22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2828 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2019

Tijdens het AO van 4 december 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2750) heb ik toegezegd u te informeren over nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van het Commissievoorstel tot afschaffing van de omschakeling tussen wintertijd en zomertijd. In deze brief informeer ik u over de behandeling van het Commissievoorstel, nieuwe onderzoeksresultaten en het vervolg.

Behandeling van het Commissievoorstel

Voor dit Commissievoorstel geldt de gewone wetgevingsprocedure, waarbij zowel de Raad van de EU als het Europees parlement een beslissende stem hebben én het Commissievoorstel kunnen aanpassen. Zoals ik tijdens mijn brief van 27 maart 20191 heb aangegeven heeft het Europees parlement eerder met enkele aanpassingen ingestemd met het Commissievoorstel. Het is nu aan de Raad om een standpunt in te nemen op dit voorstel.

De Raad van ministers heeft nog geen standpunt ingenomen en ik verwacht ook niet dat dat dit jaar nog gaat gebeuren. Uiteenlopende lidstaten hebben dit voorjaar in de raadswerkgroep kritisch gereageerd op het voorstel: een goede onderbouwing (effectbeoordeling, ook bekend als impact assessment) ontbreekt en er zijn vragen gesteld over de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel. Vooralsnog lijkt er zich geen meerderheid af te tekenen die het voorstel van de Commissie steunt. Dit beeld werd ook bevestigd tijdens de korte toelichting van het Roemeens voorzitterschap tijdens de Transportraad van 6 juni jl., waaruit bleek dat de lidstaten meer tijd nodig hebben voor nationale consultatie en internationale afstemming. De Transportraad komt opnieuw bijeen op 2 en 3 december a.s. Het Finse voorzitterschap heeft het Commissievoorstel op de voorraadagenda geplaatst, maar we weten niet of ze het willen agenderen.

Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet en indien er nieuwe ontwikkelingen zijn in de Europese wetgevingsprocedure zal ik uw Kamer daar uiteraard over informeren.

Nieuwe onderzoeksresultaten

Uit nader onderzoek komt geen eenduidig beeld naar voren als het gaat om een voorkeur voor één van de drie tijdsystemen. Het nader onderzoek is ingevuld met bijgaand onderzoeksrapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de gevolgen voor de gezondheid en gesprekken met experts en vertegenwoordigers over de gevolgen voor ICT, de economie, de transportsector en het milieu2. Daarbij is gekeken naar de gevolgen van een eventueel tijdverschil met buurlanden en van de drie tijdsystemen: behoud van het huidige systeem met de wisseling tussen zomertijd en wintertijd (standaardtijd), permanente wintertijd (standaardtijd) en permanente zomertijd. Het nader onderzoek laat mij zien dat de verschillende tijdsystemen uiteenlopende gevolgen hebben, welke middels een effectbeoordeling door de Europese Commissie nader in kaart zouden moeten worden gebracht.

De keuze voor een bepaald tijdsysteem heeft vooral invloed op de gezondheid en de economie. Voor de gezondheid is het volgens het RIVM van belang zoveel mogelijk aan te sluiten bij onze natuurlijke tijdzone en ook een permanente tijd aan te houden. Dat betekent dat de permanente wintertijd (standaardtijd) de voorkeur heeft en het nog beter zou zijn als Nederland kiest voor de West-Europese Tijd (GMT). Het RIVM heeft geen gevolgen gevonden voor de gezondheid indien er een uur tijdverschil is met buurlanden. Binnen onze economie hebben de verschillende sectoren verschillende belangen. De sectoren die veel internationale handel drijven en de transportsector vinden eenzelfde tijdzone als naburige landen van belang. Het huidige tijdsysteem biedt daarvoor garantie. De bouwsector vindt daglicht in de ochtend van belang. Een permanente zomertijd leidt volgens het Economisch Instituut Bouw tot een productiviteitsverlies van € 80 miljoen op een rendement van € 210 miljoen en moet worden voorkomen. VNO-NCW en MKB Nederland hebben een voorkeur voor behoud van het huidige systeem zodat de uiteenlopende economische belangen het beste worden bediend.

Op het terrein van infrastructuur, energie en milieu is het beeld ten aanzien van de sectorale wensen voor zomer-wintertijd diffuus:

  • Voor de luchtvaart is het vanuit het oogpunt van connectiviteit en economie belangrijk om de tijden te houden zoals het is (complexe slots-indeling met alle verbindingen en daarmee heronderhandeling bij wisseling van tijd).

  • Voor het plannen van reisschema’s, in de binnenvaart- en spoorsector, is eenzelfde tijdzone als de buurlanden juist wenselijk; dat is van groter belang dan het ongemak die de tweejaarlijkse omschakeling met zich meebrengt.

  • In het kader van de verkeersveiligheid zijn er aanwijzingen dat het voordelig kan zijn om de tijdswissel te vermijden (i.e. permanente zomertijd aan te houden), dit vraagt om nader onderzoek en zou onderdeel moeten zijn van de effectbeoordeling door de Europese Commissie.

  • De effecten op het energieverbruik zijn wegens de 24-uurs economie en energiebesparende maatregelen miniem. Bij het gebruik van zonne-energie en windenergie is een zekere match tussen productie en gebruik van belang omdat er anders energie opgeslagen moet worden. Deze match lijkt het meest gunstig indien het zomers een uur eerder licht wordt (wintertijd invoering).

  • Later licht in de zomer (zomertijd) leidt tot meer recreatie met mogelijk wat meer luchtverontreiniging, geluidshinder en druk op de natuur.

De effecten van het overstappen op een permanente wintertijd of permanente zomertijd zijn voor de aanpassing van ICT goed hanteerbaar, zowel wat betreft de risico’s als de kosten. Naarmate er meer implementatietijd is, kan een dergelijke inventarisatie en aanpassing eenvoudiger worden ingepast in een ander ICT-project en kunnen de kosten worden gedrukt. Ook is goede samenwerking met ketenpartners en leveranciers van belang, wat extra tijd kan kosten.

Vervolg

De Nederlandse inzet blijft gericht op een zoveel mogelijk geharmoniseerd tijdsysteem, vooral met onze buurlanden. Ik onderhoud contact met andere lidstaten, in het bijzonder naburige landen (België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk), om de ontwikkelingen daar te volgen. Ook zij hebben nog geen formeel standpunt ingenomen.

Verder blijft Nederland bij de Europese Commissie aandringen op een effectbeoordeling. Een diepgaande effectbeoordeling van de Europese Commissie acht ik nog steeds van belang voor het beoordelen van de gevolgen van het Commissievoorstel – ook in Europees verband – en zie ik als belangrijke volgende stap in de uiteindelijke standpuntbepaling.

Pas op het moment dat ik beschik over alle relevante informatie en de standpunten van de buurlanden, zal het kabinet een nader standpunt bepalen. Ik hecht aan een zorgvuldige procedure met voldoende tijd voor besluitvorming en implementatie. Van significante ontwikkelingen stel ik uw Kamer vanzelfsprekend weer op de hoogte.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 35 066, nr.6

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven