22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2337 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2017

Hierbij informeer ik u over de voortgang met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie tot aanpassing van de Europese richtlijn 2010/31/EU over de energieprestatie van gebouwen (COM (2016) 765).

Op 13 januari jl. is uw Kamer in kennis gesteld van de kritische basishouding van het kabinet over het aanpassingvoorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2282). Op 24 januari jl. heeft uw Kamer een gemotiveerd advies gestuurd naar de Europese Commissie, waarin u rechtstreeks uw zorgen heeft geuit over het voorstel. De Eerste en Tweede Kamer zijn de enige parlementaire instanties in de EU die gebruikt hebben gemaakt van deze bevoegdheid. De Europese Commissie heeft gemeld dat zij werkt aan een reactie op het gemotiveerd advies en dat zij ernaar streeft deze reactie spoedig naar uw Kamer te sturen.

In januari is de behandeling van dit dossier in de EU Raadswerkgroep Energie gestart. Inmiddels hebben er vijf technische besprekingen plaatsgevonden. De volgende bespreking staat gepland voor 28 april. Hoewel veel lidstaten nog geen definitieve positie hebben ingenomen, lijkt een ruime meerderheid positief over het aanpassingsvoorstel. De kans dat er een blokkerende minderheid gevormd kan worden om het voorstel van tafel te krijgen lijkt dan ook gering. Tegelijkertijd zijn er, naast Nederland, ook veel andere lidstaten die zich zorgen maken over de gedetailleerdheid van de bepalingen en de administratieve lasten die uit het voorstel voortvloeien. Hieronder wordt kort de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke aspecten van het voorstel.

In de Raadswerkgroep lijkt een grote groep lidstaten voorstander van het opnemen van bepalingen over het installeren van infrastructuur voor elektrisch vervoer. Tegelijkertijd vindt een grote groep lidstaten de voorgestelde bepalingen te ver gaan. Een belangrijk discussiepunt in het kader van kosteneffectiviteit is of de verplichtingen gericht moet zouden moeten zijn op de aanleg van volledige laadinfrastructuur of dat de aanleg van basisinfrastructuur, wat op een later moment kan worden uitgebouwd, volstaat.

Met betrekking tot de zogenoemde smartness indicator waarmee aangegeven wordt hoe slim een gebouw om kan gaan met energie zijn er in de Raadswerkgroep veel vragen gesteld over het oogmerk en de reikwijdte van de bepaling. Lidstaten willen graag meer duidelijkheid over de wijze waarop de indicator straks gebruikt kan worden en de mate van «voorschrijvendheid» van de bepaling. Omdat het een nieuw onderwerp betreft en de bepaling erg breed is vormgegeven, vinden veel lidstaten uitwerking via een gedelegeerde handeling niet passend.

De bepaling in het aanpassingsvoorstel om bij de installatie, vervanging of verbetering van een technisch bouwsysteem, zoals een boiler, de energieprestatie van het gehele systeem te documenteren en te overhandigen aan de gebouweigenaar vindt een grote groep lidstaten niet proportioneel. Er wordt door deze landen dan ook gepleit voor een minder omvangrijke verplichting. Over het voorschrift om de informatie op te nemen in de energielabeldatabase bestaat breed gedeelde kritiek.

Ook ten aanzien van de overige nieuwe bepalingen lijken lidstaten kritisch. Een grote groep lidstaten vindt bijvoorbeeld de bepalingen over het registreren van het daadwerkelijke energieverbruik van bepaalde gebouwen in de energielabeldatabase en het koppelen van financiële maatregelen aan de daadwerkelijk behaalde energieprestatieverbetering door voor en na de renovatie een energielabel te vragen aan de gebouweigenaar niet proportioneel. Ook op deze onderdelen lijkt er breed draagvlak voor afzwakking of verdere inperking van de verplichtingen. De inschatting is dat met het afzwakken van de bepalingen tegemoet zal worden gekomen aan de Nederlandse bezwaren. Echter, gezien de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid plaatsvindt, is niet uit te sluiten dat de positie van de Raad uiteindelijk nog onderdelen zal bevatten waar Nederland kritisch over is.

Het Maltees Voorzitterschap van de Raad streeft ernaar om in de Energieraad van 26 juni 2017 een voorlopig standpunt van de Raad vast te stellen over het aanpassingsvoorstel. In aanloop naar de Energieraad van juni zal Nederland in de onderhandelingen inzetten op het wegnemen van de grootste knelpunten. De focus ligt daarbij op de belangrijkste bezwaren uit de gemotiveerde adviezen van het parlement en het kabinetsstandpunt. Nederland zal zich sterk blijven maken voor het beperken van de administratieve lasten en daar aandacht voor blijven vragen in de Raad.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven