22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3007 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 januari 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 25 september 2020 over het Fiche: Mededeling Goed Fiscaal Bestuur (Kamerstuk 22 112, nr. 2924).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën van Financiën voorgelegd. Bij brief van 18 januari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris

Algemeen

1.

De leden van de fractie van de VVD vragen om een overzicht van de maatregelen tegen belastingontwijking van de afgelopen tien jaar en om een overzicht van de huidige fiscale uitdagingen volgens het kabinet en de Europese Commissie.

Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen tegen belastingontwijking. Het betreft zowel unilaterale als internationale maatregelen. Ondertussen is het kabinet bezig om ook de komende maanden nog enkele maatregelen tegen belastingontwijking te implementeren. Voor de overzichtelijkheid staan al deze maatregelen hieronder in een tabel. De afgelopen jaren zijn grote stappen gezet op het gebied van bestrijding van belastingontwijking. Ten aanzien van de huidige fiscale uitdagingen kan worden opgemerkt dat het kabinet zich, in samenwerking met de Europese Commissie en andere internationale organisaties, blijft inzetten voor het bestrijden van belastingontwijking. Twee grote uitdagingen hierbij zijn het maken van afspraken over de digitaliserende economie en een minimumniveau van winstbelastingheffing bij multinationals. Ingeval van de digitaliserende economie is een van de belangrijkste vragen hoe digitale bedrijven moeten worden belast. Deze bedrijven worden gekenmerkt door een afhankelijkheid van immateriële activa. Daarnaast hebben de bedrijven geen of een onbeduidende fysieke aanwezigheid in de landen waar commerciële activiteiten worden uitgevoerd en is er een aanzienlijke rol weggelegd voor de gebruikers in de waardecreatie. In het Inclusive Framework (IF)1 on BEPS van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt aan deze uitdagingen gewerkt. Dit heeft zich vertaald in Pijler 1 en 2 waarvan de blauwdrukken zijn gepubliceerd. Het doel van het IF is om het project halverwege 2021 af te ronden. Wanneer het erop lijkt dat er vanuit het IF niets tot stand komt zal Europa in maart beginnen met voorbereidend werk voor eventuele Europese wetgeving die aan de uitdagingen tegemoetkomt. Nederland is voorstander van deze aanpak.

Tabel 1: Beschermen van de belastinggrondslag (belastingontwijking)

Maatregel

Status

Inwerkingtreding per

Introductie compartimenteringsreserve deelnemingsvrijstelling

Wet is aangenomen

2014

Implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn

2015

Wet is aangenomen

2016

Aanpassing innovatiebox

Wet is aangenomen

2017

Introductie begrip samenwerkende groep t.b.v. renteaftrekbeperkingen

Wet is aangenomen

2017

Spoedreparatie fiscale-eenheidsregime

Wet is aangenomen

2018

Beperking carry forward verliesverrekeningstermijn

Wet is aangenomen

2019

Beperking afschrijvingsmogelijkheden onroerend goed in eigen gebruik

Wet is aangenomen

2019

Implementatie eerste EU-richtlijn tegen belastingontwijking (ATAD1)

– earningsstrippingbepaling (generieke renteaftrekbeperking)

– aanvullende CFC-maatregel (voorkomen van verschuiving van winst naar gecontroleerde buitenlandse lichamen)

Wet is aangenomen

2019

Lijst met laagbelastende landen. Relevant voor:

– aanvullende CFC-maatregel

– vernieuwde rulingpraktijk

– bronbelasting op renten en royalty’s

– fiscale voorwaarden voor het verlenen van steun aan individuele bedrijven

Uitvoeringsregeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden

2019

Vernieuwde rulingpraktijk

– geen ruling meer als belastingontwijking een van de voornaamste doelen is

– geen ruling meer als bedrijf geen economische nexus (onvoldoende aanwezigheid) heeft in Nederland

– geen ruling meer voor transacties met laagbelastende landen

Beleidsbesluit van 19 juni 2019, nr. 13003

juli 2019

Goedkeuring multilateraal verdrag

Wet is aangenomen

juli 2019

Minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars

Wet is aangenomen

2020

Implementatie tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking (ATAD2): bestrijding hybridemismatches als gevolg van kwalificatieverschillen instrumenten of lichamen

Wet is aangenomen

2020

Verhoging tarief innovatiebox van 7% naar 9%

Belastingplan 2021

2021

Conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende en non-coöperatieve landen

Wet is aangenomen

2021

Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking (artikel 10a Wet Vpb 1969)

Belastingplan 2021

2021

Toepassen van het arm’s-lengthbeginsel bij neerwaartse winstcorrecties

Voorstel in voorjaar 2021

2022

Aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties

Voorstel in voorjaar 2021

2024

Tabel 2: Transparantie en integriteit (belastingontwijking en belastingontduiking)

Maatregel

Status

Inwerkingtreding per

Implementatie administratieve samenwerkingsrichtlijn (DAC1)

Wet is aangenomen

2013

Aanvullende informatieverplichting (CBCR, Master File / Local File)

Wet is aangenomen

2016

Implementatie wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn (DAC2): automatische uitwisseling van financiële accountinformatie

Wet is aangenomen

2016

Implementatie wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn (DAC3): automatische uitwisseling van rulings

Wet is aangenomen

2017

Implementatie wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn (DAC4): automatische uitwisseling van CBCR

Wet is aangenomen

Juni 2017

Implementatie wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn (DAC5): toegang tot informatie over de beneficial owner

Wet is aangenomen

2018

Versterking opsporingscapaciteit Belastingdienst verhuld vermogen (cumulatief € 17 miljoen)

Brief Staatssecretaris 18 september 2018

2019

Maatregelen tegen verhaalsconstructies bij de invordering van belastingschulden.

Wet is aangenomen

2019

Openbaarmaking fiscale vergrijpboeten door medeplegers die beroeps- of bedrijfsmatig bijstand verleenden

Wet is aangenomen

2020

Meldingsplicht grensoverschrijdende constructies (Mandatory Disclosure, DAC6)

Wet is aangenomen

2021

Verduidelijken wettelijk fiscaal verschoningsrecht

Wetsvoorstel in consultatie

2022

Implementatie wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn (DAC7): uitwisselingsplicht voor digitale platformen

Informeel goedgekeurd in Europa. Wachtend op agendering voor formele goedkeuring

2023

Onderzoek naar tijdsduur fiscale procedures in verband met informatiebeschikking

In onderzoek

2023

2.

De leden van de fractie van D66 vragen of Nederland, zoals ook door de Commissie-Ter Haar is geadviseerd, een voortrekkersrol inneemt in het aanpakken van belastingontwijking en het verder brengen van voorstellen ter bestrijding van belastingontwijking.

Het kabinet ziet deze aanbevelingen van de Commissie-Ter Haar als een versterking van de Nederlandse inzet om in internationaal verband belastingontwijking te bestrijden. De uitdagingen die samenhangen met de belastingheffing van multinationals, zijn internationaal van aard en kunnen het beste worden aangepakt door middel van internationale afspraken, zowel bij de OESO als in de EU. Goed werkende en voor de praktijk goed uitvoerbare Europese afspraken op het gebied van internationale winstbelasting zorgen voor beter uitvoerbare belastingregelgeving voor de Belastingdienst, lagere administratieve lasten voor het bedrijfsleven, en voor meer zekerheid ten aanzien van de af te dragen belasting. Verder bieden deze internationale -via OESO en IF- en Europese afspraken de mogelijkheid om een winstbelastingstelsel te creëren dat beter bestand is tegen belastingontwijking en schadelijke belastingconcurrentie en bovendien bijdraagt aan een level playing field. Hierdoor wordt de EU als geheel aantrekkelijker voor investeringen.

De hervorming van de Gedragscodegroep voor bedrijfsbelastingen

3, 10, 20.

De leden van de fracties van de VVD, het CDA en de SP vragen of het kabinet ook voor de Gedragscodegroep en in de Ecofin Raad kan uitsluiten dat de unanimiteitsbesluitvorming zal worden losgelaten.

Er is in de Gedragscodegroep over gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming gesproken en er bleek geen consensus onder de lidstaten hierover te zijn. Dit betekent dat de besluitvorming in de Gedragscodegroep op basis van unanimiteit zal blijven plaatsvinden.

14, 17, 18 en 19.

Deze leden van de fractie van D66 en GroenLinks vragen of stemming door middel van gekwalificeerde meerderheid in de Gedragscodegroep en unanimiteit in de Ecofinraad juist een laagdrempelige manier is om te experimenteren met stemming door middel van gekwalificeerde meerderheid op het gebied van belastingen. Verder vragen de leden van GroenLinks zich af of het omzetten van de besluitvorming op basis van unanimiteit naar meerderheidsbesluitvorming niet in ieder geval betekent dat meer adviezen van de gedragscode het daglicht zullen zien, ook als deze door de Ecofinraad worden weggestemd, en zodoende leidt tot meer transparantie.

Gegeven de stand van zaken in de Gedragscodegroep over de besluitvormingsprocedure, zijn deze vragen meer van een theoretische aard geworden. Het is echter de vraag of deze gelaagde stemmingsprocedure tot meer transparantie zal leiden, omdat de rapporten van de Gedragscodegroep pas openbaar kunnen worden gemaakt als de Ecofin Raad er met unanimiteit mee instemt.

4.

De leden van de VVD fractie willen weten wie er deel uitmaken van de Gedragscodegroep.

De gedragscodegroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en in een ondersteunende functie de Europese Commissie. De voorzitter van de groep is een vertegenwoordiger van een lidstaat die een mandaat van 2 jaar bekleedt en wordt bijgestaan door het secretariaat van de Raad van de EU.

5, 6, 7, 9 en 15.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet specifiek in kan gaan op de burgerschapsregelingen. Zo willen de leden weten wat deze regeling inhoudt, waar deze vandaan komt en waarom de Europese Commissie deze regeling nodig acht. Verder vragen de leden van de VVD, CDA en D66 aan welke randvoorwaarden het kabinet precies denkt. In dat kader vragen de leden van de CDA fractie het kabinet de Kamer te informeren wanneer dergelijke nadere randvoorwaarden voor een uitbreiding van het mandaat worden gesteld alvorens hier door Nederland een standpunt over wordt ingenomen.

De Commissie suggereert om het mandaat van de Gedragscodegroep, dat eigenlijk alleen ziet op bedrijfsbelastingen, uit te breiden naar potentieel schadelijke regimes voor particuliere belastingbetalers. De Commissie meent dat maatregelen om vermogende particulieren aan te trekken, ook wel gebruikt lijken te worden om op oneerlijke wijze bedrijven en investeringen uit andere landen aan te trekken. Verder geeft de Commissie aan dat burgerschapsregelingen vaak gebruikt worden om regels inzake fiscale transparantie te ontwijken. Buiten deze uitleg heeft de Commissie nog niet veel meer informatie verstrekt, zoals over het causale verband tussen de burgerschapsregelingen en de mogelijke schadelijke belastingconcurrentie die dit op bedrijfsniveau kan veroorzaken. Dit is van belang omdat de Gedragscodegroep primair gericht is op het aanpakken van schadelijke concurrentie op het gebied van bedrijfsbelastingen. Aan de andere kant gaat het onderwerp burgerschapsregelingen veel verder dan belastingen. Het is voor het kabinet logisch dat dit onderwerp beperkt blijft tot de eventuele fiscale aspecten en zich niet gaat bezighouden met bijvoorbeeld het toekennen van een nationaliteit aan particulieren.

Het onderwerp burgerschapsregelingen is overigens nog niet ter sprake gekomen in de Gedragscodegroep. Wel is duidelijk dat veel lidstaten nog niet overtuigd zijn over de toegevoegde waarde van dit voorstel tot uitbreiding. Mocht de discussie in de toekomst naar besluitvorming gaan neigen dan zal de Kamer daarvan op de hoogte gebracht worden.

8.

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet ook deel uitmaakt van de kleine groep lidstaten die de voorkeur heeft om de reikwijdte van het mandaat zoveel mogelijk gelijk te laten lopen met de uitkomsten in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over de digitaliserende economie.

Het kabinet ziet een grote meerwaarde om de uitkomsten van de OESO over de digitaliserende economie mee te nemen in de dialoog in de Europese Unie. Sowieso zullen de OESO afspraken passend moeten worden gemaakt met het EU-wet en -regelgevingskader. Dit heeft bijvoorbeeld ook plaatsgevonden toen de BEPS actiepunten van de OESO werden omgezet naar de richtlijnen ATAD 1 en 2.

11, 12, 13:

De leden van de fractie van D66 vragen waarom de Commissie het mandaat van de Gedragscodegroep vaststelt en waarom dit niet de gedragscodegroep zelf is. Verder vragen deze leden of Nederland ooit zelf de werking van de gedragscodegroep heeft geëvalueerd, en zo nee, waarom niet. Voorts vragen deze leden naar het aantal momenten dat Nederland heeft overwogen om haar veto in te zetten in de gedragscodegroep.

De Gedragscodegroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en in een ondersteunende functie de Commissie. De Commissie heeft geen stemrecht maar kan wel suggesties doen hoe de Commissie zelf het mandaat zou willen invullen. Aan de hand van de gedane suggesties, is het aan de lidstaten om tot een uiteindelijk compromis te komen. Hoewel het zelf evalueren van een gremium als de Gedragscodegroep zeker een toegevoegde waarde heeft, is het lastig om dergelijke evaluaties of bevindingen om te zetten naar concrete resultaten. Wel heeft de Commissie ter voorbereiding van hun evaluatie ook de lidstaten gevraagd om mee te denken. In dat stadium heeft Nederland actief meegedacht en punten meegegeven. Ten slotte, heeft het kabinet vrijwel nooit een veto overwogen, omdat er in de Gedragscodegroep altijd gestreefd wordt om met consensus een compromis te bereiken.

16.

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het streven naar meer transparantie en vragen welke resultaten zijn geboekt tussen 29 maart 2018 en heden.

Het secretariaat van de Raad van de EU heeft uitgebreide webpagina’s opgesteld over het werk van de Gedragscodegroep2 en de lijst voor non-coöperatieve jurisdicties3. Beide webpagina’s worden frequent bijgewerkt en alle aangenomen besluiten, conclusies, en verslagen zijn op deze pagina’s goed terug te vinden. Verder worden de verslagen van de Gedragscodegroep uitgebreider opgesteld dan daarvoor. Dat laat onverlet dat er zeker nog ruimte om de transparantie te verbeteren en het kabinet zet zich in om de nieuwe ronde aan hervormingen aan te grijpen om transparantie hoog op de agenda te houden.

21.

De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet in hoeverre de bestaande Nederlandse kenniswerkersregeling, die geen kenniswerkers maar werkgevers van werknemers met een hoog inkomen deels vrijstelt van werkgeverslasten, hier ook onder zal vallen en of Nederland met het oog hierop afschaffing of omvorming van deze regeling overweegt.

De Commissie suggereert in de mededeling om het mandaat van de Gedragscodegroep dat eigenlijk alleen ziet op bedrijfsbelastingen, uit te breiden naar potentieel schadelijke regimes voor particuliere belastingbetalers. De Commissie meent dat burgerschapsregelingen vaak gebruikt worden om regels inzake fiscale transparantie te ontwijken. Buiten deze uitleg is er niet veel meer bekend over de inzet van de Commissie. Dit komt ten dele omdat dit onderwerp nog in de Gedragscodegroep besproken dient te worden. Op basis van de bovenstaande tekst lijkt de Commissie meer te refereren naar burgerschapsregelingen dan kenniswerkersregelingen. Een aanpassing van eventuele Nederlandse regelingen met het oog op dit onderwerp lijkt dan ook niet aan de orde.

23.

De leden van de fractie van de SP verbazen zich over de terughoudendheid die bestaat met betrekking tot de transparantie over de Gedragscodegroep als het gaat om de inhoudelijke beoordeling van belastingregimes van lidstaten. Zij vragen het kabinet wat de aanleiding is om zo vertrouwelijk om te gaan met deze informatie.

De Gedragscodegroep is een middel om schadelijke belastingconcurrentie te voorkomen door regimes voor bedrijfsbelastingen van de lidstaten te beoordelen op schadelijke belastingaspecten. Een bepaalde mate van discretie is hierbij een belangrijke voorwaarde, juist om ervoor te zorgen dat er vrij gediscussieerd kan worden over de beoordeling van deze regimes. Wel deel ik de oproep om transparantie toe te passen als het gaat om de goede uitleg in de rapporten over de beoordeling van potentieel schadelijke belastingregimes.

24.

Verder willen de leden van de SP het kabinet vragen of een dergelijk minimumniveau wel is te realiseren als niet gesproken kan worden over het gedrag van notoire belastingparadijzen als Nederland, waar door allerlei constructies bij sommige bedrijven alsnog weinig vennootschapsbelasting wordt geheven.

De discussie over een minimumniveau van winstbelasting loopt nog in de OESO. Het is daarom, vooruitlopend op deze uitkomsten, lastig om een voorschot te nemen op de discussie in hoeverre de gedragscodegroep een rol kan spelen bij het waarborgen van een minimumniveau van winstbelasting.

Verder is Nederland geen belastingparadijs omdat Nederland een gemiddeld Vpb-tarief heeft, voldoet aan alle standaarden van informatie-uitwisseling en veel wetgeving heeft aangenomen met het oog om belastingontwijking juist tegen te gaan. Deze wetgeving is terug te vinden in tabellen 1 en 2 van deze beantwoording.

25.

De leden van de fractie van de SP vragen de Staatssecretaris hoe hij de rol van de Commissie binnen de Gedragscodegroep ziet, zeker gezien de voorliggende mededeling.

De Gedragscodegroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Europese Commissie die, als een secretariaat, het beoordelingsproces van alle potentieel schadelijke belastingregimes begeleidt. Verder kan de Commissie in een mededeling suggereren hoe zij de Gedragscodegroep zouden vormgeven, maar de Commissie heeft geen bevoegdheden of stemmingsinvloed in de Gedragscodegroep. Alleen de lidstaten hebben stemrecht.

De herziening van de Europees fiscale Lijst van niet coöperatieve jurisdicties

26.

De leden van de fractie van de VVD vragen om een uitgebreide toelichting op de toets voor niet coöperatieve jurisdicties tussen de EU en de OESO. De leden willen weten welke verschillen hiertussen zitten en waarom.

De Gedragscodegroep en de OESO kennen soortgelijke toetsen om landen te beoordelen of zij voldoen aan de fiscale minimum-standaard. In grote lijnen zien de criteria op fiscale transparantie (uitwisseling van fiscale informatie tussen de landen) en schadelijke belastingconcurrentie.

Op het gebied van fiscale transparantie lopen de OESO en de Gedragscodegroep gelijk op omdat de Gedragscodegroep de uitkomsten van de OESO op dit gebied overneemt.

