22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2719 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 november 2018

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 20 juli 2018 inzake het fiche: MFK – Oprichting van het Europees Defensiefonds (Kamerstuk 22 112, nr. 2676).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 november 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, A. de Vries

De griffier van de commissie, De Lange

Hierbij moet vermeld worden dat de onderhandelingen over het Europees Defensiefonds nog gaande zijn en dat de tekst nog niet definitief is vastgesteld. Ook de omvang van het fonds staat nog niet vast.

1. Op basis van welke criteria is het fonds ter grootte van 13 miljard euro vastgesteld, namelijk 4,1 miljard euro voor defensie-gerelateerd onderzoek en 8,9 miljard voor de ontwikkeling van defensie-capaciteiten; anders gezegd waarom is het niet tien keer zo klein dan wel tien keer zo groot?

18. Hoe is de verdeling tussen capaciteitsontwikkeling en defensie-gerelateerd onderzoek tot stand gekomen?

In het voorstel wordt een zevenjarig budget van 13 miljard euro voorgesteld. Dit komt overeen met 586 miljoen euro per jaar voor defensie-gerelateerd onderzoek en 1,27 miljard euro per jaar voor de ontwikkeling van defensie-capaciteiten. De verdeling van het budget tussen onderzoek en ontwikkeling is gebaseerd op aanbevelingen in het rapport van de Group of Personalities (2016) en resolutie 2016/2052 (INI) van het Europees Parlement. Zowel de Group of Personalities als het Europees Parlement onderschrijven dat een bedrag van 500 miljoen euro voor onderzoek noodzakelijk is om een geloofwaardig programma te realiseren dat daadwerkelijk een verschil kan maken. De jaarlijkse investering van meer dan 500 miljoen euro voor onderzoek via het Europees Defensiefonds komt overeen met 28 procent van het bedrag dat jaarlijks door de Europese lidstaten in totaal wordt uitgegeven aan defensie-gerelateerd onderzoek. In het impact assessment voor het EDF dat door de Commissie is opgesteld, is opgenomen dat de omvang van het bedrag voor capaciteitsontwikkeling een afgeleide is van de verhoudingen waarvoor is gekozen in relatie tot het defensieonderzoek. Door jaarlijks 1,2 miljard euro te investeren zal 26 procent van het bedrag dat jaarlijks door de Europese lidstaten in totaal wordt besteed aan de ontwikkeling van defensiecapaciteiten via de Europese Unie gaan lopen en zal er sprake zijn van een vergelijkbaar percentage voor defensie-gerelateerd onderzoek enerzijds en capaciteitsontwikkeling anderzijds.

2. Krijgt de defensie-industrie een formele positie in het Europees Defensiefonds (EDF)? Zo ja, welke?

Nee, de defensie-industrie krijgt geen formele positie in het EDF. Wel is de defensie-industrie voorafgaand aan de presentatie van het voorstel geconsulteerd als belanghebbende in het proces, net zoals onderzoeksinstituten, NGO’s en via de open consultatie procedure, de burgers van de Unie.

3. Waarom wordt de lijst met deskundigen (die de Europese Commissie bijstaat bij de evaluatie van voorstellen) niet openbaar gemaakt?

9. Op welke wijze wordt corruptie en belangenverstrengeling voorkomen?

20. Uit hoeveel personen en/of bedrijven bestaat het comité dat de Europese Commissie moet bijstaan voor beoordeling van de aanvragen? Door wie worden deze geselecteerd en op basis van welke criteria?

De Commissie wordt bij evaluatie van de voorstellen bijgestaan door onafhankelijke experts in het bezit van een veiligheidsautorisatie van een lidstaat. Onafhankelijke experts worden geselecteerd op basis van vaardigheden, ervaring en kennis. Het doel is het verder vullen van een lijst van deskundigen uit zoveel mogelijk lidstaten. De Commissie streeft ernaar om bij de beoordeling van voorstellen een zo gebalanceerd mogelijk expertpanel samen te stellen, bestaande uit ten minste drie personen, met inachtneming van verschillende vaardigheden, ervaring, kennis, geografische diversiteit en geslacht van de experts. In de verordening is tevens vastgelegd dat de lijst van deskundigen niet openbaar wordt gemaakt. Wel wordt het (comitologie) comité dat de Commissie bijstaat met betrekking tot de vaststelling van het werkprogramma en het toekennen van financiering aan geselecteerde acties, in het kader van transparantie, jaarlijks geïnformeerd over de lijst van deskundigen. De Commissie zorgt er tevens voor dat de experts geen beoordeling verrichten noch advies of assistentie verlenen in situaties waarin mogelijk belangenverstrengeling voorkomt.

De regels voor de selectie en bezoldiging van onafhankelijke externe experts om de instellingen bij te staan bij de evaluatie van subsidieaanvragen, projecten en inschrijvingen, zijn vastgelegd in Verordening 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (het Financieel Reglement) en wijkt niet af van soortgelijke programma’s zoals onderzoeksprogramma Horizon2020.

4. Op welke wijze vindt parlementaire goedkeuring van defensiecapaciteiten plaats en op welk moment?

De Kamer wordt geïnformeerd over de algemene beleidsvoornemens in de Defensienota en de begroting, over investeringsprojecten volgens de afspraken in het Defensie Materieel Proces (DMP), op gezette tijden over ontwikkelingen in NAVO en EU bij ministeriële bijeenkomsten en topontmoetingen, en op andere momenten als daartoe aanleiding is. Hierbij moet worden opgemerkt dat het EDF is gericht op onderzoek en ontwikkeling; niet op aanschaf van capaciteiten.

5. Waarom worden direct belanghebbenden zoals wapenbedrijven niet uitgesloten van financiering voor het fonds?

Bedrijven die wapens produceren maken deel uit van de bredere Nederlandse en Europese defensie-industrie. Het voorgestelde beleid van de EU ondersteunt verbetering van de werking van de interne markt en de totstandkoming van een gezonde Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB). Het Europese defensiefonds is er niet om de industrie te subsidiëren, maar om gezamenlijke tekorten aan defensiecapaciteiten te adresseren. De Commissie ziet een rol, binnen de kaders van de verdragen, de ontwikkeling van de benodigde capaciteiten te ondersteunen zodat de EU het hoofd kan bieden aan de veiligheidsdreigingen.

6. Hoe wordt het bedrijfsleven door het Ministerie van Defensie betrokken bij het EDF?

8. Wat wordt gedaan om de Nederlandse defensie-industrie te stimuleren gebruik te maken van de nieuwe, onder dit fonds te creëren, mogelijkheden?

Tijdens de onderhandelingen over het EU Defence Industrial Development Programme (EDIDP) en het Europees Defensiefonds (EDF) zijn industrie en kennisinstituten betrokken en op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rond het Europees Defensiefonds. De Nederlandse industrie en kennisinstituten worden ook geconsulteerd betreffende het vormgeven van het werk programma voor het EDIDP. Het Ministerie van Defensie heeft, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in het voorjaar van 2018 een voorlichtingsdag georganiseerd over de kansen en ruimte van het Europees Defensiefonds, om kennisinstituten en het bedrijfsleven zo goed mogelijk de kans te geven in te haken op de komende ontwikkelingen. In de toekomst zullen meer informatiesessies worden georganiseerd.

Tevens is de RVO ingezet als uitvoerend orgaan, waarbij capaciteit wordt ingezet om deelname van grotere bedrijven, MKB, kennisinstellingen en universiteiten te stimuleren. Daarnaast zullen handelsmissies georganiseerd worden om hoog innovatieve Nederlandse bedrijven mee te nemen naar lidstaten waar internationale samenwerking mee wordt voorzien. Matchmaking tussen potentiële partners is een belangrijke component van handelsmissies.

Voorzien is voorts dat er een interdepartementale coördinatiegroep Europese Defensiesamenwerking (ICG EDS) zal worden opgericht. De doelstelling van de ICG EDS is een zo groot mogelijke participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen in het EDF te bewerkstelligen en tevens een zo goed mogelijke aansluiting te realiseren tussen het EDF en de Nederlandse defensiebehoefte.

Tegelijkertijd is het van belang om te benadrukken dat de financiering van EDF-projecten primair zal plaatsvinden op basis van competitieve aanbestedingsprocedures. Nederland zet zich in voor gunstige randvoorwaarden van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om actief de kansen te benutten.

7. In hoeverre overlegt het Ministerie van Defensie structureel met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over het EDF?

Er is nauw overleg tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, zowel over de vormgeving van de EDF, het werkprogramma voor het EDIDP, als mogelijke Nederlandse projecten. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU vertegenwoordigt tijdens de bijeenkomsten beide ministeries.

Door middel van de voorziene oprichting van een interdepartementale coördinatiegroep Europese Defensiesamenwerking (ICG EDS) moet de samenwerking permanent gestructureerd worden. De ICG EDS zal de gezamenlijke belangen en de Nederlandse inzet coördineren. Het voorzitterschap zal alternerend plaatsvinden.

10. Wie krijgt de eigendomsrechten van gesubsidieerde onderzoeksprojecten?

In principe zijn de resultaten van de onderzoeksacties eigendom van de ontvangers van financiering uit het fonds. Als meerdere entiteiten gezamenlijk resultaten genereren en het niet mogelijk is om de resultaten toe te schrijven aan een van de individuele partijen, zullen de entiteiten gezamenlijk eigendom van de resultaten krijgen.

Net als in het geval van deelname van entiteiten uit derde, niet-geassocieerde landen, kan het niet zo zijn dat toegang tot resultaten, tot stand gekomen door middel van financiering uit de Unie, worden gecontroleerd of ingeperkt door niet-geassocieerde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde landen.

11. Kunt u aangeven hoe het omgaan met intellectueel eigendomsrecht de naadloze overgang van research naar ontwikkeling van capaciteiten kan bemoeilijken?

Indien voor onderzoeks- en ontwikkelingsacties verschillende regels gelden voor de toewijzing van intellectueel eigendomsrecht, kan dit in theorie een naadloze overgang bemoeilijken. De Nederlandse inzet is de verschillende onderzoeks- en ontwikkelingsacties zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Als aanvullend toekenningscriterium is dan ook de transitie tussen onderzoeksactie en ontwikkelingsacties opgenomen. De rechten van hetgeen ontwikkeld wordt blijven bij de industrie en onderzoeksinstellingen; de lidstaten en Europese instituten krijgen gebruikersrechten.

12. Kunt u aangeven op welke wijze het EDF bijdraagt aan het creëren van een gelijk speelveld in de Europese defensiemarkt?

22. Hoe kan internationale competitie op de Europese markt bevorderd worden door middel van samenwerking? Wat zijn met andere woorden de criteria voor Nederland om te beoordelen dat het EDF bijdraagt aan opener en competitiever defensiemarkt?

23. Wat wordt bedoeld met de zin «Nederland zal aldus goed moeten bezien in hoeverre het EDF zal gaan bijdragen aan het bereiken van een meer open en competitieve defensiemarkt en of de beperkte budgetten die beschikbaar worden gesteld in het EDF de aard van de markt daadwerkelijk zal veranderen»? Kunt u niet nu al een inschatting maken of het EDF bijdraagt aan competitiviteit of niet?

Nederland is voorstander van een meer open, competitieve Europese defensiemarkt en vooral van een gelijk speelveld, waarbij bedrijven (ook uit middelgrote en kleine landen) eerlijke kansen krijgen als hoofdaannemer of als toeleverancier. De verwachting is dat het EDF zal gaan bijdragen aan competitiviteit en een gelijk(er) speelveld in de Unie doordat grensoverschrijdende consortia uit alle lidstaten kunnen meedingen naar opdrachten. Nu worden opdrachten nog vaak nationaal aanbesteed. In welke mate opdrachten grensoverschrijdend worden aanbesteed is dan ook een belangrijk criterium dat Nederland zal hanteren om te beoordelen of het EDF bijdraagt aan een meer open en competitieve defensiemarkt. Onder het EDF worden voorstellen beoordeeld door onafhankelijke experts en wordt bovendien het openbreken van bestaande toeleveringsketens gestimuleerd. Zo moeten, net als bij het EDIDP, ook onder het EDF uit minimaal drie entiteiten uit drie verschillende lidstaten bestaan. Bovendien blijven de bonussen voor het opnemen van grensoverschrijdend MKB, waarvoor ook Nederland zich heeft ingezet, behouden. Het is echter nog te vroeg om uitspraken te doen over hoe het EDF bijdraagt aan een gelijk speelveld, ook omdat het EDIDP, als voorloper van het EDF, nog van start moet gaan.

13. Bent u tevreden over de resultaten van de Preparatory Action on Defence Research (PADR) en het EU Defence Industrial Development Programme (EDIDP) afzonderlijk? Hoe kan aantoonbaar meerwaarde worden bereikt in het samengevoegde EDF?

Voor wat betreft de Preparatory Action on Defence Research (PADR) zijn slechts de winnende consortia in 2017 bekend; onderzoeksresultaten zijn nog niet beschikbaar. In de PADR heeft Nederland gemiddeld gepresteerd in vergelijking met andere deelnemende lidstaten. Het EDIDP programma moet nog van start gaan. Wel is Nederland tevreden over de resultaten die zijn geboekt tijdens het vormgeven van het programma.

Het samenvoegen van de twee programma’s onder dezelfde voorwaarden bevordert de synergie en coherentie. Hierdoor sluiten de onderzoeks- en ontwikkelingsacties beter op elkaar aan.

14. Wordt de inspanning in het EDF als antwoord op de vaststelling van een ontoereikend investeringsniveau op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van defensiecapaciteit tevens als een antwoord op dezelfde conclusies door de NAVO beschouwd? Acht u dit fonds een antwoord op de behoefte van de NAVO, de EU of beide?

24. Hoe komt het EDF de NAVO ten goede?

Een sterker Europees defensiebeleid moet leiden tot meer defensiecapaciteiten, grotere inzetbaarheid en meer interoperabiliteit. Dat vergroot niet alleen de effectiviteit van EU-missies, maar versterkt ook het Europees aandeel binnen de NAVO. Het Europees Defensiefonds, in combinatie met andere Europese initiatieven zoals de Coordinated Annual Review on Defence (CARD) en Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO), kan ervoor zorgen dat de EU-lidstaten de capaciteiten kunnen ontwikkelen en verwerven die de EU nodig heeft om meer verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen veiligheid. Dit komt ook de NAVO ten goede. Daarbij is complementariteit het uitgangspunt en waakt Nederland ervoor dat onnodige duplicatie wordt voorkomen.

De lidstaten en bondgenoten bepalen zelf welke capaciteiten er worden ontwikkeld. Zij kunnen daarmee ook de benodigde coherentie en synergiën bewaken. Nederland acht het voorts van belang dat de capaciteiten die gezamenlijk in EU-verband worden ontwikkeld ook in NAVO-verband kunnen worden ingezet.

15. Op basis van welke criteria is besloten dat maximaal 80% van activiteiten die gericht zijn op het testen, kwalificeren en certificeren van defensieproducten en maximaal 20% van de activiteiten die gericht zijn op de ontwikkeling van prototypes uit het EDF mogen worden gefinancierd?

De verdeling is gemaakt op basis van de geraamde kosten voor de desbetreffende acties. Met name de kosten van het ontwikkelen van prototypes kunnen hoog oplopen. Dit zou een onevenredige druk leggen op het budget van het fonds. Daarom is de financiering van deze actie beperkt. Ook is de prototype-fase een cruciale fase waarin de lidstaten besluiten om van het ontwikkelingsproces over te gaan naar het acquisitieproces. Vanwege de noodzaak tot hogere cofinanciering zullen de lidstaten meer gecommitteerd zijn bij deze fase.

16. Betreft het onderzoek naar zowel lethal als non-lethal defensieproducten?

17. Kunt u concrete voorbeelden noemen van «defensie-gerelateerd onderzoek»?

Defensie-gerelateerd onderzoek betreft onderzoek naar zowel letale als niet-letale technologieën. Alle acties moeten voldoen aan ethische principes en nationale en internationale wetgeving. Er wordt van defensie-gerelateerd onderzoek gesproken als het gaat om onderzoek naar onderwerpen die primair van belang zijn voor defensie en die niet door andere, niet-defensie partijen worden geadresseerd. Enkele voorbeelden hiervan zijn chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) middelen, wapen- en munitieonderzoek, radar, maritieme surveillance en ballistische bescherming.

19. Op welke wijze kunnen dwarsverbanden met PESCO-projecten worden gerealiseerd? Is dat in het kader van onderzoek of capaciteitsontwikkeling? Is het daarbij een probleem of een voordeel dat derde landen (dus ook van buiten de EER) kunnen deelnemen aan PESCO?

27. Hoe kan het EDF concreet worden «verbonden» aan initiatieven als PESCO? Aan welke concrete koppelingen wordt gedacht?

Acties die onder het Europees Defensiefonds worden gefinancierd, zowel in het kader van onderzoek als capaciteitsontwikkeling, komen in aanmerking voor een bonus van 10 procent indien deze plaatsvinden in het kader van PESCO. Ter illustratie: de ontwikkeling van een prototype wordt onder het fonds in principe voor 20 procent gefinancierd; indien deze actie wordt ondernomen als onderdeel van een PESCO-project, is het mogelijk om de actie voor 30 procent te financieren. Consortia dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de rest- of cofinanciering. In dit voorbeeld ligt het voor de hand dat de lidstaten in PESCO-verband (een deel van) de kosten zullen dragen.

