22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1921 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 oktober 2014

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij een fiche, die werd opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Mededeling Richtsnoeren voor opstellen van het jaarlijkse visserijvlootverslag

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: Mededeling Richtsnoeren voor opstellen van het jaarlijkse visserijvlootverslag

1. Algemene gegevens

a) Titel

Mededeling: Richtsnoeren voor de analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden volgens artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

b) Datum ontvangst Commissiedocument

2 september 2014

c) Nr. Commissiedocument

COM(2014) 545

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

N.v.t.

f) Behandelingstraject Raad

Raad voor Landbouw en Visserij

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Economische Zaken

2. Essentie voorstel

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft als doelstelling te bereiken dat lidstaten een stabiel en blijvend evenwicht bereiken tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. Hiertoe dienen lidstaten maatregelen te nemen om de vangstcapaciteit van hun vloten aan te passen aan de vangstmogelijkheden. Op grond van een verordening1 dienen lidstaten jaarlijks een vlootverslag op te stellen over de omvang van hun visserijvloot (segmenten) en die omvang te beoordelen ten opzichte van de vangstmogelijkheden. Dit verslag wordt vervolgens openbaar gemaakt.

Met het onderhavige voorstel wordt verdere invulling gegeven aan deze jaarlijkse verslaglegging. Er worden formeel gemeenschappelijke richtsnoeren geïntroduceerd voor de lidstaten, waarbij voortgebouwd wordt op eerdere richtsnoeren uit 2010. Hiermee wordt in een gemeenschappelijke methodologie voorzien waarmee lidstaten het evenwicht kunnen beoordelen tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden van elk vlootsegment. De beoordeling van het vlootsegment moet een beoordeling door de lidstaten zijn op basis van vijf indicatoren: twee biologische indicatoren (ten eerste de mate van vangst t.o.v. het duurzame vangstniveau (MSY) en ten tweede de mate waarin het bestand met uitsterven bedreigd wordt), twee economische indicatoren (het rendement op investeringen en de verhouding tussen lopende inkomsten en kostendekkende inkomsten van de vloot) en één technische indicator voor het vaartuiggebruik (benutting van het mogelijke aantal dagen op zee). Deze indicatoren zijn gebaseerd op adviezen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Op grond van deze indicatoren kan voor elke lidstaat een drempelwaarde worden afgeleid om te beoordelen of al dan niet sprake is van overbevissing c.q. technische of economische inefficiëntie.

Voor vlootsegmenten met een duidelijk aantoonbare onevenwichtigheid dient ook een actieplan bijgevoegd te worden bij het verslag, waarin vermeld wordt op welke wijze en wanneer elk betreffende vlootsegment ingekrompen gaat worden. Het vlootverslag is daarmee van belang om als lidstaat gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid om de vloot te saneren met een bijdrage uit het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV).

3. Nederlandse positie ten aanzien van de mededeling

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein.

Het visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Europese visserijregels moeten onder meer overbevissing voorkomen en zorgen voor duurzame visbestanden. Nederland onderschrijft deze doelstelling van het visserijbeleid. In de kust- en binnenwateren gelden Nederlandse regels. De EU en de Nederlandse overheid stimuleren visbedrijven om duurzame vismethodes te ontwikkelen.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid bevat al vele jaren de verplichting om jaarlijks een vlootverslag op te stellen. Nederland doet dat ook jaarlijks conform de richtsnoeren van de Europese Commissie.

b) Beoordeling en inzet ten aanzien van dit voorstel.

Nederland is positief over het initiatief om de richtsnoeren met betrekking tot verslaglegging bij te stellen. Hiermee wordt een gelijk speelveld tussen de lidstaten gefaciliteerd. Dat de Commissie een meerjarige benadering kiest is positief, want hierdoor leidt een kortstondige daling in de omvang van een visbestand niet onmiddellijk tot de indicatie dat een vlootsegment te groot is. Nederland kan instemmen met het feit dat er vijf indicatorwaarden berekend en gerapporteerd moeten worden.

Nederland heeft echter twijfels omtrent de opgenomen concrete drempelwaarden voor de beoordeling van de indicatorwaarden. Het opstellen van het Nederlandse vlootverslag op basis van eerdere richtsnoeren en indicatorwaarden heeft namelijk geleerd dat bij een berekende indicatorwaarde de nodige kanttekeningen geplaatst moeten worden. Nederland vindt het daarom belangrijk dat er voor de lidstaten voldoende interpretatieruimte blijft bij de vraag of een berekende indicatorwaarde die een drempelwaarde overschrijdt een daadwerkelijke indicatie is dat een vlootsegment te groot is. Nederland zal erop toezien dat de ruimte die er in de richtsnoeren wordt gelaten voor de interpretatie van berekende indicatorwaarden voldoende wordt gewaarborgd.

c) Eerste inschatting van het krachtenveld.

Meerdere lidstaten delen het aandachtspunt van Nederland dat er ruimte moet blijven voor interpretatie bij de toepassing van de richtsnoeren.

4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten

a) Bevoegdheid

De Europese Unie is bevoegd op grond van artikel 3, lid 1, onder d) van het VWEU en Artikel 43, lid 2, van het VWEU (exclusieve bevoegdheid) en op grond van artikel 22 lid 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (commissie bevoegd tot opstellen richtsnoeren).

b) Subsidiariteit

Niet van toepassing, want de EU beschikt over een exclusieve bevoegdheid op dit beleidsterrein.

c) Proportionaliteit

Nederland neemt een positieve grondhouding in wat betreft de proportionaliteit. Het gekozen instrument, de richtsnoeren, faciliteert een gelijk speelveld tussen de lidstaten met betrekking tot de methodologie van verslaglegging van de vloot. Een gelijk speelveld op dit terrein is wenselijk gelet op het sterk grensoverschrijdende karakter van de visserij en het gemeenschappelijk beleid hiervoor. Aan de lidstaten wordt middels een verordening de verplichting tot rapportage opgelegd. Ook de richtsnoeren worden genoemd in de verordening en hebben dientengevolge een bindend karakter, maar zij laten aan de lidstaten wel ruimte voor interpretatie, bijvoorbeeld van berekende indicatorwaarden.

d) Financiële gevolgen

De mededeling heeft geen financiële consequenties voor de nationale en EU-begroting. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

e) Gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

Voor bedrijfsleven: geen.

Voor de overheid: ten opzichte van de eerdere richtsnoeren (uit 2010) zal het berekenen van de indicatoren door gewijzigde parameters meer tijd vergen dan voorheen. Of dat structureel het geval zal zijn laat zich nog niet beoordelen. Indien actieplannen opgesteld moeten worden zal het opstellen daarvan meer tijd vergen.


X Noot
1

Artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Naar boven