22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2950 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2020

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 8 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Verordening oprichting Gemeenschappelijke Onderneming Europese High Performance Computing (Kamerstuk 22 112, nr. 2948)

Fiche: Mededeling EU-Strategie voor het digitale geldwezen (Kamerstuk 22 112, nr. 2949)

Fiche: Verordening Pilot regime voor marktinfrastructuren gebaseerd op distributed ledger technology (DLT)

Fiche: Verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA) (Kamerstuk 22 112, nr. 2951)

Fiche: Mededeling strategie voor retailbetalingen (Kamerstuk 22 112, nr. 2952)

Fiche: Mededeling Nieuw Actieplan Kapitaalmarktunie (Kamerstuk 22 112, nr. 2953)

Fiche: Mededeling «Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030» (Kamerstuk 22 112, nr. 2954)

Fiche: Gewijzigd voorstel verordening Europese klimaatwet (Kamerstuk 35 448, nr. 1)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: Verordening Pilot regime voor marktinfrastructuren gebaseerd op distributed ledger technology (DLT)

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een pilot regime voor marktinfrastructuren gebaseerd op distributed ledger technology

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    24 september 2020

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2020) 594

  • d) EUR-lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2020:594:FIN

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD(2020) 201

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Economische en Financiële Zaken

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Financiën

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Dit voorstel is onderdeel van het «Digital Finance Package», een pakket maatregelen dat ziet op de kansen en risico’s van digitalisering in de financiële sector.1 De verordening richt zich op het experimenteel gebruik van distributed ledger technology (DLT) in infrastructuren voor de handel in financiële instrumenten. DLT is de verzamelnaam voor technologieën die staan voor het betrouwbaar, onweerlegbaar en herleidbaar decentraal vastleggen van informatie, transacties of softwareprogramma’s (zoals slimme contracten en programmeerbare transacties). Blockchain is een vorm van DLT. Hierdoor kunnen transacties in financiële instrumenten onmiddellijk geregistreerd en afgewikkeld worden en wordt de transactieketen korter. DLT kan namelijk de stappen van clearing, afwikkeling en bewaring combineren, terwijl de bestaande regelgeving ervan uitgaat dat dit gescheiden activiteiten zijn. Om deze reden is DLT een interessante technologie voor gebruik in de financiële sector.

Een specifieke financiële toepassing waarbij het gebruik van DLT mogelijk voordelen kan opleveren is de handel in financiële instrumenten. De handel in financiële instrumenten is sterk gereguleerd, met name om juridische duidelijkheid te verschaffen over de afwikkeling van transacties. Het doel hiervan is om de rechten en verplichtingen van de verschillende partijen die bij deze transacties betrokken zijn te waarborgen. In het traditionele model zijn bij de uitgifte, handel en clearing en settlement van financiële instrumenten meerdere partijen en infrastructuren betrokken. Zo wordt de handel gedaan via een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) en zijn bij de clearing en settlement een centrale effectenbewaarinstelling (CSD) en een centrale tegenpartij (CCP) betrokken. Met het gebruik van DLT kan er overgegaan geworden naar één gedeelde infrastructuur om een transactie uit te voeren. Omdat het wetgevende kader uitgaat van het traditionele model waarbij elke partij een eigen infrastructuur heeft, kan het zijn dat de mogelijkheden van DLT niet benut kunnen worden. Om partijen toch de ruimte te bieden om DLT te gebruiken, komt de Commissie met dit voorstel voor een pilot regime. Met het pilot regime wordt het mogelijk dat in de DLT-infrastructuur de rollen van een CSD en een MTF vervuld kunnen worden onder gezag van één van beide (in het geval van een MTF de beleggingsonderneming of marktexploitant die de MTF beheert). De rollen van de MTF of CSD blijven bestaan, maar worden op een andere manier ingevuld.

