22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 275
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juni 2003

Hierbij bied ik u aan de conceptantwoorden op de door de Europese Commissie gestelde vragen in het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM 746 def).

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Conceptantwoorden Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM 746 def)

Inleiding

Nederland heeft met veel belangstelling kennis genomen van het groenboek inzake een Europees betalingsbevel en minimumnormen voor geringe vorderingen procedures. Het groenboek gaat in op onderwerpen die ook intern in Nederland in de belangstelling staan. Voor de beantwoording van de vragen door Nederland is van belang dat in november 2001 aan een commissie bestaande uit drie hoogleraren door de minister van Justitie opdracht is gegeven tot een fundamentele herbezinning op het burgerlijk procesrecht. De onderwerpen uit het groenboek komen ook bij de fundamentele herbezinning aan de orde. Nederland zal zich bij de bepaling van haar standpunt mede laten leiden door de ideeën van de Commissie Fundamentele Herbezinning burgerlijk procesrecht. Deze Commissie is in april 2003 met een tussenbericht gekomen. Hierover zal in het komend jaar een consultatie plaatsvinden. Vervolgens zal de Commissie met concrete aanbevelingen voor een wetgevingsprogramma komen. Deze aanbevelingen verschijnen naar verwachting eind 2004.

Het groenboek maakt deel uit van het Commissieprogramma van maatregelen voor de implementatie van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Dit programma vloeit voort uit conclusie 30 van de Europese Raad te Tampere. Het groenboek gaat over twee min of meer afzonderlijke onderwerpen.

Deel II (Deel I is Inleiding) bevat een lijst met vragen over een te ontwerpen verordening voor een geharmoniseerde betalingsbevelprocedure c.q. een incassoprocedure voor onbetwiste vorderingen. Het doel is een eenvoudige, goedkope, makkelijk toegankelijke betalingsbevelprocedure. Deze procedure zou gebruikt kunnen worden voor de inning van met name geldelijke vorderingen op zowel consumenten als ondernemingen. Deel III bevat een lijst met vragen over een te ontwerpen richtlijn voor geringe vorderingen procedures.

Nederland acht van belang dat haar burgers in eigen land en in grensoverschrijdende situaties adequate mogelijkheden hebben om een executoriale titel te verkrijgen. Dit geldt zowel voor incassogeschillen als voor geschillen over geringe vorderingen. Voor de vraag in hoeverre en de wijze waarop beide onderwerpen op communautair niveau geregeld moeten worden, weegt voor Nederland mee dat invoering investeringen vergt in het griffieapparaat en aanpassing van de rechterlijke organisatie.

In veel lidstaten bestaat al een daadwerkelijke betalingsbevelprocedure. In die gevallen is de toegevoegde waarde van een Europees betalingsbevel mogelijk gering. Dit geldt temeer in het licht van het antwoord van Nederland op vraag 8 in het groenboek. Nederland geeft de voorkeur aan de exclusieve rechtsmacht van de rechter van de woonplaats van de schuldenaar. Dit brengt mee dat vrijwel steeds gebruik gemaakt kan worden van bestaande betalingsbevelprocedures. Weliswaar hebben sommige lidstaten beperkingen aangebracht in het geografische toepassingsgebied van een dergelijke procedure. Naar Nederland heeft begrepen, houdt die beperking vaak in dat de betalingsbevelprocedure alleen mag worden gevolgd als de schuldenaar in de desbetreffende lidstaat verblijft. Een schuldeiser in een bepaalde lidstaat kan in veel gevallen dus de eventuele betalingsbevelprocedure in een andere lidstaat volgen tegen een schuldenaar in die andere lidstaat. Aan supranationale regels in de vorm van een Europees betalingsbevel bestaat voor die gevallen minder behoefte. Voor die gevallen waarin een dergelijke procedure ontbreekt of niet openstaat voor in een andere lidstaat verblijvende schuldeisers, kan een Europees betalingsbevel voor grensoverschrijdende gevallen wel in een behoefte voorzien.

Om de verkrijging en tenuitvoerlegging van een executoriale titel voor een grensoverschrijdende geldvordering te vereenvoudigen, zou daarnaast in elk geval de kenbaarheid en toegankelijkheid van de procedures in de verschillende lidstaten moeten worden vergroot. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het Europees Justitieel Netwerk hierin een rol te laten spelen.

Voor de procedures inzake geringe vorderingen geldt min of meer hetzelfde. Verschillende lidstaten kennen hiervoor een specifieke procedure. Nederland staat niet vermeld bij de lidstaten die een specifieke procedure hebben. Nederland heeft echter wel een eenvoudige procedure voor geschillen over geringe vorderingen. Alle geldvorderingen tot € 5 000 en sommige aardvorderingen (bijvoorbeeld arbeidszaken en huurzaken) worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Bij de kantonrechter geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. De gedaagde/schuldenaar kan desgewenst mondeling verweer voeren en ook overigens is de procedure minder zwaar aangezet dan de gewone procedure bij de sector civiel van de rechtbank. Deze procedure is toegankelijk voor zowel interne als grensoverschrijdende geschillen. Nederland heeft dan ook geen behoefte aan Europese voorschriften over de inrichting van een geringe vorderingen procedure voor interne gevallen. Wel ziet Nederland mogelijkheden voor minimumnormen voor grensoverschrijdende gevallen, zij het onder voorwaarden, zoals die blijken uit de antwoorden op de individuele vragen. Ook hier lijkt bovendien een rol weggelegd voor het Europees Justitieel Netwerk. Dit Netwerk kan de kenbaarheid en toegankelijkheid van de procedures in de verschillende lidstaten bevorderen.

Nederland beantwoordt onderstaande vragen tegen de achtergrond van het bovenstaande.

1

Moeten Europese instrumenten op het gebied van betalingsbevel procedures en geringe vorderingen uitsluitend op grensoverschrijdende of ook op zuiver binnenlandse geschillen van toepassing zijn?

In het licht van de bovenstaande inleiding ziet Nederland een eventueel communautair instrument voor zowel een Europees betalingsbevel als een geringe vorderingen procedure het liefst beperkt tot grensoverschrijdende gevallen. Er is geen grondslag of noodzaak op Europees niveau in te grijpen in de interne regels van burgerlijk procesrecht.

2

Wat is het geschikte wetgevende instrument voor betalingsbevelprocedures en geringe vorderingen – een verordening of een richtlijn?

Voor een Europees betalingsbevel acht Nederland een verordening het meest geëigende instrument. Daarmee zou voor grensoverschrijdende betalingsgeschillen de grootste eenvormigheid kunnen worden bereikt. Minimumnormen voor geschillen inzake geringe vorderingen kunnen daarentegen beter in een richtlijn worden vastgelegd. Nederland hecht eraan om de procedureregels voor de beslechting van geringe vorderingen in te passen in het Nederlandse systeem van burgerlijk procesrecht. Voor het maken van uitzonderingen op dat systeem moeten heel goede redenen bestaan. Een eenvormige regeling voor grensoverschrijdende betalingsgeschillen zou een reden voor een uitzondering kunnen zijn. De categorie «geringe vorderingen» is potentieel echter zo divers dat Nederland een uitzondering voor deze categorie onwenselijk acht. Dit geldt ook als de categorie geringe vorderingen in het Europees instrument beperkt blijft tot grensoverschrijdende geschillen. Het opnemen van de voorschriften voor geschillen inzake geringe vorderingen in een richtlijn kan de lidstaten voldoende ruimte laten deze voorschriften in te passen in hun eigen systeem.

Een Europees betalingsbevel

3

Welke eventuele problemen hebben zich voorgedaan bij de toepassing van de betalingsbevelprocedure of van een andere procedure voor de invordering van niet-betwiste vorderingen in uw lidstaat? Graag een indicatie van het niveau van aanvaarding en succes van deze procedures in de praktijk. Kunnen deze procedures ook worden toegepast in grensoverschrijdende zaken waarin hetzij de eiser hetzij de gedaagde in een andere lidstaat domicilie heeft? Zo ja, welke eventuele problemen hebben zich bij de toepassing voorgedaan? Zo neen, hoe moeten niet-betwiste vorderingen in een grensoverschrijdende zaak worden behandeld?

Nederland heeft op dit moment geen specifieke betalingsbevelprocedure. Onbetwiste geldvorderingen worden op verschillende manieren geïncasseerd. Een veel gebruikte methode is de buitengerechtelijke incasso een commercieel incassobureau. En andere methode is de gerechtelijke inning via een dagvaardingsprocedure. Bij vorderingen tot € 5 000 worden deze behandeld en beslist door de sector kanton van de rechtbank. Bij vorderingen boven € 5 000 is de sector civiel van de rechtbank bevoegd. Van alle ingediende geldvorderingen is bij de kantonrechter 90% onbetwist. In deze gevallen kan in het algemeen op termijn van één week een executoriale titel in de vorm van een verstekvonnis worden verkregen. Het vonnis is dan nog niet onherroepelijk; de schuldenaar kan verzet aantekenen. Dit gebeurt zelden. Bij de civiele sector van de rechtbank verloopt de procedure in beginsel hetzelfde. Het percentage onbetwiste vorderingen ligt daar lager dan bij de sector kanton. De termijn waarop een verstekvonnis kan worden verkregen, is iets langer (enkele weken). Dit heeft te maken met de wijze waarop de rechtbank haar administratie voert.

Beide sectoren zijn ook bevoegd kennis te nemen van grensoverschrijdende geschillen. De termijn waarop in die gevallen een executoriale titel kan worden verkregen, is bij een procedure tegen een schuldenaar in Nederland, net zo lang. Verblijft de schuldenaar in het buitenland, dan is de EG-betekeningsverordening (1348/2000) van toepassing op de oproeping van de schuldenaar. In dat geval duurt het verkrijgen van een executoriale titel evenredig langer. In het algemeen leveren deze procedures geen grote problemen op. Wel kan in grensoverschrijdende gevallen lastig zijn om de verzettermijn te laten ingaan. De aanvang van deze termijn is namelijk afhankelijk van de betekening in persoon dan wel van een daad van bekendheid van de schuldenaar en in uiterste geval van de tenuitvoerlegging door de schuldeiser. Dit betekent in het uiterste geval dat nog verzet kan worden aangetekend veertien dagen na het voltooien van de tenuitvoerlegging.

In het verleden (tot 1992) kende Nederland wel een betalingsbevelprocedure. Deze werd ingeleid met een formulier dat de schuldeiser in de winkel kon kopen. De procedure was aanvankelijk succesvol. Deurwaarders werden pas in de tenuitvoerleggingsfase in de procedure betrokken. Zij bleken voor deze afzonderlijke tenuitvoerlegging hogere tarieven in rekening brengen dan voor een gecombineerde opdracht waarbij ook de dagvaarding door hen moest worden uitgebracht. Na een aantal jaar is – mede na een verhoging van het griffierecht – het betalingsbevel in onbruik geraakt.

4

Moet een Europese betalingsbevelprocedure worden beperkt tot geldvorderingen? Zo neen, welke soorten niet-geldelijke vorderingen moeten eronder vallen?

Nederland acht een beperking tot geldvorderingen wenselijk. Het gaat erom een eenvoudig, snel instrument te creëren voor grensoverschrijdende betalingsgeschillen. Zodra andere dan geldvorderingen hierbij worden toegelaten, wordt de procedure noodzakelijk ingewikkelder. Nederland geeft de voorkeur aan een goed werkend instrument voor een beperktere categorie.

5

Moet een Europese betalingsbevel procedure enkel openstaan voor vorderingen die verband houden met bepaalde gebieden van het burgerlijk en het handelsrecht of moeten bepaalde soorten vorderingen worden uitgesloten? Geef in elk geval aan welke categorieën van vorderingen moeten worden in- of uitgesloten.

Nederland meent dat in elk geval een aantal soorten vorderingen moet worden uitgesloten. Arbeidszaken, sociale-zekerheidsgeschillen, onderhoudsverplichtingen en andere familierechtelijke zaken zouden buiten het bereik van een Europees betalingsbevel moeten vallen. Nederland acht deze zaken wat gevoeliger dan andere geldvorderingen. Om die reden lenen ze zich minder voor afdoening in een zeer eenvoudige procedure zonder daadwerkelijke rechterlijke tussenkomst. Voor het overige pleiten kwalificatieverschillen in de verschillende lidstaten voor een ruim opgezet betalingsbevel. Wel zullen vorderingen anders dan uit overeenkomst (bijvoorbeeld onrechtmatige daad) in de praktijk minder snel voor een Europees betalingsbevel in aanmerking komen. Van dergelijke vorderingen zal de hoogte minder vaak nauwkeurig vaststaan, bijvoorbeeld omdat de hoogte van de schade(vergoeding) door een rechter moet worden vastgesteld. Dergelijke vorderingen zullen ook minder vaak onbetwist zijn.

6

Moet een Europese betalingsbevel procedure slechts voor vorderingen tot een bepaald maximumbedrag openstaan? Zo ja, welk maximumbedrag?

Nederland acht een limiet voor een Europees betalingsbevel niet nodig. Vanzelfsprekend is daarbij van belang dat de mogelijkheden tot aantasting van een verkregen executoriale titel ruim genoeg zijn.

7

Moet de aanwending van een Europese betalingsbevel procedure verplicht zijn of facultatief (alleen indien de schuldeiser denkt dat de vordering niet zal worden betwist)?

