wet BIO. Het gaat om een basispakket aan kennis en vaardigheden die met specialisaties aangevuld kunnen worden. De bekwaamheidseisen voor leraren zijn op 1 augustus 2006 van kracht geworden. Het betreft een zevental competenties waaraan een beginnend leraar moet voldoen. Aansluitend kan de zittende leraar de competenties verder uitbreiden op basis van ervaring en scholing. Eenmaal per zes jaar is er de gelegenheid tot herijken van de bekwaamheidseisen. De thema’s waarvoor in de European Common Principles for Teacher Competences and Qualifications aandacht wordt gevraagd, vallen grotendeels samen met de bekwaamheidseisen voor leraren.

Een leven lang leren

De gehele loopbaan in het onderwijs blijft het onderhouden van de bekwaamheid voor het onderwijspersoneel van belang. Scholen hebben in hun rol als werkgever de verantwoordelijkheid om hun personeel hiertoe in staat te stellen. Het gaat dus om bekwaam zijn èn bekwaam blijven. Hieronder valt ook het begeleiden van beginnende docenten. Met de reguliere scholingsmiddelen en met de additionele gelden uit het «Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs», dat mijn ambtsvoorganger samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties in het onderwijs heeft gesloten en op grond waarvan de scholen in het primair en voortgezet onderwijs met ingang van 1 augustus 2006 extra middelen ontvangen, kan onder meer de begeleiding van en de deskundigheidsbevordering van docenten worden bekostigd.

Beleidsagenda lerarenopleidingen

Om over voldoende en goed opgeleide leraren te blijven beschikken, is investeren in de kwaliteit van lerarenopleidingen nodig. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom in samenwerking met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de HBO-raad de «Beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008» tot stand gebracht. Tussen 2005 en 2008 vindt een aantal activiteiten plaats om de kwaliteit van de lerarenopleidingen verder te verhogen. Naast kwaliteitsverbetering zorgen de projecten ook voor een betere infrastructuur van de opleidingen. Hierbij gaat het om meer samenwerking tussen de lerarenopleidingen en tussen de lerarenopleidingen en het onderwijsveld. Maar het gaat ook om het behoud van kleine vakken en de uitwisseling van kennis en expertise. Daartoe zijn eind 2006 middelen beschikbaar gesteld voor acht regionale samenwerkingsverbanden en acht landelijke expertisecentra.

Opleiden in de school/academische opleidingsschool

Aankomende en zittende leraren worden steeds vaker opgeleid op een school of instelling, in samenwerking met een lerarenopleiding. Onderwijsassistenten bijvoorbeeld kunnen op de school waar zij zijn aangesteld mede worden opgeleid tot leraar, evenals zij-instromers. Studenten aan de lerarenopleiding kunnen een duaal traject volgen en daarmee werken en leren combineren. Door deze mogelijkheden is een leerwerkcultuur ontstaan binnen de scholen.

In de afgelopen jaren heeft het ministerie van OCW in twee tranches aan 440 schoolbesturen van PO, VO en BVE subsidie verleend voor het opleiden in de school. Het doel was scholen te stimuleren tot de inrichting van een goede infrastructuur voor het opleidingsproces in de school en tot het maken van afspraken met lerarenopleidingen over taak- en verantwoordelijkheidsverdeling bij het opleiden in de school.

Om het werkplekleren duurzaam te kunnen borgen, is meer inzicht nodig in de manier waarop de kwaliteit getoetst kan worden en hoe toezicht plaats kan vinden. Daarom is het ministerie gestart met de dieptepilot «De (academische) opleidingsschool», een onderzoek naar werkplekleren. Middelen zijn beschikbaar gesteld om ruimte te geven aan scholen die bereid en in staat zijn toekomstige leraren op te leiden voor meer dan hun eigen behoefte én aan scholen die het opleiden in de school verbinden met onderwijsinnovatie en fundamentele kennisontwikkeling: de «academische» scholen. Het doel is te onderzoeken onder welke voorwaarden de opleidingsschool die opleidt voor de markt en de academische school een succes kunnen zijn.

Benchmarking

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zal de komende jaren in ongeveer 25 landen, waaronder Nederland, een groot vergelijkend onderzoek uitvoeren naar leraren (en directeuren) in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het onderzoek richt zich op een drietal onderwerpen: 1) waardering, feedback, beloning en evaluatie van leraren; 2) de schoolleider en de leerpraktijk; en 3) overtuiging en houding van leraren. Daarnaast komen aspecten aan bod over de kwaliteit van leraren, zoals ervaring, kwalificaties en verantwoordelijkheden. Ook richt het onderzoek zich op de tevredenheid over en effectiviteit van de opleiding en training, het profiel van de opleiding van leraren en het schoolklimaat. Op verzoek van de EU zijn in de vragenlijst van de OESO ook vragen opgenomen over de professionele ontwikkeling van leraren. In het kader van het Lissabonakkoord ontwikkelt de Commissie in samenspraak met de OESO voor dit onderwerp nieuwe indicatoren.

Accreditatie lerarenopleidingen

Voor leraren is een goed systeem van evaluatie en accreditatie van lerarenopleidingen belangrijk. Dit is een van de prioriteiten om de kwaliteit van de lerarenopleidingen te verbeteren. In Nederland voert de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) de accreditatie uit op basis van een externe beoordeling die door een Visiterende en Beoordelende Instantie is verricht. Deze evaluatie geschiedt eens in de zes jaar.

Afstemming in EU-verband

Nederland heeft actief geparticipeerd in de Expertgroup on Improving the Education of Teachers and Trainers. Vanaf de start in 2005 neemt Nederland deel aan het Peer Learning Cluster Teachers and Trainers. Van daaruit worden Peer Learning Activities rond bepaalde thema georganiseerd, waaraan Nederland deelneemt. In 2006 heeft Nederland een Peer Learning Activity (PLA) rond het thema de school als lerende organisatie voor hun docenten georganiseerd. Naast Nederland namen vertegenwoordigers van tien landen deel aan dit PLA. Het Europees Platform is ondermeer ingericht om de Europese dimensie binnen het Nederlandse onderwijs te versterken. Deze organisatie voert de Europese onderwijsprogramma’s uit en regelt buitenlandse stages voor onder meer leraren.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven