22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2192 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 augustus 2016

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij zes fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Actieplan integratie van derdelanders (Kamerstuk 22 112, nr. 2188)

Fiche: Verordening wholesale roamingmarkten (Kamerstuk 22 112, nr. 2189)

Fiche: Verordening tot oprichting van een EU-hervestigingskader (Kamerstuk 22 112, nr. 2190)

Fiche: Herziening richtlijn normen opvang asielzoekers (Kamerstuk 22 112, nr. 2191)

Fiche: Kwalificatieverordening

Fiche: Procedureverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 2193)

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Kwalificatieverordening

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming en tot aanpassing van richtlijn 2003/109/EU van 25 november 2003 inzake de status van derdelanders die langdurig ingezetene zijn.

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    13 juli 2016

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2016)466

  • d) EUR-Lex

    http://eur-lex.europa.eu/legalcontent/EN/TXT/?qid=1469794376095&uri=CELEX:52016PC0466

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

    Niet aanwezig.

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Justitie en Binnenlandse Zaken.

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Veiligheid en Justitie

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 78, lid 2, onder a en b van het Werkingsverdrag van de EU voor wat betreft het voorstel voor een Kwalificatieverordening. De rechtsbasis voor het aanpassen van de richtlijn 2003/109/EU is artikel 79 lid 2, onder b van het Werkingsverdrag van de EU.

  • i) besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid.

  • j) rol Europees parlement

    Medebeslissing.

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Het voorstel vormt de huidige Kwalificatierichtlijn1 om tot een Kwalificatieverordening.

In de huidige Kwalificatierichtlijn staan de criteria die lidstaten moeten hanteren om te beoordelen of asielzoekers in aanmerking komen voor een erkenning als vluchteling of voor subsidiaire bescherming, en de rechten die zijn gekoppeld aan beide statussen. Dit voorstel maakt deel uit van een pakket van voorstellen gericht op de herziening van het gemeenschappelijke Europees asielstelsel (GEAS) en moet in samenhang daarmee worden bezien.

De Europese Commissie stelt vast dat de kansen van een asielzoeker op een verblijfsvergunning in de lidstaten en het niveau van de rechten die lidstaten toekennen aan één van beide statussen, nog sterk verschillen tussen lidstaten. Volgens de Europese Commissie toont dit de noodzaak aan tot verdere harmonisatie om op die manier te voorkomen dat asielzoekers doorreizen naar die lidstaten waar de kansen op een verblijfsvergunning en/of de daaruit voortvloeiende rechten als beter worden ervaren. De Europese Commissie zet daarom in op een verdere harmonisatie van de criteria op basis waarvan een asielzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming en de inhoud van de bescherming. In het voorstel wordt voorts voorzien in enkele vaste momenten waarop de noodzaak van de verleende bescherming opnieuw moet worden beoordeeld. De Europese Commissie wil hiermee het tijdelijk karakter van de verleende bescherming onderstrepen. Tot slot voorziet het voorstel in de mogelijkheid voor lidstaten om personen met een asielvergunning aan te sporen actief te integreren door het recht op bepaalde onderdelen van de sociale bijstand te koppelen aan de medewerking van de vreemdeling aan zijn integratie.

Het voorstel bevat ook één aanpassing in de richtlijn langdurig ingezetenen.2 Volgens deze richtlijn komen onderdanen van derde landen die legaal en gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar op het grondgebied van een EU-land hebben verbleven, in aanmerking voor de status van langdurig ingezetene. De Europese Commissie stelt een aanpassing voor van deze richtlijn met als doel secundaire migratie te voorkomen van die personen die internationale bescherming hebben gekregen in een lidstaat en vervolgens worden aangetroffen in een andere lidstaat waar ze niet rechtmatig verblijven. In dat geval zal de periode om de termijn van vijf jaar te berekenen opnieuw starten vanaf het moment dat deze persoon opnieuw verblijft in de lidstaat die de bescherming heeft verleend.

b) Impact assessment Commissie

Niet aanwezig.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Wat de voorstellen voor een GEAS betreft, deelt het kabinet met de Europese Commissie de doelstelling die de Commissie heeft beschreven in haar Mededeling3 van 6 april 2016, namelijk het invoeren van instrumenten waarmee de migratiestromen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerd. Het kabinet beoordeelt de voorstellen tot herinrichting van het GEAS mede in het licht van de kabinetsvisie op de Europese asielproblematiek, zoals beschreven in de brief van 8 september 2015.4 Hierbij is het voor het kabinet van belang dat de voorstellen onderdeel zijn van een integrale aanpak waarbinnen onder meer aandacht blijft bestaan voor initiatieven gericht op het aanpakken van de grondoorzaken van migratie. Dit voorstel kan niet los worden gezien van het einddoel dat gericht is op een versterkte opvang in de regio om de migratiestromen naar Europa te verminderen en beter beheersbaar te maken.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Voorstel tot Kwalificatieverordening

Nederland onderschrijft dat de beoordeling van vergelijkbare asielaanvragen in de lidstaten tot een vergelijkbare beslissing moet leiden. Anders zullen asielzoekers blijven doorreizen naar lidstaten met een asielbeleid dat het gunstigst uitpakt voor hen. In het kader van het EU-voorzitterschap heeft Nederland daarom het initiatief genomen om tot meer harmonisatie te komen van het asielbeleid dat lidstaten voeren ten aanzien van de landen waar asielzoekers vandaan komen. De onderdelen van het voorstel die hieraan bijdragen, ondersteunt het kabinet. Bijvoorbeeld de verplichting voor lidstaten om te beoordelen of asielzoekers een binnenlands beschermingsalternatief hebben (artikel 8). Het kabinet is ook tevreden met de aanpassingen die een plek geven in dit voorstel aan de Europese jurisprudentie van de afgelopen jaren, zoals bijvoorbeeld in artikel 10, lid 3 waarin wordt beschreven in welke mate van de asielzoeker discretie in zijn handelingen kan worden verwacht om vervolging te voorkomen. Nu de Commissie voorstelt om de Kwalificatierichtlijn om te zetten naar een verordening, is het eveneens belangrijk dat er geen onduidelijkheid bestaat over de gehanteerde begrippen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bepalingen die zien op de beëindiging of uitsluiting van bescherming om redenen van openbare orde (o.a. artikelen 12, 14, 18 en artikel 20). Duidelijke bepalingen dragen bij aan verdere harmonisatie. Verder zal het kabinet ervoor pleiten om de redenen van openbare orde die kunnen leiden tot beëindiging of uitsluiting van bescherming, gelijk te trekken voor erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden.

Met de Europese Commissie onderschrijft het kabinet het uitgangspunt dat de verleende bescherming aan asielzoekers in eerste instantie een tijdelijk karakter heeft. De voorstellen van de Europese Commissie om dit tijdelijk karakter te benadrukken, vragen nog wel om een nadere toelichting van de Commissie. Het kabinet kan zich vinden in de verplichting voor lidstaten om bij een significante wijziging in de situatie in het land van herkomst, te bezien of nog steeds internationale bescherming moet worden geboden. Het kabinet vindt het daarbij van belang dat lidstaten op eenzelfde manier beoordelen of een wijziging in de situatie voldoende significant is om te starten met de intrekking van verblijfsvergunningen. Randvoorwaarde is wel dat zo’n gemeenschappelijke beoordeling dan vrij snel beschikbaar is om vlot in te kunnen spelen op de gewijzigde omstandigheden in een land van herkomst. Daarnaast moet deze gemeenschappelijke beoordeling goed onderbouwd zijn omdat dit in nationale en Europese rechterlijke procedures aan de orde kan komen.

De standaard koppeling van een systematische herziening van de noodzaak aan bescherming aan het moment van de vernieuwing van de verblijfsvergunning, roept evenwel meer vragen op bij het kabinet. Het kabinet vraagt zich af of een verplichte herbeoordeling van de noodzaak aan bescherming al na één jaar nadat een persoon subsidiaire bescherming is verleend, een meerwaarde heeft. In Nederland gaat de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel in vanaf het moment van de datum van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat er al snel na verlening van een verblijfsvergunning, een herbeoordeling moet plaatsvinden terwijl het aantal zaken waarin sprake is van gewijzigde omstandigheden in de situatie in het land van herkomst of van de persoon binnen dit korte tijdsbestek, beperkt zal zijn. Het betreft dan voornamelijk een extra administratieve handeling. Een intrekking die gebaseerd is op gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst vereist immers dat de wijziging in het land van herkomst significant en duurzaam van aard is. Dat dit binnen een jaar na vergunningverlening al zodanig is gewijzigd, lijkt niet erg aannemelijk. Bovendien kan een lidstaat op elk moment overgaan tot het intrekken van een verblijfsvergunning asiel als de individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dit staat in artikel 51 van het voorstel voor een Procedureverordening. Het kabinet zal bovenstaande overwegingen inbrengen tijdens de bespreking van dit onderdeel van het voorstel.

In het verlengde van bovenstaande staat het kabinet ook terughoudend tegenover het onderscheid dat de Europese Commissie voorstelt in de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen die moeten worden verstrekt. Aan erkende vluchtelingen moet een tijdelijke verblijfsvergunning worden verstrekt met een geldigheidsduur van drie jaar, telkens hernieuwbaar met een periode van drie jaar. Na de eerste drie jaar moeten lidstaten verplicht beoordelen of betrokkene nog steeds bescherming nodig heeft. Personen die subsidiaire bescherming genieten, krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning voor één jaar, hernieuwbaar met een periode van telkens twee jaar. Bij subsidiair beschermden zijn lidstaten verplicht te bezien of iemand nog steeds bescherming nodig heeft bij de eerste en tweede vernieuwing van de verblijfsvergunning. Het kabinet zal de Europese Commissie vragen naar de reden van het onderscheid tussen beide statussen voor wat betreft de duur van de verleende verblijfsvergunning, maar ziet op dit moment niet de meerwaarde van het maken van dit onderscheid en vindt het maken van dit onderscheid onwenselijk.

Daarnaast moet het voorgestelde onderscheid ook in samenhang worden gelezen met de het voorstel voor een Procedureverordening. Het voorstel voor een Procedureverordening biedt vreemdelingen die subsidiaire bescherming genieten, de mogelijkheid om door te procederen om de status van erkende vluchteling te krijgen. Op dit moment wordt in Nederland aangenomen dat de vreemdeling geen belang heeft om door te procederen omdat aan beide statussen dezelfde rechten en voorzieningen zijn gekoppeld. Ook de verblijfsvergunning die wordt verstrekt, is hetzelfde. Met dit voorstel creëert de Europese Commissie een impuls voor personen die subsidiaire bescherming genieten om door te procederen om erkend te worden als vluchteling omdat een erkenning als vluchteling een verblijfsvergunning oplevert die langer geldig is. Gelet op de extra administratieve lasten (en kosten) die dit oplevert voor de beslisautoriteiten en rechtbanken in de lidstaten, is dit een extra reden waarom het kabinet het gemaakte onderscheid onwenselijk vindt. Verder zal het kabinet de Europese Commissie ook vragen wat de betekenis is van dit voorstel voor de in de Vreemdelingenwet opgenomen regel dat na vijf jaar een asielvergunning voor onbepaalde tijd kan worden verstrekt.

Het kabinet is geen voorstander van het voorstel om asielzoekers na intrekking van de asielvergunning, nog drie maanden de tijd te gunnen om op grond van een ander juridische basis legaal verblijf te verwerven. Dit nodigt volgens het kabinet vreemdelingen actief uit tot het starten van nieuwe verblijfprocedures terwijl is vastgesteld dat er geen noodzaak tot bescherming meer is.

Het kabinet zal tijdens de bespreking van het voorstel informeren of het voorstel nog steeds toelaat om een asielvergunning te verstrekken aan asielzoekers die via nareis naar Nederland zijn gekomen en zelf geen asielaanvraag indienen. Het voorstel lijkt dit nu niet meer toe te staan, nu in artikel 3, lid 2 staat dat lidstaten geen verblijfsvergunning mogen verstrekken op dusdanige wijze dat deze vergunning verward kan worden met de toekenning van internationale bescherming. Gelet op de ingrijpende wetswijzigingen die dit voorstel dus mogelijk tot gevolg heeft, bekijkt het kabinet dit voorstel kritisch.

Wat de rechten en voorzieningen betreft die lidstaten moeten aanbieden aan personen die internationale bescherming genieten, wil het kabinet ruimte behouden voor de wijze waarop deze personen toegang krijgen tot integratiemaatregelen (artikel 38). Volgens het kabinet volstaat het als lidstaten de toegang tot de integratiemaatregelen faciliteren.

Verder kunnen personen die internationale bescherming genieten in Nederland, niet gelijktijdig gebruik maken van ondersteuning op grond van de Participatiewet en een beroep doen op de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Dit wordt op dit moment bereikt door de opvangvoorzieningen voor asielzoekers te zien als een voorliggende voorziening op de Participatiewet. Tijdens de bespreking van het voorstel zal het kabinet vragen om een verduidelijking van artikel 34 over de toegang tot sociale bijstand om te expliciteren dat het opvangregime voor asielzoekers als voorliggende voorziening voor de bijstand kan blijven worden beschouwd.

