22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3119 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2021

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft mij per brief op 12 mei jl. verzocht de Kamer te informeren over de stand van zaken met betrekking tot (de implementatie van) de Europese richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart.

Het doel van de Richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart is het bevorderen van de mobiliteit van werknemers en de veiligheid van de scheepvaart in de binnenvaart. Hiertoe worden de kwalificatie-eisen, waaraan de bemanning van binnenvaartschepen moet voldoen, binnen de Europese Unie geharmoniseerd.

Zowel voor de Nederlandse regelgeving op dit terrein, opgenomen in de Binnenvaartwet en onderliggende regelgeving, als voor de praktijk van de binnenvaart brengt dit relatief vergaande wijzigingen met zich mee. Kern van deze wijzigingen is, dat het huidige ervaringsgerichte kwalificatiesysteem gewijzigd wordt in een competentiegericht kwalificatiesysteem voor bemanningsleden in de binnenvaart. Een voorbeeld hiervan is dat de huidige voorschriften het mogelijk maken om op basis van ervaring (vaartijd) en theoretische examens het diploma schipper te behalen. Na implementatie van de richtlijn zal naast de theoretische examens ook altijd een praktijkexamen afgelegd moeten worden.

Ook het toepassingsbereik van de richtlijn heeft consequenties voor regelgeving en praktijk: zo zijn de kwalificatie-eisen van de richtlijn, in tegenstelling tot de huidige wetgeving, van toepassing op alle vaartuigen die gebouwd of ingericht zijn voor het vervoeren van meer dan 12 passagiers. Nu is in bepaalde gevallen voor het vervoeren van passagiers op rondvaartboten een klein vaarbewijs voldoende. Onder de bepalingen van de richtlijn is dit niet langer mogelijk.

De richtlijn biedt beperkte mogelijkheden om van de eisen van de richtlijn af te wijken. In dat geval is het mogelijk een vrijstelling te verlenen en en een certificaat onder voorwaarden af te geven dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt.

Mijn voornemen is om, daar waar op grond van de richtlijn mogelijk en voor de praktijk gewenst, gebruik te maken van de mogelijkheid om een certificaat onder voorwaarden af te geven. Ik ben met de sector in overleg over de mogelijkheden om certificaten onder voorwaarden in te voeren. Hierbij noem ik met name de rondvaartsector.

De richtlijn bevat voorts voor een aantal gevallen overgangsbepalingen, bijvoorbeeld voor het omruilen van bestaande vaarbewijzen voor schipper en matroos. De richtlijn bevat echter niet voor alle in Nederland denkbare gevallen een regeling. Ook hierbij valt te denken aan de houder van een klein vaarbewijs in de rondvaartsector.

Ik ben mij zeer bewust van de consequenties van de richtlijn voor de Nederlandse binnenvaartsector. In dit verband acht ik het van groot belang dat er overgangsregelingen komen, die de sector voldoende tijd bieden zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Ik ben voornemens ook in die gevallen, waarin de richtlijn niet voorziet, voor zover noodzakelijk en mogelijk een overgangsregeling in de wetgeving op te nemen. Ook dit gebeurt natuurlijk zoveel mogelijk in overleg met de sector.

Niet alleen binnen mijn Ministerie, maar ook daarbuiten wordt hard gewerkt aan de implementatie van de richtlijn: het CBR werkt bijvoorbeeld aan de aanpassing van de bestaande binnenvaartexamens, de scholen en opleiders aan de aanpassing van onderwijsprogramma’s en de Stichting afvalstoffen en vaarbewijzen binnenvaart (SAB) aan het systeem voor de registratie van kwalificatiecertificaten. Daarbij is voor iedereen de implementatiedatum, 17 januari 2022, van groot belang. Ook voor mij is deze datum voor de op te stellen regelgeving steeds leidend geweest. De implementatie blijkt echter allerlei detailvragen op te roepen die in eerste instantie niet voorzien waren. Vanwege de ingrijpende gevolgen van deze richtlijn voor de sector acht ik een zorgvuldige implementatie, waarbij alle vragen afdoende beantwoord zijn, van zeer groot belang. De vereiste zorgvuldigheid vraagt meer tijd dan aanvankelijk voorzien en gaat waarschijnlijk leiden tot een vertraging van zeker enkele maanden in de implementatie. Ik zal hierover zo spoedig mogelijk met de andere betrokken instanties in overleg treden om de planning van ieders werkzaamheden zo goed mogelijk af te stemmen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven