22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1807 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2014

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: verordeningen schoolfruit- en schoolmelkprogramma’s

Fiche 2: Mededeling en aanbeveling betreffende het stemrecht van burgers in relatie tot het recht van vrij verkeer (Kamerstuk 22 112, nr. 1808)

Fiche 3: Verordening transparantie van effectenfinancieringstransacties (Kamerstuk 22 112, nr. 1809)

Fiche 4: Verordening structuurhervormingen ter verbetering van de weerbaarheid van Europese banken (Kamerstuk 22 112, nr. 1810)

Fiche 5: besluit EU-bijdrage aan EIF-kapitaalverhoging (Kamerstuk 22 112, nr. 1811)

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: verordeningen schoolfruit- en schoolmelkprogramma’s

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

  • 1. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk aan kinderen in onderwijsinstellingen

  • 2. Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1370/2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten

Datum ontvangst Commissiedocument

30 januari 2014

Nr. Commissiedocument

(COM)2014 31

(COM)2014 32

Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board

SWD(2014)28; (3 MB) SWD(2014)29; SEC(2014)78

http://ec.europa.eu/smart-regulation/impact/ia_carried_out/cia_2014_en.htm

Behandelingstraject Raad

Landbouw- en Visserijraad

Eerstverantwoordelijk Ministerie

Ministerie van Economische Zaken

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

a) Rechtsbasis

  • 1. Artikel 42 en 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 2. Artikel 43, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement

  • 1. Gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissing Europees Parlement

  • 2. Gekwalificeerde meerderheid in de Raad, geen rol voor Europees Parlement

c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om zowel gedelegeerde als uitvoeringshandelingen vast te stellen.

De gedelegeerde handelingen (artikel 23 bis lid 1 en 4) hebben betrekking op de financiële bepalingen. Dit betreft:

  • a. het bepalen van de hoogte van de steun van de Unie per portie groenten en fruit en melk die wordt verstrekt en het definiëren van het begrip «portie».

  • b. het vaststellen van een minimum- en een maximumbedrag voor financiering van de ondersteunende educatieve maatregelen uit de jaarlijkse definitieve toewijzingen aan de lidstaten.

  • c. de voorwaarden waaronder lidstaten maximaal 15% van de indicatieve toewijzingen voor groenten/fruit respectievelijk melk kunnen overdragen van de ene naar de andere productgroep.

Voorts zijn de gedelegeerde handelingen (art. 24 lid 1) bedoeld om ervoor te zorgen dat de steun terechtkomt bij de juiste doelgroep en hebben betrekking op de voorschriften betreffende:

  • a. de aanvullende criteria inzake de doelgroepen van door lidstaten verleende steun;

  • b. de erkenning en selectie van steunaanvragers door de lidstaten;

  • c. de opstelling van nationale of regionale strategieën en inzake de ondersteunende educatieve maatregelen.

Daarnaast bevat het voorstel gedelegeerde handelingen op gebied van een doelmatige en doelgerichte besteding van de financiële middelen van de EU (art. 24 lid 2). Dit betreft:

  • a. de indicatieve verdeling van de steun voor groenten, fruit en melk over de lidstaten;

  • b. de voorwaarden voor de overdracht van toewijzingen voor steun voor groenten/fruit en melk van de ene naar de andere productgroep;

  • c. de kosten en/of maatregelen die voor steun in aanmerking komen en de mogelijkheid om voor specifieke kosten een minimum- en maximumbedrag vast te stellen;

  • d. de verplichting voor lidstaten om de doeltreffendheid van hun schoolregeling te monitoren en evalueren.

Ten slotte bevat het voorstel gedelegeerde handelingen (art. 24 lid 3) betreffende:

  • a. de verplichting bekendheid te geven aan de subsidiëring met steun van de Unie

  • b. voorschriften voor verstrekking van de betrokken producten in relatie tot de verstrekking van andere maaltijden in onderwijsinstellingen.

  • c. voorschriften inzake de invoering van prijscontrole in het kader van de regeling.

