22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2210 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2016

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij twee fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Verordening bindende nationale reductiepercentages broeikasgassen niet-ETS sectoren (Kamerstuk 34 535, nr. 6)

Fiche: Verordening Europese statistieken betreffende personen en huishoudens

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Verordening Europese statistieken betreffende personen en huishoudens

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven.

b) Datum ontvangst Commissiedocument

24 augustus 2016

c) Nr. Commissiedocument

COM(2016) 551

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

SWD (2016) 283, http://eur-lex.europa.eu/legalcontent/NL/TXT/?qid=1472138486923&uri=CELEX:52016SC0283

f) Behandelingstraject Raad

Het is nog niet bekend in welke Raadsformatie het voorstel zal worden behandeld.

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken

h) Rechtsbasis

Artikel 338, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

i) Besluitvormingsprocedure Raad

Gekwalificeerde meerderheid Raad

j) Rol Europees Parlement

Medebeslissingsrecht Europees Parlement.

2. Essentie voorstel

• Inhoud voorstel

De Commissie stelt dat het huidige stelsel voor sociale statistieken gefragmenteerd is door de afzonderlijke domeinspecifieke verordeningen, waarin de inhoud (de te bestrijken onderwerpen) en de technische voorschriften van de gegevensverzameling (grootte steekproef, kwaliteitscriteria, datatransmissie enz.) zijn omschreven. Dit gefragmenteerde systeem draagt volgens de Commissie bij aan de volgende belangrijke problemen bij Europese sociale statistieken:

  • i) gebrekkig vermogen tot aanpassing aan de behoeften van gebruikers;

  • ii) kwesties met betrekking tot kwaliteit, vooral op het gebied van consistentie en vergelijkbaarheid bij verschillende gegevensverzamelingen;

  • iii) weinig steun voor het gebruik van innovatieve methoden voor gegevensverzameling en van beschikbare gegevensbronnen.

Daarnaast draagt volgens de Commissie de combinatie van deze problemen bij aan de toename van inefficiënties. Het uiteindelijke gevolg van deze problemen is dat de door Eurostat verzamelde statistieken gaandeweg minder relevant worden voor beleidsmakers en andere gegevensgebruikers.

Het eerste doel van de verordening is om het huidige stelsel van gefragmenteerde sociale statistieken de bestaande vijf domeinspecifieke verordeningen1 op het terrein van de Europese sociale statistieken die worden verzameld door middel van steekproeven onder de bevolking te integreren en te stroomlijnen in een nieuwe kaderverordening voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van vergelijkbare Europese statistieken over personen en huishoudens in de Europese Unie, teneinde in de huidige en toekomstige behoefte aan Europese sociale statistieken te kunnen voorzien.

Het tweede doel van het voorstel is dat statistische gegevens tijdiger beschikbaar moeten komen en op efficiëntere wijze dienen te worden geproduceerd om te kunnen blijven voorzien in actuele en kwalitatief hoogwaardige Europese sociale statistieken en indicatoren ter ondersteuning van onder andere de Europa 2020-strategie, het Europees semester de scorebord indicatoren die worden ingezet als een instrument om de vroegtijdige identificatie van en het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden.

Het derde doel van de kaderverordening is de uitbreiding van het toepassingsgebied van Europese statistische verplichtingen. De verordening schept het juridisch kader voor toekomstige ontwikkeling, productie en verspreiding van de thans niet verplichte gegevensverzamelingen over tijdsbesteding2 en consumptieve besteding3 per 1 januari 2025.

De verordening regelt verder de verschillende deelgebieden4 van de gegevensverzameling, de onderwerpen en de specifieke onderwerpen waarover de lidstaten gegevens moeten verzamelen Dit is nader uitgewerkt in bijlage I van het onderhavige voorstel. De verordening regelt verder de nauwkeurigheidseisen waaraan de gegevensverzamelingen moeten voldoen (bijlage II), de kenmerken van de steekproef (bijlage III), de frequentie van de gegevensverzameling door de lidstaten (bijlage IV) en termijnen voor de indiening van de statistische gegevens (bijlage V) aan de Commissie (Eurostat).