De Commissie stelt dit pilot regime voor naar aanleiding van signalen vanuit de sector. Marktpartijen hebben aangegeven dat zij vanwege de bestaande wetgeving geen DLT kunnen gebruiken bij de handel in financiële instrumenten. Hierbij bleek het lastig om exact aan te wijzen welke aanpassingen aan de huidige wetgeving nodig zijn. Om tegemoet te komen aan de zorgen uit de sector en om gezamenlijk te onderzoeken welke regels het gebruik van DLT mogelijk belemmeren, stelt de Commissie voor om een pilot regime te starten. In het pilot regime kunnen beleggingsondernemingen of marktexploitanten die een MTF exploiteren en CSD’s uitgezonderd worden van enige bepalingen uit de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en de verordening markten voor financiële instrumenten (MiFID II en MiFIR)2 en de verordening centrale effectenbewaarinstellingen (CSDR).3 Om investeerders en consumenten te beschermen, maar ook om risico’s voor de financiële stabiliteit te mitigeren, heeft de Commissie een aantal zaken afgebakend. Zo kunnen alleen beleggingsondernemingen of marktexploitanten die een MTF exploiteren, of CSD’s (securities settlement systems) gebruik maken van het regime. Daarnaast zijn de bepalingen waarvoor een uitzondering aangevraagd kan worden eveneens afgebakend.

Om gebruik te maken van het pilot regime, moet de aanvragende partij toestemming krijgen van de relevante nationale toezichthoudende instantie. Hierbij moet de aanvrager duidelijk aangeven waarom die gevraagde uitzondering afgegeven dient te worden. Daarnaast komen alleen projecten binnen bepaalde bandbreedtes (qua omzet, gebruikers etc.) in aanmerking. Om risico’s voor investeerders en gebruikers te beperken en misbruik (bijv. het ontwijken van de reguliere regels) te voorkomen, dient de partij regelmatig te rapporteren aan de toezichthoudende instantie. Als de partij zich niet houdt aan de gestelde kaders, kan de toezichthoudende instantie het project stoppen.

De Commissie geeft aan dat het pilot regime tijdelijk is en uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding wordt geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie wordt besloten of het pilot regime wordt voortgezet of niet.

b) Impact assessment Commissie

Zoals eerder aangegeven, is er vanuit de sector aangegeven dat regelgeving mogelijk het gebruik van DLT belemmert, maar de sector kon niet precies aanwijzen welke artikelen belemmerend zouden zijn. Zo ontstond er een vicieuze cirkel: de sector creëerde geen infrastructuren op basis van DLT vanwege onzekerheid of dit was toegestaan, waardoor het voor de wetgever onmogelijk was om te onderzoeken welke regelgeving met het oog op gebruik van deze techniek belemmerend werkt, waardoor er geen aanpassingen gedaan kunnen worden aan de wet, waardoor de sector geen infrastructuren op basis van DLT creëert, etc. Uit de openbare consultatie en uit gesprekken die de Commissie met de sector heeft gevoerd, werd evenwel op een abstracter niveau duidelijk waar de bestaande regels mogelijk knellen.

Op basis van deze bevindingen heeft de Commissie drie beleidsopties onderzocht. De eerste betrof niet-wetgevende maatregelen, zoals het verduidelijken van de regelgeving door middel van een niet-bindende interpretatie van de bestaande wetgeving door de Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s). Optie 2 betrof het direct aanpassen van het bestaande financiële acquis. Optie 3 betrof het pilot regime dat met deze verordening wordt voorgesteld. Voor optie 1 is niet gekozen, omdat dit geen harde wetgevende middelen zijn. Niet-wetgevende middelen zijn niet voldoende om experimenten met het gebruik van DLT mogelijk te maken. Zo kunnen nationale toezichthouders de niet-bindende interpretatie naast zich neerleggen en zou de onzekerheid in de markt betreffende het gebruik van DLT onder de bestaande wet- en regelgeving blijven bestaan. Hierdoor zouden er alsnog bepalingen kunnen zijn waaraan bedrijven zich dienen te houden, die het gebruik van DLT tegenhouden. Optie 2 was onwerkbaar, omdat het onduidelijk is welke precieze bepalingen knellen. Zo is de Commissie bij optie 3 uitgekomen.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

In de Kamerbrief Regulering van crypto’s, heeft het kabinet het advies van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank over de regulering van crypto’s en het gebruik van DLT aan de Tweede Kamer gepresenteerd. 4 In dit advies geven de toezichthouders aan noodzaak te zien voor aanpassingen aan het Europees regelgevend kader voor ondernemingsfinanciering, om zo het gebruik van DLT te accommoderen. Hierbij gaven de toezichthouders aan dat specifiek gekeken moest worden naar het gebruik van DLT in de clearing, afwikkeling en bewaring van financiële instrumenten. In het rapport leggen de toezichthouders uit dat de bestaande regelgeving niet was opgesteld met de mogelijkheden die DLT kan bieden in het achterhoofd, waardoor de regels onnodig belemmerend kunnen werken bij de toepassing van DLT.

Zoals het kabinet in de eerdergenoemde Kamerbrief heeft aangegeven kan het gebruik van DLT toegevoegde waarde hebben bij de handel in financiële instrumenten. Het kan efficiëntievoordelen opleveren, omdat het in potentie het aantal schakels in de keten kan verminderen. Daarnaast biedt het mogelijkheden om transacties via slimme geautomatiseerde contracten af te handelen. Anderzijds moet er ook voldoende oog zijn voor mogelijke risico’s. Het huidige regelgevend kader is opgesteld om investeerders en consumenten te beschermen en juridische zekerheid te bieden bij toepassing van traditionele technieken met een centrale vertrouwde derde partij. De praktijk moet uitwijzen of hetzelfde niveau van bescherming met de huidige wetgeving en hetzelfde toezichtkader ook mogelijk is met het gebruik van DLT of dat permanente aanpassing van wetgeving noodzakelijk is.

Omdat het vooraf lastig is vast te stellen waar bestaande regelgeving met het oog op het gebruik van deze nieuwe DLT-technieken precies knelt, heeft het kabinet bij de Commissie erop aangedrongen om nader onderzoek en eventuele voorstellen te doen. Met dit pilot regime komt de Commissie tegemoet aan deze wens.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een verordening ten behoeve van een pilot regime om het gebruik van DLT in de handel in financiële instrumenten te accommoderen. Het opstellen van een pilot regime is in de ogen van het kabinet een innovatieve oplossing waarmee de wetgever samen met de toezichthouders en de sector een beter beeld kan krijgen van eventuele onbedoelde wettelijke bepalingen die het gebruik van DLT tegenhouden. Daarbij is het een interessante manier om onnodige regeldruk tegen te gaan.

Het kabinet is positief over het voorstel. De verordening biedt een duidelijk afgebakend kader waarbinnen partijen bij hun nationale toezichthouders ontheffingen kunnen aanvragen op een aantal bepalingen die te maken hebben met de handel, clearing, afwikkeling en bewaring van financiële instrumenten. Hierbij is de verordening met name bedoeld om experimenten te faciliteren – zo zijn er limieten opgesteld om ervoor te zorgen dat alleen relatief kleinschalige projecten onder het kader vallen. Om het niveau van bescherming voor investeerders en consumenten op peil te houden en om misbruik te voorkomen, moeten partijen duidelijk aangeven waarom en waarvoor zij een ontheffing nodig hebben, en welke mitigerende maatregelen zij nemen om eventuele risico’s te adresseren. Als deze partijen op enig moment gedurende hun project niet meer voldoen aan de vooraf gestelde voorwaarden, hebben de toezichthouders voldoende middelen om de toestemming in te trekken en de projecten te stoppen. Het kabinet is van mening dat dit voldoende waarborgen biedt om experimenten op verantwoorde wijze te faciliteren. Hierbij wordt opgemerkt dat, hoewel het kabinet het nut van deze vereisten begrijpt en onderstreept, het regime hierdoor beperkt is tot een kleine groep partijen en de eisen ervoor zorgen dat er beperkte ruimte voor innovatie is.

Op detailniveau heeft het kabinet behoefte aan meer duidelijkheid op een aantal punten. Zo vraagt het kabinet zich af of er ook onderdelen zijn van de richtlijn betreffende de definitieve afwikkeling van betalingen en effectentransacties (Settlement Finality Directive, SFD) waarvoor partijen een uitzondering zouden kunnen vragen. Daarnaast vraagt het kabinet zich af welke rol een «host»-toezichthouder heeft ten opzichte van de «home»-toezichthouder van de lidstaat die de ontheffing onder dit regime verleent, en in hoeverre een partij op basis van het aan zijn vergunning verbonden EU-paspoort in een andere lidstaat bepaalde diensten mag verlenen met gebruikmaking van de in de lidstaat van herkomst van die partij verleende ontheffing. Het kabinet zal hierover verduidelijking vragen bij de Commissie.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Over het algemeen is het Commissievoorstel positief ontvangen. Meerdere lidstaten zien de problematiek waarbij onduidelijk is welke regels precies het gebruik van DLT in de weg zitten. Wel zijn er bij sommige lidstaten zorgen over eventuele verschillen in toepassing van het pilot regime. Deze lidstaten verwachten dat partijen in sommige lidstaten minder gebruik van het pilot regime zullen maken dan andere, of dat sommige toezichthouders sneller toestemming geven voor een ontheffing dan andere, en vragen zich af wat dit betekent voor het gelijke speelveld.

In het Europees Parlement is het lid Ondřej Kovařík (Renew/TSJ) aangewezen als rapporteur. De Commissie Economische en Monetaire Zaken van het Europees Parlement behandelt het onderwerp. Het rapport van de rapporteur is op het moment van schrijven van dit fiche nog in behandeling in het EP.5

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

De voorgestelde rechtsbasis van het voorstel is artikel 114 VWEU. Dit artikel geeft de EU bevoegdheid om maatregelen te treffen die de werking van de interne markt betreffen. Het voorstel heeft mede tot doel de regels omtrent het gebruik van DLT in marktinfrastructuren te harmoniseren en te verhelderen om zo de belemmeringen op de werking van de interne markt voor financiële diensten te verminderen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsbasis.

b) Subsidiariteit

Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel als positief. Het voorstel betreft een pilot regime dat partijen, onder bepaalde voorwaarden, uitzondert van bepaalde bepalingen uit bestaande financiële richtlijnen en verordeningen. Het scheppen van een uitzonderingsmaatregel op EU-regelgeving kan niet door lidstaten zelf worden gedaan en dient op EU-niveau te worden geregeld. Het huidige financiële acquis laat geen ruimte aan lidstaten om de bestaande EU-wetgeving op een andere manier te interpreteren of aan te passen. Daarnaast heeft het voorstel betrekking op partijen die in meerdere lidstaten actief zijn, of waarbij partijen uit verschillende lidstaten met elkaar samenwerken. Doordat het pilot regime van toepassing is in de gehele EU, wordt zo het gelijke speelveld behouden en is de wetgeving consistent in alle lidstaten.

c) Proportionaliteit

Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit van het voorstel als positief. Het voorstel geeft enerzijds flexibiliteit en ruimte om bepaalde technologieën te gebruiken die mogelijk incompatibel zijn met bestaande regelgeving, maar is anderzijds duidelijk afgebakend en gelimiteerd tot die bepalingen die mogelijk knellen. Aangezien het gaat om een pilot regime dat tot doel heeft om meer duidelijkheid te verschaffen (zowel voor de deelnemende bedrijven als de wetgever) omtrent de vraag welke regels mogelijk knellen, steunt het kabinet het tijdelijke karakter ervan. Een verdergaand en meer permanent voorstel zou niet proportioneel zijn gelet op het voorgaande.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De Commissie geeft aan kosten te verwachten voor de Europese Effecten- en Marktenautoriteit (ESMA), onder andere voor personeel, training en IT-infrastructuren. De kosten worden geschat tussen € 150.000 en € 300.000 en worden gedekt door een verhoging van de begroting van ESMA vanuit het Meerjarig Financieel Kader.

Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De Commissie verwacht kosten tussen € 150.000 en € 250.000 voor de nationale toezichthouder, onder andere voor personeel, training en IT-infrastructuren. De uiteindelijke kosten hangen af van de definitieve verordening en de eigen uiteindelijke kosteninschatting van de in Nederland aangewezen toezichthoudende instantie. In het geval van Nederland ligt het in de rede dat de AFM of DNB wordt aangewezen als toezichthouder. Uit de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) volgt dat partijen die onder toezicht staan van de AFM en/of DNB dit toezicht zelf bekostigen. In deze situatie zijn de gevolgen voor de rijksoverheid dus zeer beperkt.

Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijk departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Het gaat bij dit voorstel om een speciaal regime waarvan de gebruiker zelf kan beslissen om er gebruik van te maken. De kosten die vanuit dit regime voortvloeien, zullen de kosten voor het additionele toezicht zijn (zie ook paragraaf b).

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Zoals aangegeven gaat het om een optioneel regime. Bedrijven beslissen zelf of zij er gebruik van willen maken. Met dit voorstel zijn geen extra lasten gemoeid voor partijen die geen gebruik maken van dit regime.

De partijen die gebruik maken van het regime worden uitgezonderd van bepaalde bepalingen uit het bestaande financiële acquis. Zo is er enerzijds sprake van een daling in administratieve lasten. Anderzijds dient de deelnemende partij allereerst toestemming te krijgen van, en vervolgens tweemaal per jaar te rapporteren aan, de nationale toezichthouder. Daarnaast dienen deelnemende bedrijven voortdurend te verifiëren dat zij binnen de gestelde limieten blijven om gebruik te kunnen blijven maken van het uitzonderingsregime. Deze verplichtingen zijn doelmatig en noodzakelijk, omdat het doel van het voorstel is om tot een beter begrip te komen waar de bestaande regelgeving schuurt en om ervoor te zorgen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de soepele en betrouwbare werking van het effecten- en betalingsverkeer en de bescherming van consumenten.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

Met dit voorstel schept de Commissie ruimte voor experimenten met een nieuwe technologie, waarbij het doel is om bedrijven meer duidelijkheid te verschaffen en te onderzoeken hoe een duurzaam toekomstig regelgevend kader gecreëerd kan worden. Hiermee is de verwachting dat dit voorstel bij zal dragen aan de Europese concurrentiekracht, omdat Europa een aantrekkelijkere plaats wordt voor partijen die DLT willen gebruiken.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Onder het pilot regime kunnen uitzonderingen gegeven worden voor de vereisten uit MiFIR, MiFiD II en de CSDR.6 MiFID II is een richtlijn die geïmplementeerd is in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Als partijen gebruik maken van de mogelijkheden in het verordeningsvoorstel kunnen zij een gedeeltelijke ontheffing krijgen van bepaalde onderdelen van de Wft.

Bij overtreding van het in de verordening gestelde kader of de door de toezichthouder gestelde voorwaarden, kan de uitzondering ingetrokken worden. Er zijn geen andere sancties in het voorstel opgenomen. Evenwel geldt dat als de partij dan niet stopt met het project, de partij waarschijnlijk in overtreding is van MiFIR, MiFID II en/of CSDR, en dat de sancties die hieruit vloeien toegepast kunnen worden.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Niet van toepassing.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening is van toepassing vanaf 12 maanden na de datum van inwerkingtreding. Aangezien er geen nationale wetgeving hoeft aangepast te worden, acht het kabinet dit haalbaar.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Uiterlijk vijf jaar nadat de verordening van toepassing is presenteert ESMA een rapport aan de Commissie over hoe het pilot regime heeft gefunctioneerd. Op basis hiervan presenteert de Commissie een rapport aan het Europees Parlement en de Raad over verdere stappen (verlenging van het regime, aanpassingen of verbreden van het toepassingsgebied, permanent maken, beëindigen). Zoals eerder aangegeven acht het kabinet het wenselijk dat dit regime grondig wordt geëvalueerd voordat wordt besloten welke opvolging eraan wordt gegeven. Het kabinet kan zich daarom vinden in de voorgestelde evaluatiebepalingen.

e) Constitutionele toets

Niet van toepassing.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

a) Uitvoerbaarheid

Zoals aangegeven ligt het in de rede om de AFM of DNB te belasten met het toezicht op de naleving van deze verordening. Beide zijn toezichthouder op de door deze verordening gereguleerde entiteiten en op de wetgeving waarvoor onder het regime uitzonderingen gegeven kunnen worden. De verordening is duidelijk afgebakend ten aanzien van wat de eisen zijn voor de partijen die er gebruik van willen maken en van welke uitzonderingen zij gebruik kunnen maken. Het kabinet acht het voorstel daarom uitvoerbaar.

b) Handhaafbaarheid

Zoals onder a) beschreven, zijn de kaders van de verordening duidelijk, waardoor de toezichthouder duidelijke eisen kan stellen en een duidelijk mandaat heeft waarbinnen de toezichthouder kan opereren. De sanctie uit het voorstel, namelijk het intrekken van de toestemming aan een partij om gebruik te maken van het regime, is duidelijk omschreven en in combinatie met de sancties die uit de CSDR voortvloeien (zoals beschreven onder paragraaf 6.a.) handhaafbaar.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

De BNC-fiches over de mededeling over de Digital Finance Strategy en daaronder gepresenteerde voorstellen volgen op een later moment. Deze voorstellen zijn: mededeling retail payment strategie, verordening digital operational resilience, verordening markten in crypto-activa.

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, en Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU.

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012.

X Noot
4

Kamerstuk 32 013, nr. 201.

X Noot
6

Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012.

Naar boven