Nederland geeft de voorkeur aan een facultatieve procedure. Het moet ter keuze van de schuldeiser zijn of hij kiest voor een eenvoudige, snelle procedure, die alleen gevolgd kan worden als de vordering onbetwist blijft. Hij moet ook kunnen kiezen voor een met meer waarborgen omklede gewone gerechtelijke procedure die hij, ook als de vordering betwist blijkt te zijn, kan doorzetten.

8

Moeten de gerechten van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft in grensoverschrijdende zaken uitsluitende internationale bevoegdheid voor de Europese betalingsbevel procedure hebben?

Nederland hecht aan de exclusieve rechtsmacht van de rechter van de plaats waar de schuldenaar woonplaats heeft (forum rei). De keuze voor deze exclusieve rechtsmacht voorkomt veel problemen op andere terreinen, zoals taal, rechtsbijstand e.d. Voor consumentschuldeisers wijkt deze rechtsmachtregeling af van bijvoorbeeld de regeling in Vo 44/2001 (Brussel I). Nederland acht deze afwijking gerechtvaardigd mede gezien het waarschijnlijk geringe aantal gevallen waarin de consument als schuldeiser bij een Europees betalingsbevel betrokken zal zijn. Zie ook vraag 20, waarin Nederland een extra argument gelegen acht voor de exclusieve rechtsmacht van de rechter van de woonplaats van de schuldenaar.

9

Moet een Europees instrument inzake betalingsbevelen regels omvatten voor het bepalen van de bevoegde rechtbanken binnen de Iidstaten? Zo ja, welke regels?

Nederland acht van groot belang dat een grensoverschrijdend Europees betalingsbevel daadwerkelijk voor schuldeisers toegankelijk is. Onwenselijk is echter als een Europees betalingsbevel onnodig diep ingrijpt in de interne bevoegdheidverdeling van de lidstaten. Nederland kan zich vinden in een regeling waarbij de woonplaats van de schuldenaar het criterium voor de rechtsmacht is, maar de lidstaten vrij zijn om hiervoor een of meer bevoegde gerechten aan te wijzen.

10

Moet een instrument inzake een Europees betalingsbevel regels omvatten die bepalen wie in de rechtbank precies verantwoordelijk is (rechters, griffiers) voor de procedure en bevoegd is om een betalingsbevel te geven? Zo ja, welke regels?

Het lijkt Nederland niet nodig om in het Europees betalingsbevel aan te geven wie precies verantwoordelijk is voor de afhandeling ervan. Dit zou onnodig diep ingrijpen in de interne situatie en in de rechterlijke macht van elke lidstaat. De onderlinge verschillen in rechtssystemen en culturen rechtvaardigen dat een dergelijke toedeling van verantwoordelijkheden aan de interne bevoegdheid van de lidstaten wordt overgelaten.

11

Welke voorwaarden moeten met betrekking tot de inhoud van het verzoek om een Europees betalingsbevel worden gesteld? Welke voorwaarden moeten met name gelden voor de beschrijving van de ter ondersteuning van een vordering ingeroepen omstandigheden?

Nederland is voorstander van een Europees betalingsbevel waarbij geen gerechtelijk onderzoek nodig is. Dit betekent dat de inhoud van een verzoek om een Europees betalingsbevel beperkt moet blijven. Van groot belang is dat de gegevens van beide partijen volledig in het verzoek zijn opgenomen. Verder zou vanzelfsprekend de hoogte – inclusief een exact rentepercentage – moeten worden vermeld en de aard van de vordering. De omschrijving van de aard van de vordering moet de schuldenaar duidelijk maken om welke vordering het gaat. Bij een schuldenaar op wie de schuldeiser meer dan een vordering heeft, moet duidelijk (zo mogelijk met factuurnummer en -datum) worden aangegeven voor welke vordering een betalingsbevel wordt gevraagd.

12

Moet het verstrekken van een schriftelijk bewijs van de vordering een voorwaarde voor de toepassing van een Europees betalingsbevel zijn? Zo ja, welke soorten stukken moeten als een voldoende bewijs van de vordering worden beschouwd?

Nederland meent dat het verstrekken van bewijsstukken bij het verzoek om een betalingsbevel onnodig en zelfs onwenselijk is. Het overleggen van dergelijke stukken dwingt tot controle van die stukken en staat daarmee in de weg aan een eenvoudige (mogelijk zelfs geautomatiseerde) afdoening. Voor de Nederlandse situatie zou dit een verslechtering betekenen ten opzichte van de huidige situatie waarin de schuldenaar na bij dagvaarding te zijn opgeroepen bij verstek wordt veroordeeld, zonder dat de rechter daar vergaand in toetst. De huidige toets door de rechter is beperkt tot «kennelijk onrechtmatig of ongegrond». Deze afwijzingsgrond doet zich in de praktijk zelden voor.

13

Moet voor de indiening van een verzoek om een Europees betalingsbevel het gebruik van een standaardformulier worden verplicht? Zo ja, wat moet de inhoud van dat standaardformulier zijn.

Nederland acht het gebruik van een standaardformulier voor een verzoek om een Europees betalingsbevel wenselijk. Wat betreft de inhoud van een dergelijk formulier, geldt hetgeen Nederland heeft opgemerkt bij de vragen 11 en 12 hiervoor en bij vraag 29 over de kosten. Belangrijk is dat het standaardformulier meertalig wordt, zodat het voor de gebruikers duidelijk is op welke plaats wat moet worden ingevuld.

14

Welke rol moeten computertechnologie en elektronische gegevensverwerking spelen in de communicatie tussen de rechtbank en de partijen en in het beheer van de Europese betalingsbevelprocedure door de rechtbank?

Welke rol computertechnologie en elektronische gegevensverwerking moeten spelen in een Europese betalingsbevelprocedure, hangt van veel meer af dan strategische beslissingen op nationaal en Europees niveau. Belangrijke factoren hierbij zijn het al dan niet bestaan van een elektronische infrastructuur, de mogelijkheden om een dergelijk systeem op te zetten en niet te vergeten de daaraan verbonden kosten. In de huidige economische situatie kan Nederland dergelijke ingrijpende investeringen niet doen. Nederland ziet op de lange termijn wel mogelijkheden op elektronisch gebied voor zowel de communicatie tussen rechtbank en partijen (a) als het beheer van de Europese betalingsbevelprocedures – en andere procedures – door de rechtbank (b). Dit zou deel uit kunnen maken van andere fundamentele aanpassingen in het Nederlandse systeem van burgerlijk procesrecht. Het is onwenselijk en niet zinvol om op Europees niveau een bepaalde mate van elektronische gegevensverwerking dwingend voor te schrijven. De lidstaten zouden hierin hun eigen tempo moeten bepalen. Dit betekent dat een Europese betalingsbevelprocedure zo moet worden ingericht dat deze ruimte laat om de procedure (geheel) elektronisch af te handelen of handmatig.

15

Moet er een onderzoek van de gegrondheid van de vordering plaatsvinden voordat een Europees betalingsbevel wordt gegeven? Zo ja, welke criteria moeten voor dat onderzoek gelden?

Nederland acht niet nodig dat een daadwerkelijk onderzoek naar de gegrondheid van de vordering wordt gedaan. Een eventueel onderzoek zou zich moeten beperken tot de vraag of het verzoek om een betalingsbevel volledig is ingevuld. Verdergaand onderzoek in dit stadium van de procedure verdraagt zich slecht met een eenvoudige, snelle incassoprocedure.

16

Moet het mogelijk zijn een Europees betalingsbevel voor slechts een gedeelte van de vordering te geven?

Nederland acht – mede in het licht van het antwoord op vraag 15 – onwenselijk dat ook voor een gedeelte van de vordering een betalingsbevel kan worden gegeven. Een dergelijk deel-betalingsbevel kan alleen worden gegeven nadat is onderzocht voor welk gedeelte het betalingsbevel moet worden gegeven. Wil de procedure eenvoudig blijven, dan moet iedere inhoudelijke toetsing achterwege blijven. Dit betekent dat alleen integrale toewijzing of afwijzing mogelijk is. Nederland heeft er geen bezwaar tegen als dit punt wordt overgelaten aan de lidstaten.

Moet het Europees betalingsbevel in een gestandaardiseerde vorm worden gegeven? Zo ja, wat moet de inhoud van een gestandaardiseerde beslissing zijn?

Als gekozen wordt voor een Europees betalingsbevel dat min of meer rechtstreeks ten uitvoer moet kunnen worden gelegd in andere lidstaten, acht Nederland een gestandaardiseerde vorm wenselijk. In dat geval is voor het document dat executoriale kracht heeft, een formulier vergelijkbaar met het formulier voor de Europese executoriale titel denkbaar. Daarin zou naast de volledige gegevens van beide partijen in elk geval het volgende moeten worden opgenomen:

– de toewijzing van de vordering

– de kosten

– de rentevoet.

18

Moet een beroep tegen de (partiële) weigering van een Europees betalingsbevel niet ontvankelijk zijn? Moet het mogelijk zijn na zo'n weigering opnieuw een verzoek om een Europees betalingsbevel voor dezelfde vordering in te dienen?

Nederland meent dat het voor de schuldeiser niet mogelijk moet zijn een rechtsmiddel in te stellen tegen de weigering van een Europees betalingsbevel. Dit zou de eenvoud van de procedure schaden en alsnog daadwerkelijke rechterlijke tussenkomst noodzakelijk maken. Evenmin moet mogelijk zijn dat de schuldeiser hetzelfde verzoek na correcties opnieuw indient. Wel moet mogelijk zijn een nieuw verzoek in te dienen.

19

Welke elementen moet de aan een betalingsbevel toe te voegen informatie voor de gedaagde over zijn procedurele rechten en plichten omvatten? Wat moeten de gevolgen zijn van het niet nakomen van deze verplichting?

Het Europees betalingsbevel zou voordat het executoriale kracht krijgt aan de schuldenaar moeten worden gestuurd onder vermelding van de volgende informatie:

– de verweermogelijkheden en de termijn daarvoor

– de mogelijkheid niet te verweren maar wel een ontvangstbevestiging te sturen, waardoor vaststaat dat de schuldenaar van de procedure op de hoogte is.

– de gevolgen van niet-betwisting / niet-betaling binnen die termijn (namelijk, dat het betalingsbevel dan executoriale kracht krijgt)

– de gevolgen bij het voeren van verweer (namelijk, dat de schuldenaar in dat geval kan worden opgeroepen voor een gewone zitting, met alle gevolgen van dien).

Het niet-aanzeggen van verweermogelijkheden en -termijnen moet ertoe leiden dat deze termijnen niet gaan lopen en dus niet kunnen verstrijken. Het betalingsbevel kan in dat geval geen executoriale kracht verkrijgen. Vraag is wel hoe een en ander gecontroleerd moet worden.

20

Welke elementen moet de aan een betalingsbevel toe te voegen informatie voor de gedaagde over zijn procedurele rechten en plichten omvatten? Wat moeten de gevolgen zijn van het niet nakomen van deze verplichting?

Nederland beschouwt deze vraag in samenhang met het antwoord op vraag 8 in het groenboek. Daar heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van exclusieve rechtsmacht van de rechter van de woonplaats van de schuldenaar. Dit betekent dat de kennisgeving/betekening van stukken aan de schuldenaar steeds uitsluitend de interne situatie betreft. Deze kennisgeving/betekening kan daarom zonder bezwaar worden overgelaten aan het interne recht van de lidstaten. Harmonisatie acht Nederland niet nodig. In geen geval moeten aan de betekening te zware eisen worden gesteld.

21

Wat moet de uiterste termijn voor het betwisten van de vordering zijn? Moet de duur van de termijn voor het verweer worden beïnvloed door bepaalde kenmerken van het individuele geval en, zo ja, welke?

Omdat een Europees betalingsbevel bedoeld is als een snelle en eenvoudige manier om een executoriale titel tegen de schuldenaar te verkrijgen, acht Nederland een niet al te lange verweertermijn gerechtvaardigd. De schuldenaar moet wel een reële termijn hebben. Een termijn van vier weken acht Nederland redelijk. Voor de duur van de verzettermijn ligt dit iets anders. Als na het verstrijken van de verweertermijn niet van de schuldenaar is vernomen en het betalingsbevel executoriale kracht heeft gekregen, kan de schuldeiser wel executeren, maar staat verzet voor de schuldenaar nog open. Deze verzetmogelijkheid zou wat Nederland betreft tot uiterlijk bijvoorbeeld veertien dagen na de executie van het betalingsbevel open moet staan. De aanvang van de verzettermijn hangt af van de bekendheid van de schuldenaar met het betalingsbevel. Dit kan worden overgelaten aan het interne recht van de lidstaten.

22

Moeten er formele of materiële vereisten aan het schriftelijk verzet worden gesteld? Zo ja, welke?

Nederland acht wenselijk dat aan een schriftelijk verweer (Nb dit is niet hetzelfde als verzet na het verkrijgen van de executoriale titel) geen hoge eisen worden gesteld. Bij voorkeur kan de schuldenaar zich verweren door een voorgedrukt formulier in te vullen en te retourneren. Op een dergelijk formulier kan naast de mogelijkheid « ik betwist de vordering» ook de mogelijkheid «ik betwist de vordering niet» staan vermeld.

23

Moet een instrument inzake een Europees betalingsbevel regels omvatten die bepalen of schriftelijk verzet het betalingsbevel vernietigt, of dat het betalingsbevel het onderwerp wordt van de volgende gewone procedure? Zo ja, welke regels?

De eenvoud van de betalingsbevelprocedure brengt mee dat deze zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Zodra de schuldenaar verweer blijkt te voeren, acht Nederland noodzakelijk dat de betalingsbevelprocedure eindigt. Het is in dat geval aan de schuldeiser of hij ondanks het gevoerde verweer de vordering in een gewone procedure wil doorzetten of niet. Bij verzet door de schuldenaar nadat een executoriale titel is verleend, kunnen aan het verzet de eisen worden gesteld die ook voor de gewone verzetprocedure gelden. Nederland geeft er de voorkeur aan zeker de regeling van deze verzetmogelijkheid over te laten aan het interne recht van de lidstaten.

24

Moet de zaak, indien de vordering wordt betwist, automatisch of slechts op verzoek van een van de partijen overgaan naar een gewone procedure?

Zie ook vraag 23. Nederland acht onwenselijk dat een procedure automatisch wordt verwezen naar de gewone procedure. De keuze om een betalingsbevelprocedure te starten is aan de schuldeiser. De schuldeiser moet vervolgens bij betwisting van de vordering beslissen of hij deze ondanks het gevoerde verweer in een gewone procedure wil doorzetten, inclusief alle daaraan verbonden kosten en eventuele verplichte procesvertegenwoordiging.

25

Moet de zaak, indien de vordering wordt betwist, automatisch of slechts op verzoek van een van de partijen overgaan naar een gewone procedure?

Nederland meent dat een betalingsbevel in geen geval executabel mag zijn zonder dat de schuldenaar de mogelijkheid heeft gehad zich tegen de vordering te verweren. Vervolgens is minder van belang of het betalingsbevel zoals dat aan de schuldenaar is gestuurd executoriale kracht verkrijgt of dat hiervoor een nieuw document wordt afgegeven. Van belang is dat wordt vastgesteld dat de schuldenaar de verweertermijn ongebruikt heeft laten verstrijken. Praktisch is daarnaast van belang dat voor een executoriale titel in elk geval een authentiek document nodig is. Nederland acht niet nodig dat de schuldeiser voor de verkrijging van het document met executoriale kracht een afzonderlijk verzoek indient. Na controle dat geen verweer is gevoerd zou dit document automatisch en zo snel mogelijk aan de schuldeiser verleend mogen worden.

26

Moet tegen een Europees betalingsbevel (of, in een procedure in twee stappen, tegen een, executoriale titel) een gewoon rechtsmiddel openstaan nadat de verzettermijn is verstreken?

Tegen het verlenen van een betalingsbevel in executoriale vorm hoeft naar de mening van Nederland alleen de mogelijkheid van verzet open te staan. Dit verzet vindt plaats door de gewone procedure te volgen. Daarvoor gelden vervolgens de gewone regels. Een uitspraak in de verzetprocedure is vervolgens een gewone uitspraak waarvoor de gewone regels inzake hoger beroep en cassatie gelden. De verzetmogelijkheid dient zo ruim te zijn dat de schuldenaar desnoods na executie nog een korte termijn voor het instellen van verzet heeft, zeker indien hij niet van het betalingsbevel op de hoogte was. Zie ook vraag 21 en 25.

27

Moet een Europees betalingsbevel in kracht van gewijsde gaan nadat de termijnen voor verzet en/of beroep zijn verstreken?

Na het verstrijken van de verzettermijn als aangegeven bij vraag 21, 25 en 26, zou het betalingsbevel kracht van gewijsde mogen hebben.

28

Moet een instrument betreffende het Europees betalingsbevel regels omvatten met betrekking tot het ontbreken van verplichte vertegenwoordiging door een advocaat in de betalingsbevel procedure? Zo ja, welke regels?

Nederland acht verplichte procesvertegenwoordiging voor een Europese betalingsbevelprocedure onwenselijk. De procedure is juist bedoeld als eenvoudige, snelle (en niet te dure) incassoprocedure. Verplichte procesvertegenwoordiging past daar minder in en zou ook minder nodig moeten zijn.

29

Moet een instrument betreffende het Europees betalingsbevel regels inzake de kosten van de procedure en de vergoeding daarvan omvatten? Zo ja, welke regels?

Als gekozen wordt voor een eenvormige Europese betalingsbevelprocedure acht Nederland wenselijk een regeling voor de kosten op te nemen. De regeling zou moeten inhouden dat slechts een forfaitair kostenbedrag aan de schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Dit voorkomt ingewikkelde discussies over de exacte hoogte van de kosten. Nederland meent dat de hoogte van de kosten die de schuldenaar aan het gerecht is verschuldigd, aan het interne recht van de lidstaten moet worden overgelaten.

30

Moet een Europees betalingsbevel voorlopig uitvoerbaar zijn? Zo ja, wat moeten de vereisten voor uitvoerbaarheid bij voorraad en voor opschorting van de voorlopige tenuitvoerlegging zijn?

Wil een Europees betalingsbevel een aantrekkelijk alternatief zijn voor schuldeisers, dan acht Nederland de uitvoerbaarheid bij voorraad een noodzakelijke voorwaarde. Deze zou kunnen gelden vanaf het moment dat een executoriale titel is afgegeven. Dat zou ook de enige voorwaarde moeten zijn. Opschorting van de executie moet naar de mening van Nederland worden overgelaten aan het interne recht van de lidstaten. Hun executierecht bepaalt de voorwaarden waaronder de executie moet worden geschorst.

31

Dient een Europees betalingsbevel rechtstreeks uitvoerbaar te zijn in andere lidstaten, zonder exequatur en ook zonder waarmerking in de lidstaat van oorsprong zoals thans wordt voorgesteld voor de Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen? Zo ja, welke voorwaarden moeten worden gesteld voor een dergelijke rechtstreekse uitvoerbaarheid?

Als gekozen wordt voor een Europees betalingsbevel voor grensoverschrijdende gevallen acht Nederland op zichzelf aantrekkelijk als dit betalingsbevel rechtstreeks in de lidstaten geëxecuteerd kan worden. Daartoe is wenselijk dat het betalingsbevel in een gestandaardiseerde vorm wordt gegeven, bij voorkeur door een executabel formulier (zie vraag 17). Voor rechtstreekse uitvoerbaarheid is vereist dat in alle lidstaten op eenvoudige wijze kenbaar is welke instantie de beslissing heeft gegeven, wat de (hoogte van de) vordering is, inclusief kosten en tegen wie deze ten uitvoer kan worden gelegd.

Minimumnormen voor een geringe vorderingen procedure

Inleiding

In het groenboek wordt Nederland vrijwel nergens genoemd. De kenmerken van de procedure bij de Nederlandse kantonrechter voldoen echter in veel opzichten aan een procedure voor geringe vorderingen als omschreven in het groenboek. De procedure bij de kantonrechter staat open voor geldvorderingen tot € 5 000 en alle arbeids- en huurzaken, ongeacht het belang.

Bij geldvorderingen (ongeacht of deze uit overeenkomst of onrechtmatige daad of iets anders voortvloeien) wordt de procedure ingeleid door een dagvaarding. Bij arbeids- en huurzaken hangt het af van het soort vordering of deze wordt ingeleid door een dagvaarding of een verzoekschrift. Sinds 1 januari 2002 geldt voor dagvaarding een substantiërings- en bewijsaandraagplicht. Dit betekent dat de eiser in de dagvaarding zijn vordering zoveel mogelijk moet onderbouwen, de verweren die de gedaagde hem voor de procedure heeft laten blijken, in de dagvaarding moet vermelden en zoveel mogelijk zijn bewijsmiddelen moet noemen. Nog onduidelijk is in hoeverre hieraan in de praktijk strenge eisen worden gesteld door de kantonrechters. Procesvertegenwoordiging is in geen van de gevallen vereist (zij het dat in de procedures die moeten worden ingeleid met een dagvaarding, deze moet worden uitgebracht door een deurwaarder). Elke partij mag zich echter laten bijstaan door een procesgemachtigde. Daaraan worden geen bijzondere eisen gesteld. In de praktijk wordt meestal gebruik gemaakt van een deurwaarder of advocaat. De procedure kan geheel schriftelijk verlopen, maar het is ook mogelijk om mondeling verweer te voeren ter zitting. Op de procedures zijn de gewone bewijsregels van toepassing. In de praktijk vindt echter zelden ingewikkelde bewijsvoering plaats bij de kantonrechter. Van de procedure wordt heel veel gebruik gemaakt, zowel voor de incasso van geldvorderingen als voor het beslechten van andere geschillen over geringe vorderingen. In de praktijk wordt de procedure als weinig problematisch ervaren.

Nederland kende in het verleden een formulierdagvaarding. Deze is bij de invoering van het herziene procesrecht op 1 januari 2002 afgeschaft. De reden voor afschaffing was tweeledig. De griffies van de rechtbanken hadden veel werk aan het controleren van de formulieren door onjuist ingevulde adresgegevens van de gedaagde. Daarnaast bleek ook in de executiefase nog regelmatig dat de gegevens van de gedaagde niet juist waren ingevuld, zodat de deurwaarder alsnog niet tot tenuitvoerlegging kon overgaan. De gewone dagvaarding bood op dit punt meer waarborgen en leidde tot minder problemen. Van belang daarbij is dat Nederland een verplichte bevolkingsadministratie kent, de zogenaamde gemeentelijke basisadministratie (GBA). Deze GBA dient als basis voor het verkrijgen van adresgegevens van individuele personen. De administratie is echter niet toegankelijk voor burgers. Uitsluitend bepaalde instanties en deurwaarders en in beperkte mate advocaten kunnen gegevens uit de GBA verkrijgen. De beperkingen die aan de toegang tot de GBA zijn gesteld, zijn wettelijk vastgelegd en vloeien mede voort uit Europese regelgeving op dit punt.

Zoals gezegd is in Nederland op dit moment een fundamentele herbezinning van het burgerlijk procesrecht gaande. Daarin is de afschaffing van het onderscheid tussen de dagvaarding en het verzoekschrift als procesinleiding een van de onderwerpen. Deze herbezinning zou ertoe kunnen leiden dat op termijn besloten wordt om de procesinleiding door een dagvaarding af te schaffen.

Nederland is het van harte met de Commissie eens dat met name op het punt van de kenbaarheid en toegankelijkheid van de procedures in de verschillende lidstaten nog veel te verbeteren valt. Naast problemen van onderling verschillende procedures, is dit een taalprobleem. Op het moment dat een eiser in een andere lidstaat een vordering aanhangig wil maken, begeeft hij zich veelal buiten zijn eigen taalgebied. De meeste lidstaten hebben een of meer officiële rechtstalen, talen waarin gerechtelijke stukken kunnen worden aangeleverd. gezien het verhoudingsgewijs zeer geringe aantal buitenlandse eisers, ligt aanpassing van de interne taalvoorschriften niet voor de hand. Door die taalvoorschriften is het voor met name burgers lastig zonder deskundige hulp buiten de landsgrenzen te opereren. Voor consumentenvorderingen ondervangt Brussel I dit probleem door de rechter van de woonplaats van de consument in veel gevallen rechtsmacht te verlenen. In die gevallen procedeert de consument dus in zijn eigen landstaal voor zijn eigen gerechten volgens de hem bekende procedureregels. Gaat het niet om consumentenvorderingen, dan kan het instellen van een geringe vordering inderdaad een groot probleem zijn. Ook al bestaat in de lidstaat waar geprocedeerd moet worden een eenvoudig toegankelijke, niet te dure procedure voor dergelijke vorderingen, door de taaleisen zal de eiser deze procedure dan toch niet zonder hulp kunnen voeren. Nederland betwijfelt of dit cruciale taalprobleem door het opstellen van een richtlijn met minimumnormen kan worden opgelost.

32

Welke eventuele problemen hebben zich bij de toepassing van de procedures voor geringe vorderingen in uw lidstaat voorgedaan? Gelieve het niveau van aanvaarding en succes van deze procedures in de praktijk aan te geven.

Voor een beschrijving van de Nederlandse procedure bij de kantonrechter, zie de inleiding hierboven. De procedures is redelijk snel, meestal eenvoudig en relatief goedkoop (naast de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding is uitsluitend griffierecht verschuldigd van gemiddeld € 200). Zodra een van partijen gebruik maakt van een gemachtigde, gaan de kosten van de procedure snel omhoog. Zelfs als een partij in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand (tot aan een inkomen van € 1 340 voor alleenstaanden en € 1 920 voor meerpersoonshuishoudens), moet zij in dat geval een eigen bijdrage betalen die afhankelijk van het inkomen tussen de € 61 en € 532 bedraagt (voor alleenstaanden ligt dit bedrag 30% lager). Wel wordt in dat geval het griffierecht voorgefinancierd door de griffie. Komt een partij niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking, dan staan de kosten van inschakeling van een gemachtigde, zeker als dit een advocaat is, al snel niet meer in verhouding tot het belang van de vordering. De procedure bij de kantonrechter kan ook in grensoverschrijdende geschillen worden gebruikt, zowel wanneer de eiser als wanneer de verweerder woonplaats heeft in een andere lidstaat. De beperkingen die hieraan op Europees niveau zijn gesteld, vloeien met name voort uit Brussel I. Het instellen van een geringe vordering bij de kantonrechter tegen een gedaagde in het buitenland kan lastig zijn vanwege de eisen die de Betekeningsverordening aan betekening in het buitenland stelt. Als de gedaagde niet verschijnt en tegen hem een verstekvonnis wordt verkregen, kan de eiser dit vonnis in veel gevallen wel executeren doordat het uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het kan echter lastig zijn de verzettermijn te laten aanvangen als de gedaagde zich schuilhoudt. Bij een procedure van een buitenlandse eiser tegen een in Nederland wonende gedaagde, zal de buitenlandse eiser voor het uitbrengen van de dagvaarding steeds gebruik moeten maken van een Nederlandse deurwaarder. Als hij de Nederlandse taal niet machtig is, zal hij deskundige hulp moeten inroepen om de dagvaarding en eventuele andere processtukken in het Nederlands op te stellen.

33

Op welke wijzen kunnen de burgers het best worden geïnformeerd over een toekomstig communautair instrument betreffende een procedurevoor geringe vorderingen?

Het Europees Justitieel Netwerk acht Nederland een zinnig instrument om burgers voor te lichten. De kenbaarheid en toegankelijkheid van procedureregels in andere lidstaten kan hierdoor worden vergroot. Nederland heeft voor haar eigen burgers daarnaast een website www.rechtspraak.nl waar burgers eenvoudig informatie kunnen vinden over alle aspecten van het voeren van een civiele procedure. De informatie op de website is ook schriftelijk verkrijgbaar in de vorm van zogeheten «Postbus 51»-folders. Postbus 51 is het kanaal voor overheidsinformatie.

34

Moet een kwantitatieve drempel voor geringe vorderingen worden vastgesteld? Zo ja, hoe hoog moet deze drempel voor geringe vorderingen zijn? Moet een gemeenschappelijke drempel voor alIe Iidstaten worden vastgesteld? Of zou een communautaire minimum- (en maximum)drempel voldoende zijn?

Als de lidstaten het eens zijn over de noodzaak van Europese minimumnormen, acht Nederland een drempel niet absoluut noodzakelijk. De in het groenboek genoemde drempel van € 1 000 à € 2 000 is voor Nederland in elk geval een onaanvaardbaar lage drempel. De Nederlandse procedure bij de kantonrechter staat open voor vorderingen tot € 5 000. Dit bedrag was in het recente verleden NLG 5 000, is vervolgens verhoogd naar NLG 10 000 en bij de invoering van de euro naar € 5 000. De verhoging van de grens stuit in de praktijk niet op bezwaren. Integendeel, Nederland stelt zich momenteel de vraag of de grens van de procedure bij de kantonrechter niet verder moet worden opgerekt. Het standpunt van Nederland over de wenselijkheid van een drempel (en zo ja, welke) hangt overigens af van de verdere invulling van de minimumnormen. Nederland heeft bezwaar tegen een drempel die zodanig laag is, dat daarmee gesuggereerd wordt dat ook zeer kleine vorderingen voor de rechter moeten worden gebracht. Voorkomen moet worden dat al dan niet grensoverschrijdende geschillen over geringe vorderingen die nu buitengerechtelijk worden opgelost, in de toekomst voor de rechter worden gebracht. Nederland verwijst naar hetgeen hierover is opgemerkt bij de reactie op het groenboek inzake ADR.

35

Moeten geringe vorderingen ja dan nee worden beperkt tot geldvorderingen?

De vraag of de geringe vorderingen procedure beperkt moet worden tot geldvorderingen, is voor Nederland niet los te zien van de wijze waarop die procedure wordt ingericht. Bij de Nederlandse procedure voor de kantonrechter is er geen reden deze te beperken tot geldvorderingen. Bij andere specifieke geringe vorderingen procedures kan dit wel het geval zijn.

36

Voor welke soorten geschiIIen moet de procedure voor geringe vorderingen openstaan? Moeten bepaalde geschiIIen in burgerlijke en handel staken worden uitgesloten? Of moet de procedure alleen openstaan voor bepaalde, specifiek omschreven geschillen in burgerlijke en handelszaken?

Zie ook vraag 35. Nederland acht wenselijk als een procedure voor geringe vorderingen toegankelijk is voor de gewone geschillen waar gewone burgers in de regel mee te maken krijgen. De Nederlandse afbakening van de procedure bij de kantonrechter kan hier model staan. Ook hiervoor geldt dat de wenselijke afbakening sterk afhangt van de inrichting van de geringe vorderingen procedure.

37

Moet de procedurevoor geringe vorderingen verplicht of facultatief zijn? Moet de rechter de mogelijkheid hebben om een procedure voor geringe vorderingen naar een gewone procedure over te hevelen? Zo ja, onder welke voorwaarden? Moeten de partijen de mogelijkheid hebben om een procedure voor geringe vorderingen naar een gewone procedure over te hevelen? Zo ja, onder welke voorwaarden?

Nederland acht het wenselijk om de geringe vorderingen procedure op de voet van de Nederlandse procedure bij de kantonrechter verplicht te stellen voor daadwerkelijk geringe vorderingen. Zou besloten worden dat geen drempel wordt toegepast, dan ligt meer voor de hand om de geringe vorderingen procedure een facultatief karakter te geven. De rechter moet niet zelf kunnen verwijzen naar een «gewone procedure» (voorzover die gewone procedure al openstaat voor dergelijke vorderingen). Ook bij een facultatieve procedure kunnen partijen goede redenen hebben om voor die procedure te kiezen. In het licht van de partijautonomie past niet dat de rechter partijen dwingt een ingewikkelder spoor te volgen (voorzover beschikbaar) dan zij zelf voor ogen hebben. Alleen als partijen in de loop van de behandeling aangeven behoefte te hebben aan behandeling volgens een ander spoor dan dat van de geringe vorderingen, kan overwogen worden de rechter toe te staan naar de «gewone procedure» te verwijzen (indien beschikbaar). In geen geval mag dit leiden tot dubbele kosten voor hetzij partijen hetzij het rechterlijk apparaat. Aangezien het lastig zal zijn die dubbele kosten te voorkomen, is Nederland op voorhand geen voorstander van een dergelijke «wissel».

38

Moeten gemeenschappelijke minimumnormen voor formulieren worden ingevoerd? Zo ja, welke normen? Voor welke stadia van de procedure moeten de formulieren worden gebruikt? Moeten moderne communicatiemiddelen worden ingevoerd?

Nederland heeft hiervoor aangegeven niet overtuigd te zijn van de noodzaak voor minimumnormen op Europees niveau. Gemeenschappelijke minimumnormen voor formulieren acht Nederland niet nodig, ook niet als wel wordt besloten tot minimumnormen voor procedures over geringe vorderingen.

39

Moet bijstand met betrekking tot procedurekwesties worden verleend aan partijen die niet door een advocaat zijn vertegenwoordigd? Zo ja, in welke mate? Moet vertegenwoordiging door niet-juristen worden toegestaan?

Nederland is voorstander van een geringe vorderingen procedure waarin partijen ook zonder rechtsbijstand hun belangen kunnen behartigen. Verplichte ondersteuning van partijen door de griffie of zelfs de rechter past niet in het Nederlandse rechtsstelsel waarin de rechter onpartijdig en in beginsel lijdelijk is. Nederland heeft geen bezwaar tegen de mogelijkheid van niet-juristen als procesgemachtigden. Nederland heeft jarenlang ervaring met een dergelijke vertegenwoordiging in de procedure bij de kantonrechter. Dit levert geen problemen op.

40

Moet ADR worden ingevoerd in het kader van procedures voor geringe vorderingen? Zo ja, moet facultatief of verplicht een beroep op ADR worden gedaan?

In het groenboek over ADR heeft Nederland haar standpunt over ADR en over de rol van Brussel bij ADR uiteengezet. Nederland verwijst daarnaar. Nederland ziet geen aanleiding daar in het kader van geringe vorderingen procedures anders over te denken. De ontwikkeling van ADR moet aan de lidstaten worden overgelaten. Ingrijpen op communautair niveau is hierbij niet gewenst. Nederland heeft grote bezwaren tegen invoering op Europees niveau van ADR bij geringe vorderingen, helemaal als het daarbij zou gaan om een verplicht beroep op ADR. Wel kan de EU een belangrijke coördinerende rol spelen in de informatievoorziening over de buitengerechtelijke mogelijkheden bij de oplossing van (grensoverschrijdende) conflicten en de formulering en naleving van gemeenschappelijke beginselen of gedragscodes.

41

Moeten bepaalde regels inzake bewijsverkrijging worden versoepeld? Zo ja, welke en in welke mate?

De praktijk bij de Nederlandse kantonrechter leert dat ook als de bewijsregels in beginsel onverkort van toepassing zijn, deze bij geringe vorderingen soepeler kunnen worden toegepast. Er is dus geen reden dwingend voor te schrijven dat bewijsregels worden versoepeld. Mogelijk ligt dit anders in sommige andere lidstaten waar de bewijsverkrijging in normale procedures zwaarder is aangezet (bijvoorbeeld Engeland). Voorzover deze lidstaten een specifieke geringe vorderingen procedure kennen met eigen bewijsregels, is dit probleem ook daar ondervangen. Als gekozen wordt voor een beperking van de bewijsregels op Europees niveau, acht Nederland een beperking in het horen van getuigen en het inschakelen van deskundigen het meest effectief. Dergelijke bewijsvoering is vaak erg kostbaar. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan een beperking van het aantal te horen getuigen of het beperken tot schriftelijke verklaringen van getuigen.

42

Moet de mogelijkheid van een zuiver schriftelijke procedure (in plaats van mondelinge zittingen) worden ingevoerd? Zo ja, onder bepaalde voorwaarden?

Nederland kent een dergelijke mogelijkheid al en heeft hier uitstekende ervaringen mee. Met name als partijen gebruik maken van een gemachtigde kan dit kostenbesparend werken. Nederland acht niet nodig om dwingend voor te schrijven dat bepaalde procedures uitsluitendschriftelijk kunnen worden gevoerd. In veel gevallen is beter de procesgang in overleg tussen partijen en de rechter te laten bepalen.

43

Moeten de regels betreffende de inhoud van het vonnis worden versoepeld? Zo ja, in welke mate? Moet een tijdskader voor het wijzen van een vonnis worden vastgesteld?

De eisen die aan een Nederlands vonnis worden gesteld, zijn niet veel strenger dan waar het groenboek vanuit lijkt te gaan. Deze vonnissen leveren in Nederland geen problemen op. Nederland is voorstander van een snelle afhandeling van zaken door de rechter. Nederland heeft echter bezwaar tegen een dwingend voorgeschreven termijn voor het wijzen van vonnis, zoals in het groenboek staat beschreven (14 tot 28 dagen). Een dwingen voorgeschreven termijn zou zo moeten zijn, dat partijen binnen een redelijke termijn een uitspraak hebben en dat de kans op (procedures wegens) overschrijding van de termijn beperkt is. Een termijn vergelijkbaar aan de termijn vastgelegd in de Richtlijn betalingsachterstanden lijkt redelijk.

44

Moeten de regels betreffende de inhoud van het vonnis worden versoepeld? Zo ja, in welke mate? Moet een tijdskader voor het wijzen van een vonnis worden vastgesteld?

Nederland is geen voorstander van een integrale vergoeding van kosten. Dit drijft de totale kosten van de procedure op doordat partijen rechtsbijstand gaan inroepen als ze denken de procedure te gaan winnen. Het moeten betalen van enige bijdrage aan de kosten van rechtsbijstand benadrukt de verantwoordelijkheid van partijen bij het oplossen van hun geschillen. Mogelijk kan hierbij een onderscheid worden gemaakt tussen zaken tussen burgers onderling en bedrijven onderling (geen integrale vergoeding) en zaken tussen burgers en bedrijven (alleen integrale vergoeding voor de burger als deze de procedure wint). Een en ander is overigens sterk afhankelijk van de feitelijke situatie in elke lidstaat op het gebied van rechtsbijstand, griffierecht e.d. Nederland is op voorhand van mening dat dit in hoge mate aan het interne recht van de lidstaten moet worden overgelaten.

45

Moet de mogelijkheid rechtsmiddelen in te stellen worden uitgesloten of beperkt? Zo ja, in welke mate?

Nederland is voorstander van een beperking in de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen. In het algemeen zijn partijen gebaat bij een goede, maar vooral ook snelle beslissing van de rechter. Een heroverweging in hoger beroep betekent dan dat de procedure voor partijen langer gerekt wordt en dat zij langer in onzekerheid verkeren. In Nederland is hoger beroep voor vorderingen tot € 1 750 uitgesloten. Dit werk in de praktijk goed. Verhoging van die grens is denkbaar. Nederland zal een en ander in het kader van de fundamentele herbezinning op het burgerlijk procesrecht opnieuw bekijken. In geen geval moet de mogelijkheid van hoger beroep op communautair niveau dwingend worden voorgeschreven. Een communautair instrument zou dus hoogstens kunnen aangeven onder welk bedrag hoger beroep in elk geval niet open hoeft te staan.

46

Welke andere opties voor de vereenvoudiging van procedurevoorschriften kunnen worden overwogen?

Zie ook de inleiding bij de antwoorden van Nederland op de vragen over de minimumnormen voor geringe vorderingen. Nederland ziet veel heil in het vergroten van de toegankelijkheid van informatie over de te volgen procedures in de diverse lidstaten. In Nederland zelf is momenteel een discussie gaande over de mogelijkheden die ADR biedt bij de beslechting van geschillen over geringe vorderingen. Nederland beschikt over een uitgebreid scala aan geschillencommissies die op allerlei terreinen van het recht geschillen beslechten tussen burgers en bedrijven. Uitspraken van geschillencommissies zijn in het algemeen bindend adviezen, in sommige gevallen arbitrale vonnissen. De geschillencommissies spelen een belangrijke rol in de Nederlandse geschilbeslechting van geringe vorderingen. In het kader van de fundamentele herbezinning op het burgerlijk procesrecht wordt ook onderzocht welke vereenvoudigingen in procedures over geringe vorderingen kunnen worden aangebracht.

Naar boven