Bij de beoordeling van potentiele schadelijke preferentiële regimes hanteert de Gedragscodegroep criteria die gebaseerd zijn op de OESO-criteria, alwaar gaandeweg verschillen in zijn geslopen over de uitleg van de criteria. Dit ziet met name op de reikwijdte: zo kijkt de OESO alleen naar regimes die zich richten op zeer mobiele activiteiten die gemakkelijk te verplaatsen zijn naar een ander land. De Gedragscodegroep kent deze beperking niet en kijkt bijvoorbeeld ook naar exportregimes of naar speciaal economische zones die als doel hebben om via belastingverlaging van de werkgelegenheid te verbeteren. Dit kan tot de situatie leiden dat een land groen licht krijgt van de OESO, terwijl de Gedragscodegroep vervolgens aangeeft dat het land een schadelijk regime heeft. Dit valt lastig uit te leggen en het zou de voorkeur hebben als beide organisaties dezelfde definitie zouden toepassen.

Verder kijkt de Gedragscodegroep naar de potentieel schadelijke effecten van landen met belastingstelsels die 0% aan vennootschapsbelasting (hierna Vpb) en landen die überhaupt geen Vpb kennen. De Gedragscodegroep is van mening dat door een 0% Vpb tarief of het niet toepassen van een Vpb, er een te groot risico ontstaat op belastingontwijking of -ontduiking. Om deze reden heeft de Gedragscodegroep in 2017 een nieuwe set regels opgesteld om deze groep landen te onderzoeken. De OESO heeft deze inzet in 2018 overgenomen en gebruikt grotendeels dezelfde onderliggende criteria. Beide organisaties streven er overigens naar om zoveel mogelijk gezamenlijk op te treden.

Dan is er een verschil in de consequenties voor landen die niet voldoen aan één van de bovenstaande criteria. De OESO vermeldt het als een land niet voldoet maar daar blijft het bij. De naming en shaming is wat betreft de OESO voldoende. De EU gaat verder en plaatst landen op lijst van non-coöperatieve jurisdicties als deze aan één van de onderliggende minimum criteria niet voldoen. Verder passen de lidstaten fiscaal defensieve maatregelen toe jegens de landen die op de lijst van non-coöperatieve jurisdicties staan.

27.

De leden van de fractie van de VVD vinden een evaluatie van de gehele procedure terecht en zijn benieuwd naar de discussie over de huidige toetsingscriteria. Zij vragen het kabinet om de Kamer actief op de hoogte te houden van het eventuele wetgevende voorstel van de Commissie bij de evaluatie in 2022.

Mochten er wetvoorstellen door de Commissie worden gepresenteerd dan zal de Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld op basis van een Beoordeling Nieuw Commissie voorstel (BNC fiche). Het BNC-fiche met daarin de appreciatie van de regering over het voorstel zal vervolgens in de Kamer besproken worden, ten behoeve van de onderhandelingen in Brussel.

28, 38.

De leden van de fractie van het CDA hebben in eerdere debatten al aangegeven dat het mooi zou zijn als in de Europese fiscale lijst een minimumtarief als criterium wordt opgenomen. De leden willen graag weten wat het krachtenveld rondom een dergelijk voorstel is en of het kabinet kan aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn. De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet, in dat kader, wat de gevolgen zouden zijn van het hanteren van een minimumtarief binnen de OESO als het gaat om het aanwijzen van niet-coöperatieve landen.

Voor de door Nederland genomen maatregelen tegen belastingontwijking wordt, zoals de leden van de fractie van het CDA aangeven, mede aangesloten bij een minimum statutair tarief. In beginsel zou Nederland er voorstander van zijn om een minimum tarief soortgelijk aan de laagbelastende lijst in de criteria op te nemen. De inhoudelijk discussie hierover is voorlopig echter uitgesteld in afwachting van de uitkomst van het OESO project over de digitaliserende economie. Pijler 2 ziet op een minimumniveau van belastingheffing voor multinationals. Indien pijler 2 in de OESO/IF wordt aangenomen, zal worden bezien in hoeverre het passend is om het criterium van een minimumtarief een plaats te geven in het mandaat van de Gedragscodegroep. Aangezien het hier gaat om een toekomstige discussie is het lastig om op dit moment een krachtenveld en/of de gevolgen voor de werking van de EU fiscaal zwarte lijst te schetsen.

30.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris kan waarborgen dat de herziening van de Europees fiscale Lijst van niet-coöperatieve jurisdicties niet inhoudt dat dit lidstaten zou verbieden om zelf belastingparadijzen op een zwarte lijst te zetten die niet op de Europese zwarte lijst staan.

De herziening van de Europees fiscale Lijst van niet-coöperatieve jurisdicties laat technisch gezien de nationale fiscale zwarte lijsten onverlet. De Commissie roept wel op tot uniformering van de lijsten omdat er anders de positieve prikkel voor een derde land om hun wetgeving aan te passen wordt weggenomen, omdat het land dan nog wel op de nationale lijsten kan staan. Hierdoor krijgt de Europese lijst niet de status van de fiscale lijst maar één van de fiscale lijsten en verliest daarmee aan kracht en uitstraling.

31, 32.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom belastingparadijzen als Hong Kong, Singapore en Zwitserland niet op de lijst staan, en waarom de Kaaimaneilanden weer geschrapt zijn van de lijst.

Al deze genoemde landen voldoen op dit moment aan de fiscale minimum criteria en kunnen dus niet op de lijst worden geplaatst. Dit wil overigens niet zeggen dat deze landen nu voor altijd gevrijwaard zijn. Eventuele aanpassingen in hun fiscale wetgeving ten faveure van het bedrijfsleven worden nauwlettend in de gaten gehouden door de Gedragscodegroep.

33, 34.

De leden van fractie van GroenLinks vragen zich af of het een idee zou zijn om de lijst door een onafhankelijke instantie te laten opstellen, op basis van vooraf publiek gemaakte criteria. Hiermee wordt een goede waarborg gecreëerd om te voorkomen dat het opstellen van de lijst wordt beïnvloed door politieke belangen van individuele lidstaten.

In theorie zou dit een interessante optie kunnen zijn. Echter, naast het feit dat het lastig zal zijn om een dergelijke onafhankelijke organisatie met de benodigde expertise te vinden, zit er ook een beleidsmatige kant aan de lijst. Niet elke keuze ligt even duidelijk voor de hand en kan leiden tot beleidsmatige besluiten of nadere interpretatie over de toepassing van de criteria. Dit soort discussies kunnen beter gevoerd te worden door de uiteindelijk verantwoordelijke lidstaten en dan te worden uitbesteed aan een onafhankelijke organisatie.

35, 36:

De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af of van landen een minimale belastingdruk worden verlangd voor bedrijven. Verder vragen de leden of een minimum statutair tarief onvoldoende garantie is om uit te sluiten dat er nauwelijks vennootschapsbelasting wordt geheven op bedrijven.

De criteria van de OESO en van de EU zien nu niet op een minimaal tarief of belastingdruk. Op dit moment wordt in OESO/IF-verband wel gesproken over maatregelen die als doel hebben om een minimumniveau van winstbelasting bij multinationals te waarborgen. Hiervoor zullen onder meer afspraken moeten worden gemaakt hoe op een uniforme manier kan worden berekend wat het effectieve tarief van een bedrijf is. De OESO heeft als doel om medio 2021 een oplossing te presenteren. Zolang er nog geen mondiaal minimum belastingniveau is waarmee gewerkt kan worden, is het gebruik van een minimum nominaal tarief de beste optie.

37.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks welke sancties er in de verschillende lidstaten worden verbonden aan de zwarte lijst.

De EU-lidstaten kunnen in ruime mate zelf bepalen wat voor defensieve maatregelen zij op fiscaal terrein treffen en hoe ver die reiken. Bepalend is daarbij welke maatregel het beste past in hun nationale belastingstelsel. De lidstaten hebben afgesproken dat één van de administratieve maatregelen moet worden toegepast en vanaf 1 januari 2021 één van de specifieke fiscale maatregelen. Het staat lidstaten overigens vrij om nationaal meer maatregelen te treffen.