De uitvoeringshandelingen (art. 25) hebben betrekking op:

  • a. de definitieve verdeling van steun voor groenten, fruit en melk tussen de deelnemende lidstaten;

  • b. de informatie die in de strategieën van lidstaten moet worden opgenomen;

  • c. de steunaanvragen en -betalingen;

  • d. de methoden voor de bekendmaking van de schoolregeling en de maatregelen op gebied van netwerkvorming in het kader van de regeling;

  • e. de indiening, vorm en inhoud van de monitoring- en evaluatieverslagen van deelnemende lidstaten;

  • f. het beheer van de prijscontrole.

2. Samenvatting BNC-fiche

– Korte inhoud voorstel

Het betreft een voorstel om de bestaande regelingen voor verstrekking van melk, fruit en groente in onderwijsinstellingen te bundelen en te versterken. Doel hiervan is de consumptie van groenten/fruit en melk bij kinderen, die een dalende trend vertoont, te bevorderen. Door versterking van de educatieve maatregelen wordt beoogd bij kinderen een basis te leggen voor gezonde eetgewoonten, om daarmee de strijd tegen onder meer obesitas aan te gaan.

Het voorstel voorziet in een kader voor de distributie van groenten, fruit en melk aan kinderen in scholen met daarbij versterkte educatieve maatregelen, om een link te leggen met landbouw en de variëteit en herkomst van de producten, en onderwerpen zoals gezondheid en milieu. Tot dus ver gold voor de schoolmelkregeling geen verplichting tot het nemen van educatieve maatregelen. Door de combinatie van de regelingen in één gemeenschappelijk kader wordt beoogd de organisatorische en administratieve lasten voor nationale autoriteiten, scholen en leveranciers te beperken en de regeling efficiënter te maken.

Zoals reeds afgesproken in het kader van de nieuwe Gemeenschappelijke Marktordening die per 1 januari 2014 is ingegaan stelt de Europese Commissie voor om voor de nieuwe regeling een budget van € 230 miljoen per schooljaar uit te trekken (€ 150 miljoen voor schoolfruit/groenten en € 80 miljoen voor melk). Lidstaten hebben de mogelijkheid maximaal 15% van de aan hen toegekende enveloppe voor groenten/fruit over te hevelen naar melk en vice versa.

– Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Bevoegdheid: Het voorstel maakt deel uit van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het betreft een gedeelde bevoegdheid.

Subsidiariteit: negatief

De subsidiariteit wordt als negatief beoordeeld, in lijn met het kabinetsstandpunt in de subsidiariteitsexercitie. Verstrekking van groenten, fruit en melk aan kinderen in onderwijsinstellingen, inclusief de ondersteunende educatieve maatregelen, zou niet op EU-niveau geregeld moeten worden. De conditionaliteit van de bijbehorende ondersteunende educatieve maatregelen hoeft echter niet op gespannen voet te staan met het ontbreken van bevoegdheden van de EU op het terrein van (de inhoud van) het onderwijs, aangezien lidstaten zelf invulling kunnen geven aan de educatieve maatregelen.

Proportionaliteit: niet van toepassing bij een negatief subsidiariteitsoordeel.

– Implicaties/risico’s/kansen

De budgetten (€ 150 miljoen per jaar voor schoolfruit en € 80 miljoen per jaar voor schoolmelk) passen binnen het totale budget voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zoals is vastgesteld in het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. Hiermee wordt het plafond voor schoolfruit/groenten gehandhaafd op het eerder in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening vastgestelde plafond. Voor schoolmelk bestaat er in de huidige EU-regeling geen plafond voor EU-steun, het nu voorgestelde plafond komt overeen met de verwachte besteding.

– Nederlandse positie

Uit oogpunt van subsidiariteit zal Nederland zich negatief opstellen ten aanzien van dit voorstel. Nederland onderschrijft de doelen van de regeling, maar is van mening dat dit niet op EU-niveau geregeld hoeft te worden. Gelet op het Europese krachtenveld is het de verwachting dat de regeling er zeker zal komen. Het is van belang dat Nederland dan kan blijven meepraten over de inhoud.

Inhoudelijk gezien bevat het nieuwe voorstel verbeteringen ten opzichte van de bestaande regelingen. Zo is het kabinet positief over de introductie van een budgetplafond voor schoolmelk. Daarnaast is vereenvoudiging en beperking van administratieve lasten is een belangrijk punt voor Nederland. Verder kan de versterkte educatieve component bijdragen aan het beter bereiken van de doelstelling van de regeling, namelijk toename van de consumptie van groenten/fruit/melk en bevorderen van gezonde eetgewoontes. Het aanleren van gezond gedrag hoort tot de kerndoelen van het Nederlands primair onderwijs. Het is in Nederland aan de school c.q. schoolbesturen om te kiezen op welke wijze zij aan de wettelijke eisen van de kerndoelen voldoen. Het is daarbij van belang dat bij het geven van invulling aan de educatieve maatregelen kan worden aangesloten bij reeds lopende initiatieven/bestaande programma’s op dit terrein.

3. Samenvatting voorstel

De Europese schoolmelkregeling stamt uit 1977. De Europese schoolfruitregeling is opgezet in 2007. Beide regelingen hebben tot doel het bevorderen van de consumptie van groenten/fruit respectievelijk melk en het leggen van een basis voor gezonde eetgewoontes bij kinderen, maar ze verschillen in opzet, systematiek en uitvoering.

De schoolmelkregeling biedt een Europese vergoeding van € 18,15/100 kg zuivelproduct, met een maximum van 0,25 liter melkequivalent per kind per schooldag. De schoolfruitregeling voorziet in 50% Europese cofinanciering van aan scholen geleverde porties fruit/groenten (nationale cofinanciering wordt in Nederland ingevuld via een private sponsorbijdrage), en verplichte begeleidende maatregelen gericht op het bevorderen van gezonde eetgewoonten bij kinderen (in Nederland ingevuld met het programma Smaaklessen van het Voedseleducatie Platform).

Uit evaluaties is gebleken dat de opzet van beide regelingen zwakke punten vertoont en dat de uitvoering efficiënter kan. In het kader van de nieuwe Gemeenschappelijke Marktordening (iGMO)1, die per 1 januari 2014 is ingegaan, zijn daartoe al enkele wijzigingen doorgevoerd. Zo wordt beoogd de organisatorische en administratieve lasten voor nationale autoriteiten, scholen en leveranciers te beperken en de regelingen eenvoudiger te maken door de combinatie van de regelingen in één gemeenschappelijk kader. Ook is in de reeds vastgestelde iGMO het EU-jaarbudget voor de schoolfruitregeling verhoogd van € 90 miljoen naar € 150 miljoen en is de educatieve component in de regeling versterkt. Voor schoolmelk is de verplichting ingevoerd om jaarlijks een nationale strategie voor de uitvoering op te stellen, in lijn met de voor schoolfruit reeds bestaande bepalingen daarover.

In het voorstel van de Europese Commissie wordt een aanpassing van de bepalingen voor schoolfruit en schoolmelk in de iGMO voorgesteld, inclusief bepalingen over het EU-budget en de wijze waarop dat wordt verdeeld over lidstaten. In samenhang hiermee wordt een wijziging voorgesteld van de verordening tot vaststelling van de steun en restituties in het kader van de iGMO, waarmee de bestaande bepalingen over het EU-budget en de wijze van verdeling daarvan voor schoolfruit en schoolmelk komen te vervallen. Hoofdpunten van het voorstel:

  • de distributie van landbouwproducten naar scholen wordt gefocust op 2 hoofdproducten, namelijk melk en verse groenten/fruit. Doel is de trend van afnemende consumptie van groenten en fruit en zuivelproducten, die met name in deze productgroepen geconstateerd wordt, te keren. Door de combinatie van de productgroepen in één regeling wordt beoogd de organisatorische lasten voor de scholen te verlagen.

  • jaarlijks Europees budget bedraagt € 150 miljoen voor schoolfruit/groenten en € 80 miljoen voor melk. Dit bedrag wordt onder de lidstaten verdeeld op basis van o.a. het aantal schoolkinderen. Lidstaten hebben de mogelijkheid maximaal 15% van de toegekende enveloppe voor groenten/fruit over te hevelen naar melk en vice versa.

  • vergoeding vindt plaats in de vorm van een (nader vast te stellen) maximale Europese bijdrage per portie groente/fruit/melk. De Europese vergoeding kan worden aangevuld met nationale top-ups of private bijdragen, maar dit is niet verplicht. Ook voor distributie en educatieve maatregelen en, in mindere mate, voor monitoring, evaluatie en communicatie is Europese cofinanciering mogelijk.

  • versterking van de educatieve component om jongeren meer bewust te maken van wat ze eten en wat de herkomst van de producten is met gunstige effecten op de perceptie van de landbouw. Begeleidende maatregelen worden in het nieuwe voorstel ook verplicht gesteld voor schoolmelk. Focus ligt daarbij op landbouw, gezonde eetgewoonten en milieu. Deze begeleidende maatregelen bieden tevens een instrument om kinderen in contact te brengen met gezonde voeding, landbouwproductie en boeren. De educatieve maatregelen kunnen (na goedkeuring door de nationale gezondheidsautoriteiten) ook een bredere range van landbouwproducten omvatten, zoals honing, olijfolie, yoghurt. etc.

Impact assessment Commissie

In de effectbeoordeling worden drie scenario’s beoordeeld en vergeleken. Het eerste scenario («status quo scenario») komt neer op het handhaven van de per 1 januari 2014 doorgevoerde wijzigingen in de iGMO. Het tweede scenario («aanpassingsscenario») komt neer op het doorvoeren van veranderingen binnen de bestaande opzet (afzonderlijke kaders voor groenten/fruit en melk) om de educatieve aspecten meer op één lijn te brengen, de synergie tussen beide regelingen te vergroten en de regelingen verder te vereenvoudigen en te verbeteren. Het derde scenario («nieuw kader» scenario) betreft een nieuw, gemeenschappelijk wettelijk en financieel kader voor de verstrekking van een beperkt aantal producten, met versterking van de educatieve aanpak. Uit de analyse komt naar voren dat het derde scenario op de meest evenwichtige manier bijdraagt aan de langetermijndoelstellingen van het duurzaam vergroten van de vraag naar de betreffende landbouwproducten en het bevorderen van gezonde eetgewoonten. Hierdoor kan beter worden ingespeeld op de problemen van dalende consumptie van groenten en fruit en zuivelproducten en toename van obesitas en kunnen schoolkinderen in contact worden gebracht met landbouw en de variëteit aan landbouwproducten.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid

De regeling maakt deel uit van het GLB. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 42 en 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het betreft een gedeelde bevoegdheid.

b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Nederland beoordeelt de subsidiariteit van een EU-regeling voor schoolmelk en schoolfruit als negatief, in lijn met het kabinetsstandpunt in de subsidiariteitsexercitie. Verstrekking van groenten, fruit en melk aan kinderen in onderwijsinstellingen, inclusief de ondersteunende educatieve maatregelen, zou niet op EU-niveau geregeld moeten worden. Dit is een zaak voor de lidstaten, er is immers geen sprake van een grensoverschrijdende dimensie.

Een proportionaliteitsoordeel is niet van toepassing bij een negatief subsidiariteitsoordeel.

c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

Nederland plaatst kanttekeningen bij het delegeren van enkele bevoegdheden aan de Commissie.

De Europese Commissie stelt voor om indicatieve toewijzing van de steun aan de lidstaten (artikel 24 lid 2 a) en de hoogte van de steun per portie (artikel 23 bis lid 1) vast te stellen door middel van een gedelegeerde handeling. Echter, ingevolge artikel 43, derde lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, de maatregelen vast voor prijsbepaling en steun. Het begrip steun stemt in de landbouwwetgeving overeen met de overdracht van middelen van de begroting van de Unie naar landbouwers of naar lidstaten, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Nederland is dan ook van mening dat de indicatieve hoogte van de steun per lidstaat en de hoogte van de steun per portie op voorstel van de Commissie door de Raad zou moeten worden vastgesteld en niet met een gedelgeerde handeling zoals de Commissie voorstelt.

Verder lijken zowel artikel 23 bis lid 4 en artikel 24 lid 2 b de Europese Commissie de bevoegdheid te willen toekennen om door middel van gedelegeerde handeling voorwaarden vast te stellen voor het overhevelen van toewijzingen voor groenten en fruit (waaronder bananen) en melk naar de andere productgroep. Deze dubbeling is onwenselijk. Op grond van artikel 24, lid 1 c en artikel 25, lid b, kan de Commissie regels stellen t.a.v. de nationale strategie en ondersteunende educatieve maatregelen. Indien deze regels de inhoud van de maatregelen betreffen zou dit op gespannen voet kunnen staan met het ontbreken van bevoegdheden van de EU op het terrein van de inhoud van het onderwijs. Daarbij moeten de regels bovendien de bijzondere positie van het onderwijs in Nederland respecteren, waar het aan de schoolbesturen is om te bepalen of zij van dit soort regelingen en bijbehorende educatie elementen gebruik willen maken en er vanuit nationaal niveau hoogstens sprake kan zijn van het promoten van de regeling in de vorm van een soort «aanbeveling aan schoolbesturen».

Voor het overige kan Nederland zich vinden in de verdeling tussen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De budgetten passen binnen het totale budget voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dat is vastgesteld in het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. Het voorstel omvat een gemeenschappelijk financieringskader, met een jaarlijks EU-budget van € 150 miljoen voor schoolfruit/groenten en € 80 miljoen voor schoolmelk. Het budgettaire plafond voor schoolfruit is reeds vastgesteld in een bredere verordening, houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van markten voor landbouwproducten (nr. 1370/2013) als uitkomst van de onderhandelingen over het GLB.

De budgetten worden aan de lidstaten toegewezen in de vorm van afzonderlijke enveloppen voor respectievelijk groeten/fruit en melk, met de mogelijkheid tot onderlinge overheveling tot maximaal 15%. Binnen deze budgetten is sprake van een beperking van de EU-bijdrage door het vaststellen van een maximumbedrag aan)EU-steun per portie voor zowel groenten en fruit als melk (en niet door middel van EU-cofinancieringspercentages zoals nu het geval is in de schoolfruitregeling) en van een toename van de EU-subsidie per portie melk (om de effectiviteit van de EU-steun te vergroten en de kosten/batenverhouding van de distributie te verbeteren, totaal EU-budget voor schoolmelk blijft op gelijk niveau).

Voor schoolmelk bestaat er in de huidige EU-regeling geen plafond voor EU-steun, het nu voorgestelde plafond komt overeen met de verwachte besteding, die vergelijkbaar is met de huidige uitgaven voor de schoolmelkregeling. Nederland is positief over het feit dat er nu ook voor melk een plafond voor EU-steun wordt ingesteld.

Voor Nederland is van belang dat de middelen gevonden worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om de EU-steun aan te vullen met nationale steun of private bijdragen om de reikwijdte of de intensiteit van de acties te vergroten. Tot dusver is de schoolfruitregeling aangeboden als een faciliteit aan het bedrijfsleven en is de nationale cofinanciering opgebracht door de leveranciers via een sponsorbijdrage.

De nieuwe regeling omvat een versterkte educatieve component. Indien Nederland ervoor kiest om deel te nemen betekent dit dat de educatieve maatregelen versterkt moeten worden en moeten worden uitgebreid naar melk. Dit kan mogelijk financiële implicaties hebben voor de overheid. Voor deze educatieve maatregelen is overigens (gedeeltelijke) EU-cofinanciering mogelijk. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Het nieuwe voorstel voorziet in een nog nader vast te stellen maximale EU-bijdrage voor fruit/groenten/melk in plaats van de huidige EU-bijdrage van € 18,15/100 kg melk en een EU-bijdrage van 50% van de kosten voor schoolfruit (aangevuld met 50% private financiering via sponsorbijdrage van de leveranciers). De financiële consequenties voor het bedrijfsleven en de aantrekkelijkheid voor bedrijven om deel te nemen aan de regeling zullen vooral afhangen van het niveau van de EU-bijdrage.

Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

De schoolfruitregeling voorziet in 50% Europese cofinanciering van aan scholen geleverde porties fruit/groenten. De nationale cofinanciering wordt in Nederland nu ingevuld via een private sponsorbijdrage. De verplichte begeleidende maatregelen gericht op het bevorderen van gezonde eetgewoonten bij kinderen wordt in Nederland ingevuld met het programma Smaaklessen van het Voedseleducatie Platform. Het feit dat educatieve maatregelen ook voor schoolmelk verplicht worden kan leiden tot hogere lasten. Doordat de regelingen voor schoolfruit en schoolmelk worden gebundeld en voor wat betreft systematiek en uitvoering meer op één lijn worden gebracht zullen de administratieve en organisatorische lasten voor de overheid, bedrijfsleven en scholen naar verwachting relatief dalen.