Onderhandelingen over de voorwaarden voor derde landen betrokkenheid bij PESCO-projecten zijn nog gaande. Nederland maakt zich sterk voor een PESCO dat waar nodig samenwerkt met strategische partners. In de aanloop naar een nieuw PESCO-project zal moeten worden nagedacht over het mogelijk onderbrengen van (een deel) van het project onder het EDF. Dit kan consequenties hebben voor de bereidwilligheid van derde landen om deel te nemen aan het PESCO-project.

21. Hoe zijn de lidstaten vertegenwoordigd in het coördinerend comité?

Alle lidstaten zijn vertegenwoordigd in het coördinerend comité door beleidsmedewerkers op het gebied van zowel defensie als economische zaken.

25. Is het Ministerie van Defensie voldoende geëquipeerd om slim in te spelen op het EDF?

Nederland heeft tijdens de onderhandelingen aanzienlijke invloed gehad op de formuleringen betreffende (grensoverschrijdende) MKB participatie en participatie van entiteiten uit derde landen. Slim inspelen op de mogelijkheden die het Europees Defensiefonds aan bedrijven biedt is een gedeelde taak met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Zie tevens het antwoord op vragen 6, 7 en 8.

In het kader van maatregel 11 van de Defensienota betreffende versterking van het Europese defensiebeleid wordt geïnvesteerd in meer personeel dat inzetbaar is op Europese aangelegenheden. Deze versterking zal bijdragen aan het verder vergroten van de effectiviteit op het EDF dossier.

26. Hoe definieert u «volwaardig» in de zinsnede een «volwaardig defensieonderzoekprogramma» als onderdeel van het EDF?

Volwaardig refereert aan het huidige defensie-onderzoeksprogramma, de Preparatory Action on Defence Research (PA of PADR). Dit programma loopt tijdens de periode 2017–2019, bevat 90 miljoen euro en functioneert als «testprogramma» voor het EDF. Het kabinet beschouwt de Preparatory Action als een eerste, belangrijke stap naar een uiteindelijk regulier, of volwaardig defensie onderzoeksprogramma onder het EDF.

28. Wat bedoelt u met een «pragmatische benadering» in deze context?

29. Wie moet zorgdragen voor een goede aansluiting van het onderzoeks- en ontwikkelingsonderdelen? Wat zijn de criteria en welke functionaris is daarvoor verantwoordelijk?

In het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2676) doelt de pragmatische benadering op het verbinden van de onderzoeks- en ontwikkelingsfases. Door de twee huidige programma’s op elkaar aan te sluiten wordt praktische samenwerking zo goed mogelijk gefaciliteerd. Nederland zet tijdens de onderhandelingen in op het zo laag mogelijk houden van zowel de drempels voor toegang tot het programma als ook de administratieve lasten.

De lidstaten en bondgenoten bepalen zelf welke capaciteiten er worden ontwikkeld. Zij kunnen daarmee ook de benodigde coherentie en synergiën bewaken.

30. Kunt u in concreto (aantallen en bedragen) aangeven wat de gevolgen van het vertrek van Britse onderzoeksinstellingen en bedrijven uit de EU zijn voor de samenwerking met Nederlandse bedrijven in gezamenlijke projecten?

31. Wat zijn de criteria van de Nederlandse regering bij het beoordelen, «scherp bezien», van de praktische betekenis van het afwijken van de openstelling voor landen die niet tot de EU of EER behoren? Acht u het mogelijk dat Groot-Brittannië in zo'n positie komt en wat is dan uw opvatting?

Nederland is voorstander van een open programma waarin ondernemingen gevestigd in, en met bedrijfsactiviteiten op EU-grondgebied, maar met een moederonderneming uit een niet-geassocieerd derde land, kunnen deelnemen aan het programma en voor financiering in aanmerking komen, mits de veiligheidsbelangen van de Unie en de lidstaten niet geschaad worden. Nederland ziet er tijdens de onderhandelingen over het fonds scherp op toe dat dit een reële mogelijkheid blijft en dat er geen restrictieve aanvullende voorwaarden worden gesteld.

Op dit moment beschikt Nederland niet over een overzicht van alle samenwerkingsprojecten tussen bedrijven in Nederland en het Verenigd Koninkrijk, en de waarde daarvan. Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op de uitkomsten van de onderhandelingen over de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

Naar boven