Met het oog op de kwaliteitsborging voorziet het voorstel onder meer in voorschriften ten aanzien van kwaliteit en aan de Commissie aan te leveren kwaliteitsverslag over de gebruikte steekproefkaders en methoden. Tevens voorziet het voorstel in bepalingen dat lidstaten in geval dat deze verordening aanzienlijke aanpassingen van het nationale statistische systeem met zich meebrengt, afwijkingen voor een periode maximaal 3 jaar bij de Commissie kunnen aanvragen. Deze periode kan met 3 jaar worden verlengd.

Daarnaast is een bepaling opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van proefstudies om na te gaan of het haalbaar is betere basisinformatie te verkrijgen, gegevensverzamelingen efficiënter uit te voeren en nieuwe methodologische benaderingen te kunnen vaststellen. Voor de uitvoering van deze proefstudies stelt de Commissie vervolgens voor om de nationale instanties voor de statistiek en andere nationale instanties die door de lidstaten zijn aangewezen voor de productie van Europese statistieken op basis van cofinanciering en financiële bijdrage in de kosten te verlenen.

Op basis van artikel 3, lid 4 krijgt de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen de gedetailleerde onderwerpen opgenomen in bijlage I te wijzigen en artikel 4, lid 1 regelt dat de Commissie de bevoegdheid krijgt voor de vaststelling en aanpassing van een voortschrijdende achtjarige planning voor de verzameling van de statistische gegevens naar deelgebied en gedetailleerde onderwerpen overeenkomstig de in bijlage IV gespecificeerde frequentie. De uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie (in artikel 3, lid 4 en artikel 4, lid 1) is geregeld in artikel 15. Volgens deze bepaling wordt de bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

Het voorstel bevat ook verschillende bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Het gaat hierbij om gemeenschappelijke regels voor de technische specificaties van de gegevensreeksen, bijvoorbeeld het aantal en de beschrijving van de enquête variabelen en voor zover nodig de methodologie die moet worden gebruikt om de gegevens te verzamelen (artikel 6), technische normen voor de verzending en uitwisseling van informatie aan Eurostat (artikel 7), minimumeisen voor de uniforme voorwaarden voor de steekproefkaders (artikel 11), kwaliteitsnormen (artikel 12), en indien nodig de voor de lidstaten geldende afwijkingsbepalingen (artikel 17). Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen is de onderzoeksprocedure van toepassing (zie artikel 16).

• Impact assessment Commissie

De Commissie verwacht dat met het onderhavige voorstel – «de voorkeursoptie» – waarin de vijf huidige domeinspecifieke verordeningen zijn geïntegreerd in één enkel wetgevingsinstrument op termijn kan gaan zorgen een betere tijdigheid en kwaliteit van sociale statistieken alsmede de verbetering van de efficiëntie bij de productie van sociale statistieken voor de Commissie (Eurostat), de nationale statistische bureaus en de respondenten.

Voor de voorkeursoptie zijn initiële implementatiekosten nodig, die voornamelijk gevolgen hebben voor de nationale statistische instituten als gevolg van herzieningen van hun operationele processen voor de productie van gegevens. De effectbeoordeling wijst tevens uit dat deze implementatiekosten op de lange termijn mogelijk kunnen worden gecompenseerd door de efficiëntiewinst in de gegevensverzameling. De implementatiekosten hebben gevolgen voor de begroting van de nationale instituten voor de statistiek, en dus indirect ook voor de begrotingen van de lidstaten.

Als uitgangspunt hiervoor hanteert de Commissie haar basishypothese. Hierbij wordt uitgegaan van een geschatte toename van 10,3 miljoen euro op EU-niveau in de ontwerpfase, maar de Commissie verwacht dat dit op EU niveau zal leiden tot een afname met 20,8 miljoen euro op de langere termijn in de fase van gegevensverzameling.

De doelstellingen van het REFIT-programma op het gebied van vereenvoudiging van de regelgeving zullen worden verwezenlijkt door stroomlijning van het bestaande wettelijke kader van de bestaande vijf naar één verordening. Het voorstel heeft geen directe of indirecte gevolgen voor het bedrijfsleven.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Nederland erkent de noodzaak van vergelijkbare, relevante, coherente en betrouwbare statistische gegevens en informatie voor het meten en evalueren van de voortgang van onder andere de Europa 2020-strategie en het Europees semester alsmede de scorebord-indicatoren die worden ingezet als een instrument om de vroegtijdige identificatie van en het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden. De Europa 2020-strategie maakt gebruik van indicatoren om de centrale doelstellingen te evalueren, bijvoorbeeld de bevordering van werkgelegenheid, verbetering van het onderwijsniveau, bevorderen van een goede gezondheid, de bevordering van sociale insluiting door middel van armoedebestrijding alsmede onderzoek, ontwikkeling en innovatie. In dat kader zijn volgens Nederland kwalitatief hoogwaardige Europese statistieken in de EU essentieel.

Sinds 2015 wordt door CBS voor nationale beleidsdoeleinden gegevens verzameld over (consumptieve) bestedingen van huishoudens (deelgebied verbruik). Dit is een vijfjaarlijks onderzoek gehouden bij particuliere huishoudens in Nederland. Op basis van vrijwilligheid levert CBS deze gegevens aan Eurostat. Het is onzeker of deze statistiek vanaf 1 januari 2018 wordt voortgezet.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Nederland verwelkomt het voorstel op hoofdlijnen. Ook onderschrijft Nederland de noodzaak van het voorstel op onderdelen voor de verzameling van vergelijkbare, relevante, coherente en betrouwbare statistische gegevens en informatie voor het evalueren en monitoren van onder andere de Europa 2020 strategie en het Europees semester. Nederland kan echter vooralsnog niet instemmen met het huidig voorliggende voorstel en heeft meerdere bezwaren bij het voorstel van de Commissie.

Ondanks de meerderde bezwaren bij het voorstel staat Nederland positief tegenover het onderdeel van het voorstel om de huidige vijf aparte domein specifieke verordeningen te integreren in een nieuwe kaderverordening. Voor Nederland is het verminderen van regelgeving een essentiële maatregel in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT) en kan de Commissie hierin steunen.

Omdat het voorstel onderdeel is van het REFIT programma, had het kabinet evenwel meer ambitie van de Commissie verwacht ten aanzien van het verminderen van informatieverplichtingen. Het kabinet constateert dat er op onderdelen van het voorstel overlappingen aanwezig zijn tussen de onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen en dat in het voorstel de kwaliteitseisen worden aangescherpt ten opzichte van de huidige informatieverplichtingen. Nederland streeft naar een vermindering van de Europese informatieverplichtingen. Het kabinet hecht hier veel belang aan en zal er in de onderhandelingen ook voor pleiten om hier meer aandacht voor te hebben. Nederland zal daarom in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, zich maximaal inzetten dat er op dat onderdeel nog eens kritisch naar het voorstel wordt gekeken naar de overlap van informatieverplichtingen en de mate van detail.

Nederland kan vooralsnog niet instemmen en zal daarom gedurende de onderhandelingen kritisch zijn tegenover het voorstel om de gegevensverzamelingen over tijdsbesteding en consumptieve besteding te verankeren in het toepassingsgebied van deze verordening. Nederland is op deze onderdelen geen voorstander van wetgevend optreden door de EU, omdat het kabinet vraagtekens plaatst of geharmoniseerde statistische informatie over deze onderdelen überhaupt wel nodig is voor de vervulling van de taken van de EU. In het huidige Impact Assessment van de Commissie ontbreekt het aan een motivering waarom de productie van statistieken over tijdsbesteding en particuliere (consumptieve) bestedingen nodig zijn voor de ontwikkeling en evaluatie van het EU-beleid.

Nederland zal daarom de Commissie vragen voor deze onderdelen van de verordening alsnog een Impact Assessment op te stellen, waarin het nut en de noodzaak van de statistieken voor het EU beleid dient te worden aangetoond.

Tijdsbesteding is sterk verweven met nationale culturele achtergronden. Voor het verzamelen van gegevens naar tijdsbesteding van burgers naar bijvoorbeeld hoe lang en hoe vaak Nederlanders bezig met betaalde arbeid, huishoudelijke taken, zorgtaken, persoonlijke verzorging, vrije tijd en vrijwilligerswerk in de samenleving, is van belang voor nationale beleidsdoelstellingen. Nederland twijfelt of de beschikbaarheid van statistieken over de totale tijdsbesteding van burgers überhaupt nodig is voor de vervulling van de taken van de Europese Unie.

De voorstellen waarmee de inhoud van bijlage I van de verordening door middel van gedelegeerde handelingen kan worden gewijzigd gaan Nederland te ver. Nederland beoordeelt de reikwijdte van de bevoegdheidsdelegatie als te ruim. Op grond van artikel 4, lid 3, onder b van de Verordening dient de Commissie erop toe te zien dat per deelgebied niet meer dan 20% van de in bijlage genoemde gedetailleerde onderwerpen wordt gewijzigd door middel van gedelegeerde handelingen. Dit percentage is naar de mening van Nederland te hoog. Nederland zal in de onderhandelingen dan ook kritisch zijn ten aanzien van de reikwijdte van de overdracht van bevoegdheden tot wijziging van de bijlage. Kleine wijzigingen van de voorgestelde onderdelen door middel van gedelegeerde handelingen voor Nederland voor Nederland al kunnen leiden tot extra ontwikkel- en uitvoeringskosten.

Ten aanzien van de rechtszekerheid acht Nederland dat het voorstel om het aantal en de beschrijving van de enquêtevariabelen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen onvoldoende waarborg biedt aan nationale statistische instituten van de lidstaten, omdat het voorstel nog te veel onduidelijkheden en open einden bevat.

De reikwijdte van de toekomstige verplichtingen voor de lidstaten is nog niet bekend of niet duidelijk afgebakend, zoals het aantal en de beschrijving van enquêtevariabelen die door de lidstaten moeten worden verzameld. Hierdoor bestaat er onzekerheid en bezorgdheid over de mogelijke gevolgen voor de uitvoeringskosten. De bezorgdheid richt zich dan vooral op de hoeveelheid en mate van detaillering van de toekomstige gegevensverzamelingen, maar ook dat de gegevensverzamelingen mogelijk niet zullen aansluiten bij de Nederlandse bestaande praktijk en de nationale gegevensbehoefte. Nederland geeft er de voorkeur aan dat het aantal en de beschrijving van de enquêtevariabelen door de Uniewetgever worden opgenomen in de Verordening zelf. Mochten het aantal en de beschrijving van de enquêtevariabelen toch vastgesteld worden door middel van nadere regelgeving, dan twijfelt het kabinet of de keuze van de Commissie voor uitvoeringshandelingen hier wel de juiste is. Uit de algehele context en de doelstellingen van de verordening blijkt dat met de voorgestelde maatregelen om het aantal en de beschrijving van de enquêtevariabelen vast te stellen, de verordening wordt «aangevuld» met nieuwe niet-essentiële onderdelen. Deze bevoegdheid voor de Commissie strekt er immers toe om de verplichting tot gegevensverzameling die is opgenomen in de Verordening te concretiseren. Hierdoor is er naar de mening van het kabinet eerder sprake van een bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen dan uitvoeringshandelingen.

Nederland is geen voorstander dat de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie voor onbepaalde tijd wordt verleend. Nederland acht het daarnaast van belang dat de bevoegdheidsdelegatie wordt geëvalueerd. Dit zou volgens Nederland kunnen door middel van een verslag, dat de Commissie indient bij het Europees Parlement en de Raad, en dat betrekking heeft op de uitvoering, de resultaten en de algemene beoordeling van de bevoegdheidsdelegatie. Nederland zal voorstellen de gebruikelijke standaardtekst5 die op deze onderdelen toezien in de verordening op te nemen.

Voor de bovengenoemde onderdelen geldt dat Nederland zich er in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten voor zal inzetten dat de verordening op die onderdelen wordt aangepast en tevens dat bij de onderhandelingen de Nederlandse inzet erop gericht is de ontwikkel- en uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden.

Omdat uit het voorstel niet duidelijk blijkt hoeveel middelen de Commissie op de EU-begroting heeft gereserveerd voor de cofinanciering is er dienaangaande onvoldoende waarborg voor de lidstaten. Nederland zal de Commissie vragen alsnog duidelijkheid te geven over de omvang van de cofinanciering voor de lidstaten.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

De verwachting is dat een meerderheid van de lidstaten evenals Nederland het voorstel van de Commissie op hoofdlijnen zal steunen. Verder zal naar verwachting een groot aantal lidstaten kritisch staan tegenover het voorstel om voor onbepaalde tijd aan de Commissie de bevoegdheid te verlenen voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen alsmede tegenover de te ruime bevoegdheidsdelegatie voor de wijziging van de gedetailleerde onderwerpen door middel van gedelegeerde handelingen en de additionele eisen die het voorstel toevoegt aan reeds bestaande verplichtingen. Vervolgens is de verwachting dat evenals Nederland een aantal lidstaten kritisch zullen staan tegenover het voorstel van de Commissie om voor de thans niet verplichte statistieken een juridisch kader te creëren.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

De Commissie baseert de bevoegdheid van de EU op artikel 338 lid 1 VWEU. Op grond van dit artikel nemen de Raad en het EP volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen aan voor de opstelling van statistieken wanneer dat voor de vervulling van de taken van de Europese Unie nodig is. Dit is volgens Nederland de juiste rechtsgrondslag. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid van EU en lidstaten.

b) Subsidiariteit

Het subsidiariteitsoordeel is positief. Het doel van de verordening, namelijk het vaststellen van het juridisch kader van geharmoniseerde en vergelijkbare Europese statistieken over personen en huishoudens kan het best op Europees niveau worden bereikt. Dit kan niet op een afdoende wijze door de lidstaten afzonderlijk worden uitgevoerd en kan daarom beter op Europees niveau worden verwezenlijkt.

c) Proportionaliteit

Het proportionaliteitsoordeel is negatief. Nederland is het eens met de Commissie dat een verordening het juiste instrument is, aangezien hierdoor in de gehele Europese Unie hetzelfde kader kan gelden, zodat de productie van kwalitatief hoogwaardige en vergelijkbare sociale statistieken op EU-niveau kan worden gegarandeerd.

Het kabinet staat echter kritisch tegenover het onderdeel van het voorstel waar het juridisch kader wordt geschapen voor nieuwe toekomstige Europese verplichtingen voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van de thans niet verplichte verzameling van statistische gegevens over tijdsbesteding en consumptieve besteding.

Nederland is op deze onderdelen geen voorstander van wetgevend optreden door de Europese Unie, en beoordeelt daarom de proportionaliteit hiervan negatief.

Daarnaast bestaan er bij het kabinet twijfels of geharmoniseerde en vergelijkbare statistieken over tijdsbesteding en consumptieve besteding überhaupt wel nodig zijn voor de vervulling van de taken van de Europese Unie, zoals artikel 338, lid 1 VWEU vereist.

Het kabinet plaatst kanttekeningen bij de bijdrage van dit voorstel aan de vermindering van het aantal informatieverplichtingen. Het onderhavige voorstel bevat op onderdelen van de gegevensverzamelingen nog aanzienlijk overlap tussen de verschillende deelgebieden, onderwerpen en de gedetailleerde onderwerpen. Hierdoor lijken de effecten van de stroomlijning van de vijf domein specifieke verordeningen naar een nieuwe kaderverordening symbolisch. Nederland had op dit terrein meer verwacht, zodat dat de stroomlijning van de regelgeving niet alleen symbolisch lijkt, maar dat door stroomlijning en integratie van de EU-regelgeving het aantal informatieverplichtingen ook daadwerkelijk zou worden gereduceerd.