Wat de uiteindelijke gevolgen zijn voor de administratieve lasten is nog onduidelijk.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Geen.

b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de EU. Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus van een nader te bepalen jaar, naar verwachting het begin van schooljaar 2015/2016.

c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Evaluatie vindt plaats na 5 jaar, op basis van de evaluatieverslagen van de lidstaten, gevolgd door een externe EU-brede evaluatie één jaar na de evaluaties van de lidstaten. Nederland kan zich vinden in deze bepaling.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid

Het voorstel is naar verwachting uitvoerbaar. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal belast worden met de nationale uitvoering, zoals dat nu ook het geval is. Door de bundeling en het stroomlijnen van de schoolmelk- en schoolfruitregelingen kan het voorstel leiden tot efficiencywinst binnen de RVO.

b) Handhaafbaarheid

Het voorstel is naar verwachting handhaafbaar. Monitoring en controle vindt plaats overeenkomstig de verordening inzake financiering, beheer en monitoring van het GLB. Naar verwachting zal, net als nu het geval is, de NVWA hiervoor worden ingeschakeld.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen, mits er geen onderscheid wordt gemaakt tussen groenten en fruit uit de EU en uit ontwikkelingslanden.

9. Nederlandse positie

Uit oogpunt van subsidiariteit zal Nederland zich negatief opstellen ten aanzien van dit voorstel. Nederland onderschrijft de doelen van de regeling maar is van mening dat dit niet op EU-niveau geregeld moet worden. Gelet op het Europese krachtenveld is het de verwachting echter dat de regeling er zeker zal komen; de programma’s bestaan al jaren en veel lidstaten willen dat de EU deze activiteiten voortzet. Bovendien omvat het in 2013 gesloten akkoord gesloten over het MFK, al het EU-budget voor deze regeling. Het is dan van belang dat Nederland kan blijven meepraten over de inhoud. Er zal pas over Nederlandse deelname aan de regeling besloten worden nadat de nieuwe EU-regeling en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld.

Ondanks het negatieve subsidiariteitsoordeel bevat het wijzigingsvoorstel inhoudelijk gezien verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie. Zo is het kabinet positief over de introductie van een budgetplafond voor schoolmelk. Daarnaast is vereenvoudiging en beperking van administratieve lasten is een belangrijk punt voor Nederland. Het meer op één lijn brengen van de schoolfruit- en schoolmelkregeling kan de efficiency van de regeling vergroten en de uitvoering voor betrokken partijen vergemakkelijken. Bovendien blijft het in het nieuwe voorstel mogelijk voor scholen om zelf te bepalen of zij willen deelnemen aan de Europese regeling voor schoolfruit en schoolmelk. Dit past bij de situatie in Nederland, waar de verantwoordelijkheid voor het gebruikmaken van dergelijke regelingen ligt op het niveau van de scholen c.q. de schoolbesturen.

Verder kan de versterkte educatieve component bijdragen aan het beter bereiken van de doelstelling van de regeling, namelijk de toename van de consumptie van groenten/fruit/melk, grotere kennis van de herkomst van landbouwproducten en bevorderen van gezonde eetgewoontes. Het aanleren van gezond gedrag hoort tot de kerndoelen van het Nederlands primair onderwijs. Het is in Nederland aan de school c.q. schoolbesturen om te kiezen op welke wijze zij aan de wettelijke eisen van de kerndoelen voldoen. Een educatief programma in combinatie met schoolmelk/-fruit/-groenten kan daarbij helpen. Dat een dergelijk programma dat door de (Europese) overheid gefinancierd kan worden is vanuit die invalshoek gezien niet cruciaal. Belangrijker is dat gezien de Nederlands inrichting van het onderwijs de (Europese) overheid niet kan afdwingen dat scholen een dergelijke programma gebruiken. In de regeling is hier evenwel geen sprake van. Ten slotte is het van belang dat lidstaten die kiezen voor deelname aan het programma bij de invulling van de educatieve maatregelen kunnen aansluiten bij reeds lopende initiatieven/bestaande programma’s op dit terrein.


X Noot
1

Onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Naar boven