Administratieve maatregelen:

  • Versterkt toezicht op de transacties,

  • Strengere risicoaudits voor belastingplichtigen die gebruikmaken van regelingen op de lijst, of

  • Strengere risicoaudits voor belastingplichtigen die gebruikmaken van fiscale constructies waarbij regelingen op de lijst betrokken zijn.

Fiscale maatregelen:

  • Niet-aftrekbaarheid van kosten die gemaakt zijn in een op de lijst vermelde jurisdictie,

  • Regels inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen, ter beperking van kunstmatig uitstel van belasting voor laagbelaste offshore-entiteiten,

  • Bronbelastingmaatregelen, om onjuiste belastingvrijstelling of -teruggaaf aan te pakken, of

  • Beperking van de deelnemingsvrijstelling inzake de winstuitkering.

39, 40:

De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet waarom belastingparadijzen als Hong Kong, Singapore en Zwitserland niet op de Nederlandse lijst van laagbelastende landen voorkomen. Daarnaast vragen deze leden het kabinet welke gevolgen bestaan voor landen op de lijst.

De genoemde landen passen een nominaal tarief toe dat hoger is dan de gestelde minimumgrens van 9%. Jaarlijks wordt overigens de wetgeving van de derde landen doorgenomen om te eventuele veranderingen van de tarieven mee te nemen bij het opstellen van de jaarlijkse lijst. De gevolgen zijn dat de aangewezen laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden onder de toepassing vallen van de zogenoemde aanvullende Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel in de vennootschapsbelasting. Verder wordt er vanaf 1 januari 2021, op uitgaande interest en royaltybetalingen naar deze laagbelastende landen een bronheffing ingehouden van 25% en kunnen bedrijven geen ruling meer krijgen voor transacties waarbij een land op de lijst betrokken is.

Ondersteuning van ontwikkelingslanden op het gebied van goed fiscaal bestuur

41.

De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet wat de boodschap waard is dat Nederland en de EU ontwikkelingslanden blijven ondersteunen terwijl fiscale constructies zo goed als ongemoeid worden gelaten, nieuwe belastingverdragen nog steeds oneerlijk blijken en oneerlijke belastingverdragen niet heronderhandeld worden.

Ons internationaal georiënteerde belastingstelsel kan onbedoeld aantrekkelijk zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken, bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Belastingontwijking gaat ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook van de belastingopbrengsten in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet.

Nederland zet in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Oneigenlijk gebruik van belastingverdragen zal zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit ontwikkelingslanden uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Het zijn onder meer deze stromen die het kabinet wil tegengaan. Daarom voert dit kabinet een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties per 2021 en bereidt het kabinet een aanvullende bronbelasting op dividenden voor naar laagbelastende jurisdicties. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor structuren waarmee belasting wordt ontweken. Verder is het voor een effectieve aanpak van belastingontwijking noodzakelijk om in internationaal verband te werken aan nieuwe maatregelen. Het kabinet moedigt daarom de strijd tegen belastingontwijking aan en wil, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Nederland heeft zich steeds constructief opgesteld in de discussies over een herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment worden gevoerd in het IF georganiseerd door de OESO. Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.

Naast de vele maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan, heb ik in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) aangegeven nadrukkelijker rekening te willen houden met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Ik heb daarbij de bereidheid verwoord om voortaan (nog) meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden toe te kennen. Voorts hecht ik, zoals eerder aangegeven, belang aan het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen zodat het ontwikkelingsland niet ten onrechte in zijn heffingsbevoegdheid wordt beperkt.


X Noot
1

Het OESO/G20 Inclusive Framework on BEPS is in 2016 gevormd met het oog op implementatie van de maatregelen uit het OESO/G20-project om grondslaguitholling en winstverschuiving tegen te gaan (het BEPS-project) en verdere internationale samenwerking op het gebied van belastingheffing. Binnen het Inclusive Framework werken lidstaten en niet-lidstaten van de OESO op gelijke voet samen. Het Inclusive Framework heeft op het moment van schrijven 137 leden.

Naar boven