22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3244 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2021

Hierbij bied ik u de reactie aan naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken om ter voorbereiding op het op 16 december a.s. geplande Commissiedebat (CD) over EU-informatievoorziening een brief te sturen met de meest actuele stand van zaken van de afspraken inzake de informatievoorziening van het kabinet aan de Kamer over Europese dossiers en onderhandelingen.

Het kabinet hecht aan een goede EU-informatievoorziening aan uw Kamer en een goed geïnformeerd Europadebat. De laatste stand van zaken over de tussen uw Kamer en het kabinet overeengekomen EU-informatie-afspraken is in de vorm van een totaaloverzicht op 13 juli 2020 met uw Kamer is gedeeld.1 Daarbij is ook voorgesteld dit overzicht van de afspraken jaarlijks tijdens het CD EU-informatievoorziening met uw Kamer te bespreken, waarbij aan de orde kan komen of de bestaande afspraken nog volstaan of dat er op grond van ontwikkelingen in de Europese Unie nadere afspraken moeten worden gemaakt teneinde uw Kamer in staat te stellen zo goed mogelijk haar rol te vervullen.

In de brief van 13 juli 2020 werd ook aangegeven dat het bovenstaande onverlet laat dat, mochten de ontwikkelingen in de EU daarom vragen, in de tussenliggende periode aanvullende informatieafspraken kunnen worden gemaakt. Volgens mijn informatie zijn er in de tussenliggende periode geen algemene aanvullende informatieafspraken gemaakt. Wel zijn er specifieke informatieafspraken gemaakt ten aanzien van een aantal dossiers, bijvoorbeeld waar sprake is van een parlementair voorbehoud of ten aanzien van de Conferentie over de Toekomst van Europa.

Verder maak ik graag van deze gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over een lopend onafhankelijk onderzoek van Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar de nationale coördinatie van het Nederlandse standpunt over EU-beleid. Deze beleidsevaluatie omvat onder meer een deelonderzoek naar de EU-informatieafspraken tussen het Nederlandse kabinet en het nationaal parlement in de periode 2016–2020. Beide IOB-onderzoeken kunnen van nut zijn voor toekomstige debatten over de EU-informatievoorziening. De beleidsevaluatie, inclusief het rapport over de EU-informatieafspraken, zal ik, zodra gereed, uw Kamer doen toekomen samen met een kabinetsappreciatie. Dit zal echter niet mogelijk zijn voor de geplande datum van het CD van 16 december a.s., aangezien het rapport volgens de planning van IOB kort daarna zal worden opgeleverd.

Tenslotte ga ik in deze brief nader in op het EU-krachtenveld op het gebied van transparantie. Dit is overeenkomstig het verzoek van enkele leden van de commissie voor Europese Zaken, gedaan tijdens de technische briefing over de werking van EU-instellingen, informatievoorziening en transparantie in oktober jl.

Zoals bij uw Kamer bekend is de inzet van het Nederlandse kabinet om het EU-transparantiebeleid te moderniseren en de EU-besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. Om realistische en uitvoerbare doelstellingen te formuleren op dit terrein dient Nederland daarbij telkens rekening te houden met het krachtenveld binnen de Raad. Tussen de EU-lidstaten bestaan verschillen in de manier waarop er met transparantie en informatievoorziening wordt omgegaan. Dit komt voort uit een combinatie van factoren. De voornaamste factor is de wens om optimale onderhandelingsruimte te behouden. Volgens sommige lidstaten komt meer transparantie niet ten goede aan (de uitkomsten van) het onderhandelingsproces. Daarnaast speelt in sommige gevallen dat er weinig tractie bestaat op nationaal niveau voor het onderwerp, en/of de ervaring met het delen van documenten, hoe minder ervaring, hoe minder animo voor meer openbaarheid. Tenslotte speelt ook mee dat het vrijgeven van onderhandelingsposities risico’s op het gebied van externe beïnvloeding of veiligheid mee kan brengen.

Een groep van gelijkgezinde lidstaten (bestaande uit België, Denemarken, Estland, Finland, Ierland, Letland, Luxemburg, Nederland, Slovenië en Zweden) heeft in 2019 het non-paper «Increasing transparency and accountability of the EU» ondertekend met concrete suggesties om transparantie in de Raad te verbeteren, waaronder meer openheid rondom trilogen.2

Nederland zet zich samen met een klein aantal gelijkgezinde landen uit de groep van het non-paper specifiek in voor meer transparantie van trilogen, waarbij een functionele ruimte om te onderhandelen behouden blijft maar meer informatie (eerder) gedeeld kan worden. Bijvoorbeeld door in te zetten op de herziening van de limité-richtsnoeren van de Raad, zodat de limité-markering van Raadsdocumenten eerder wordt opgeheven.

Overige lidstaten zijn in meer of mindere mate terughoudend waar het gaat om meer openbaarheid van het besluitvormingsproces, met tevens verschillen in hoe vocaal men hierover is in de Raad, afhankelijk van de mate waarin bovengenoemde factoren een rol spelen.

Door de gezamenlijke inzet met gelijkgezinde lidstaten zijn op deelonderwerpen bemoedigende resultaten behaald. Zo waren Nederland, Duitsland en Denemarken initiatiefnemers van de transparency pledge, die uiteindelijk door alle lidstaten is ondertekend.3 4 Verder is onder leiding van het Duitse voorzitterschap in juli 2020 een akkoord bereikt over een aantal maatregelen die de wetgevingstransparantie in de Raad verbeteren, waaronder bij trilogen.5

Naast de Raad zijn natuurlijk ook het Europees parlement, de Europese Commissie en nationale parlementen belangrijke actoren om modernisering en verbetering van het EU-transparantiebeleid te bewerkstelligen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

Naar boven