Voorstel tot aanpassing van de richtlijn langdurig ingezetenen

Het kabinet staat positief tegenover het voorstel omdat het beoogt een prikkel weg te nemen voor het alsnog doorreizen van personen die internationale bescherming genieten. Dit sluit ook aan bij het nieuwe artikel 29 van de Kwalificatieverordening waarin wordt verduidelijkt dat personen die internationale bescherming genieten, uitsluitend recht op verblijf hebben in de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

De ambitie om ervoor te zorgen dat vergelijkbare asielaanvragen leiden tot een vergelijkbare uitkomst, ongeacht de lidstaat waar de asielaanvraag is ingediend, wordt ondersteund door de lidstaten. Dat blijkt ook de Raadsconclusies die op 21 april 2016 zijn aangenomen tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken en waarin lidstaten deze ambitie opnieuw hebben bevestigd. Wat de voorgestelde verplichte herbeoordeling van de verleende bescherming betreft, staat een deel van de lidstaten hier terughoudend tegenover gelet op de extra administratieve lasten die dit met zich meebrengt.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Artikel 78, lid 2, onder a en b van het Werkingsverdrag van de EU is de rechtsbasis voor wat betreft het voorstel tot instelling van een Kwalificatieverordening. De rechtsbasis voor het aanpassen van de richtlijn 2003/109/EU is artikel 79 lid 2, onder b van het Werkingsverdrag van de EU. Het kabinet meent dat de Commissie de correcte rechtsbasis heeft gekozen voor beide voorstellen.

b) Subsidiariteit

Het kabinet oordeelt positief over de subsidiariteit. Het doel van dit voorstel is te waarborgen dat de asielaanvraag van een asielzoeker wordt beoordeeld volgens dezelfde criteria, ongedacht de lidstaat waar de asielzoeker zijn asielaanvraag heeft ingediend, om op die manier de verschillen weg te nemen tussen lidstaten in slagingskansen van een asielaanvraag.

c) Proportionaliteit

Het kabinet staat positief tegenover het voorstel, maar is kritisch. Het verplichte kader dat het voorstel creëert voor het bereiken van meer harmonisatie onder de lidstaten, gaat niet verder dan hetgeen nodig is om dit te kunnen realiseren behoudens daar waar het voorstel na intrekking van de asielvergunning voorziet in een termijn van drie maanden waarin de asielzoeker op grond van een ander juridische basis legaal verblijf kan verwerven. Het kabinet meent dat het voorstel op dit onderdeel verder gaat dan nodig om de werkwijze omtrent het intrekkingen van verblijfsvergunningen te harmoniseren. Daarnaast wil het kabinet ook ruimte behouden voor de wijze waarop deze personen toegang krijgen tot integratiemaatregelen (artikel 38).

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Het voorstel levert geen financiële of administratieve lasten op voor de EU. Het voorstel heeft derhalve geen impact op het budget van de EU.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De in de verordening opgenomen gemeenschappelijke normen zijn op onderdelen verdergaand dan de nu door Nederland gehanteerde normen. Dit betreft met name, maar niet uitsluitend, onderstaande punten. Als de verordening op deze onderdelen niet wordt gewijzigd, zal dit financiële gevolgen hebben. Bij de onderhandelingen in Brussel zal de Nederlandse inzet erop gericht zijn de uitvoerings- en implementatiekosten zo laag mogelijk te houden.

Artikel 53, lid 2 van het voorstel voor een Procedureverordening voorziet in de mogelijkheid dat personen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op basis van subsidiaire bescherming, beroep kunnen indienen om alsnog als vluchteling te worden erkend. Deze mogelijkheid tot doorprocederen moet samen worden gelezen met het onderhavige voorstel waarin een onderscheid wordt gemaakt in de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die wordt verleend aan erkend vluchteling en een persoon die subsidiaire bescherming geniet. Daarmee creëert de Commissie een stimulans voor vergunninghouders om door te procederen. Dit doorprocederen brengt hoge kosten met zich mee en betekent een zware belasting voor de uitvoering en de rechtelijke macht.

Er dient rekening mee gehouden te worden dat tussen de 60% en 90%5 van alle inwilligingen kan doorprocederen voor een sterkere status. Per 10.000 personen asielinstroom en uitgaande van het gemiddelde inwilligingspercentage over de afgelopen 5 jaar (56%)6, brengt dit per 10.000 asielzoekers tussen de circa 3 en 4,5 miljoen euro extra kosten met zich mee voor de behandeling van beroep en hoger beroep door de IND. De daadwerkelijke kosten kunnen echter aanzienlijk hoger uitvallen, afhankelijk van de aard en omvang van de asielinstroom. De instroom eerste asielaanvragen heeft de laatste 3 jaren bijvoorbeeld gefluctueerd tussen circa 10.000 en 43.0007. Naar verwachting zal het doorprocederen ook extra kosten voor de Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor de Rechtsbijstand met zich meebrengen.

De werkwijze rondom de verplichte herbeoordeling die de Commissie hier voorstelt, maakt dat in de Nederlandse asielprocedure nieuwe beoordelingsmomenten worden ingevoerd. In ons huidige stelsel vindt ten aanzien van houders van een asielvergunning voor bepaalde tijd herbeoordeling plaatst op basis van signalen van gewijzigde omstandigheden. Door de kwalificatieverordening zal deze herbeoordeling standaard na drie jaar (vluchtelingschap) of na een jaar en vervolgens nog eens na twee jaar (subsidiaire bescherming) plaats moeten vinden. Dit brengt kosten met zich mee in de vorm van extra besliscapaciteit en extra administratieve lasten. De hoogte van de kosten is ook hier steeds afhankelijk van de aard en de omvang van de asielinstroom. Doordat alle verleende vergunningen regelmatig opnieuw beoordeeld moeten worden, werken pieken in de instroom lang door en kan er noodzaak zijn om extra besliscapaciteit langer aan te houden.

Het asielbudget wordt jaarlijks op grond van een raming vanuit de Rijksbegroting gefinancierd. Indien het voorstel hogere budgettaire gevolgen heeft, dan dienen deze ten worden ingepast in de begroting van de betrokken departementen.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Geen

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

De verwachting is dat het voorstel op onderdelen nog zal worden aangepast. Op dit moment is dan ook niet mogelijk een exact oordeel over de administratieve lasten te geven. Indien het voorstel in ongewijzigde vorm zou worden aangenomen, zal dit in ieder geval leiden tot extra administratieve lasten, met name daar waar het gaat om de duur van de verblijfsvergunningen die moeten worden verstrekt en de verplichte herbeoordelingen die lidstaten moeten doen.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

Geen

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Onder meer de Vreemdelingenwet, -besluit, en -circulaire en het Voorschrift Vreemdelingen zullen ingrijpend moeten worden aangepast als het voorstel in zijn huidige vorm wordt aangenomen.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Geen.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zes maanden na deze inwerkingtreding zal deze verordening van toepassing zijn. Het kabinet acht een termijn van slechts zes maanden voor het aanpassen van nationale wet- en regelgeving aan de verordening niet realistisch. Dit gelet op het ingrijpende karakter van sommige voorstellen en ook op de samenhang met aanpassingen die lidstaten moeten doorvoeren naar aanleiding van andere wetgevende voorstellen die de Commissie heeft gepresenteerd op het vlak van asielbeleid. Het kabinet zet daarom in op een langere termijn. Daarnaast acht het kabinet het wenselijk dat het voorstel in overgangsbepalingen voorziet, zoals bijvoorbeeld wel is voorzien in het voorstel tot herziening van de Dublinverordening.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening, en elke vijf jaar daarna, zal de Europese Commissie rapporteren aan het Europees parlement en de Raad over de toepassing deze verordening. Het kabinet kan hiermee instemmen, maar zal voorstellen dat de termijn van twee jaar start nadat de Verordening daadwerkelijk van toepassing is.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Het voorstel in zijn huidige vorm zal significante gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk. Naar verwachting zal de bespreking van het voorstel nog wel leiden tot aanpassingen. Het kabinet zal daarbij ook steeds oog hebben voor de uitvoerbaarheid van het voorstel.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen


X Noot
1

Richtlijn 2011/95/EU

X Noot
2

Richtlijn 2003/109/EU.

X Noot
3

COM(2016) 197.

X Noot
4

Kamerstuk 19 637, nr. 2030.

X Noot
5

Van 2008 t/m 2012 betrof circa 90% van alle door Nederland ingewilligde asielaanvragen een andere status dan de A-status, in 2013 en

2014 was dat circa 80% en in 2015 circa 60%. Bron: Eurostat.

X Noot
6

Bron: Eurostat.

X Noot
7

Bron: Eurostat. Aantallen zijn afgerond op duizenden.

Naar boven