Ten aanzien van het voorstel om door middel van uitvoeringshandelingen lidstaten een verplichte methodologie voor te schrijven om de gegevens te verzamelen zoals in artikel 6, lid 1 (f) wordt beschreven, beoordeelt het kabinet de proportionaliteit hiervan negatief. Het kabinet vindt het van essentieel belang dat Nederland voor de verzameling en de productie van Europese statistieken zelf kan bepalen op welke manier de gegevens worden verzameld, in plaats van gedetailleerde voorschrijvende bepalingen door middel van EU wetgeving.

Ten aanzien van het voorstel met betrekking tot de bevoegdheidsdelegatie voor wat betreft het wijzigen van de gedetailleerde onderwerpen per deelgebied met niet meer dan 20 procent en voor de deelgebieden waarvoor jaarlijks of meerdere keren per jaar gegevens worden verzameld met niet meer dan 10 procent, door middel van gedelegeerde handelingen zoals in artikel 3, lid 4 (b) wordt beschreven, beoordeelt het kabinet de proportionaliteit van het voorstel negatief. De Commissie eigent zich volgens het kabinet met de voorgestelde percentages een te ruime bevoegdheid toe om de gedetailleerde onderwerpen te wijzigen.

Bovendien is Nederland van mening dat bevoegheidsdelegatie voor onbepaalde tijd, die de Commissie zichzelf toekent, niet in verhouding staat tot het doel van de verordening. Om dat doel te bereiken volstaat het om de bevoegdheidsdelegatie te verlenen voor een termijn van 5 jaar, zoals gebruikelijk is.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De Commissie heeft voor de periode 2019–2020 een bedrag van 28,8 miljoen euro gereserveerd in rubriek 1: slimme en inclusieve groei en rubriek 1a: concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid.

Het voorstel omvat bepalingen dat de Commissie de lidstaten een financiële bijdrage kan verlenen in de vorm van een subsidie, volgens de vigerende EU regels, in de kosten voor de ontwikkeling en uitvoering van gegevensverzamelingen of gegevensverzamelingsmethoden, ontwikkelen van methoden met inbegrip van proefstudies. De Commissie geeft aan dat maximaal 90% van de subsidiabele kosten voor de uitvoering worden betaald uit de EU-begroting. De bedragen voor cofinanciering die de lidstaten van de Unie kunnen ontvangen zijn thans niet bekend. Indien een bedrag aan Nederland wordt toegekend, wordt dat bedrag in mindering gebracht in de opgave van de eventuele additionele uitvoeringskosten.

Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden

De uitvoering van de gegevensverzamelingen van de bestaande vijf domeinspecifieke verordeningen zijn in Nederland reeds efficiënt ingericht en worden uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals een efficiënte wijze van enquêteren door inzet van onder meer Internetwaarneming en een optimaal gebruik van administratieve databronnen. Hierdoor heeft dit deel van de werkzaamheden die voortkomen uit deze nieuwe kaderverordening geen directe financiële consequenties voor Nederland. De door de Commissie gewenste verbetering van de frequentie, tijdigheid en kwaliteit van de huidige dataleveringen kunnen naar verwachting budgetneutraal worden uitgevoerd.

De voorstellen van de Commissie om met ingang van 1 januari 2025 een wetgevend kader te scheppen voor de deelgebieden tijdsbestedingsonderzoek en budgetonderzoek en vervolgens deze statistieken verplicht te stellen, zullen leiden tot extra ontwikkel- en uitvoeringskosten voor Nederland, ten opzichte van de huidige kosten van de vrijwillige dataleveringen aan de Commissie. De omvang hiervan is echter op dit moment niet precies te kwantificeren, omdat de invulling en uitvoering van deze gegevensverzamelingen wordt geregeld door middel van toekomstige gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Gebaseerd op de uitvoeringskosten verbonden aan de huidige vrijwillige gegevensverzamelingen (budgetonderzoek en tijdsbestedingsonderzoek) op genoemde deelgebieden zou aanvaarding van het huidige Commissievoorstel de totale kosten van het Europees verplichte statistische werkprogramma structureel met een bedrag van minimaal vierhonderdduizend à vijfhonderdduizend euro per jaar kunnen doen toenemen.

Aan alle toekomstige voorgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen kunnen daarnaast additionele incidentele dan wel structurele uitvoeringskosten voor Nederland verbonden zijn. Voor deze eventuele toekomstige financiële gevolgen geldt dat deze dienen te worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels voor de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Dit voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor bedrijfsleven en burger.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Dit voorstel leidt niet tot extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De verordening heeft uitsluitend betrekking op enquêtes bij personen. De deelname aan deze enquêtes geschiedt in Nederland op basis van vrijwilligheid.

Hoewel het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op de meeste terreinen al statistische informatie produceert en deze aan de Commissie (Eurostat) levert, kunnen de toekomstige voorgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen wel leiden tot extra rapportageverplichtingen voor het CBS aan de Commissie (Eurostat), omdat de Commissie door middel van gedelegeerde regelgeving6 tot een uitbreiding van de te verzamelen informatie kan besluiten.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

Niet van toepassing

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Niet van toepassing

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Zie hiervoor de onderdelen essentie van het voorstel en Nederlandse positie van dit fiche.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Deze verordening treedt in werking op de 20e dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor Nederland is dat haalbaar.

De onderdelen van de verordening over de deelgebieden tijdsbesteding en consumptieve besteding zijn met ingang van 1 januari 2025 van toepassing. De haalbaarheid voor Nederland is op dit moment niet bekend. Om de haalbaarheid van de voorgestelde datum te kunnen vaststellen zal er eerst onderzoek moet plaatsvinden.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Geen, afgezien van de in dit fiche genoemde wens van Nederland om de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie, na de toegekende termijn van 5 jaar, te evalueren.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

In artikel 4 van de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek is bepaald dat het CBS op nationaal niveau belast is met de productie van statistieken in het kader van de Europese Unie.

Het CBS dient de statistische resultaten in bij de Commissie (Eurostat).

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3).

Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 1).

Verordening (EG) nr. 452/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 betreffende de productie en ontwikkeling van statistieken over onderwijs en een leven lang leren (PB L 145 van 4.6.2008, blz. 227).

Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 70).

Verordening (EG) nr. 808/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende communautaire statistieken over de informatiemaatschappij (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 49).

X Noot
2

De Commissie stelt voor om met deze verordening een juridisch kader te scheppen voor wettelijk verplichte gegevensverzamelingen over tijdsbesteding van burgers naar bijvoorbeeld hoe lang en hoe vaak is de burger bezig met betaalde arbeid, huishoudelijke taken, zorgtaken, persoonlijke tijd, vrijwilligerswerk en kinderopvang.

X Noot
3

De Commissie stelt voor met deze verordening een juridisch kader te scheppen voor wettelijk verplichte gegevensverzamelingen over particuliere (consumptieve) bestedingen van huishoudens. Een dergelijk onderzoek wordt in Nederland voor nationale beleidsdoelstellingen door het CBS vanaf 2015 eens in de vijf jaar op vrijwillige basis gehouden. (zie ook www.budgetonderzoek.nl)

X Noot
4

Bijlage I regelt de deelgebieden waarover de lidstaten statistische gegevens bij de Commissie moeten indienen. Dit zijn de deelgebieden arbeidsmarkt, inkomen en levensomstandigheden, gezondheid, onderwijs en opleiding, gebruik van informatie- en communicatietechnologie, tijdsbesteding en consumptieve besteding.

X Noot
5

De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

X Noot
6

Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

Naar boven