22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1788 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 februari 2014

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 1 november 2013 inzake het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs.1

Bij brief van 6 februari 2014 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Zinkstok

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

       
 

1

Nederlandse positie over de mededeling

2

 

2

Open leeromgevingen

3

 

3

Open leermiddelen

3

 

4

Connectiviteit en innovatie

4

 

5

Een gezamenlijke inspanning om de kansen van de digitale revolutie te benutten

4

       

II

Reactie van de staatssecretaris

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. Naar aanleiding van het Fiche hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. De leden constateren dat Nederland met projecten als het Wikiwijsprogramma en het Doorbraakproject Onderwijs en ICT2 al stappen naar een opener onderwijssysteem zet en dat andere landen op deze punten van Nederland kunnen leren. Deze leden zien echter ook ruimte voor verdere verbeteringen en onderschrijven zodoende het streven van de Commissie naar hoogwaardige, innovatieve leer- en onderwijsmethoden met behulp van nieuwe technologieën en digitale inhoud. Over het Fiche hebben de leden enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. Zij hebben naar aanleiding van het Fiche geen vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. Zij onderschrijven de doelstelling van een opener onderwijs. Ook zij zien enorme kansen in de combinatie ICT en onderwijs. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over de rol van de Europese Commissie hierin.

1 Nederlandse positie over de mededeling

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af op welke onderdelen de analyse van de Commissie aansluit bij de Nederlandse situatie. Op welke onderdelen loopt Nederland voorop en op welke onderdelen blijft de ontwikkeling achter, zo willen zij weten. Kan het kabinet aangeven hoe hoog het percentage leerlingen in Nederland is dat nooit digitale leermaterialen gebruikt en hoe hoog het percentage negenjarigen is dat naar een school gaat die niet beschikt over toegang tot adequate digitale apparatuur, snel breedband en hoge connectiviteit? Ook vragen deze leden naar de voortgang van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT. Wanneer kunnen zij de definitieve Intentieverklaring verwachten?

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet toe te lichten wat in zijn ogen de Europese Commissie nu echt wil versnellen en/of aanpassen met deze mededeling. Klopt de analyse van de genoemde leden dat de implicaties van deze mededeling voor Nederland miniem zijn?

2 Open leeromgevingen

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te horen dat de Nederlandse kaders ter ontwikkeling van didactische ICT-competenties als voorbeeld dienen binnen de Europese grenzen. Hoe zorgt het kabinet dat Nederland deze positie behoudt en voorloper blijft op het gebied van innovatieve digitale onderwijsdidactiek, zo willen deze leden weten.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in het primair en voortgezet onderwijs wordt geïnventariseerd of de moderne vaardigheden in voldoende mate terugkomen in het verplichte curriculum. Deze leden vragen zich af wanneer zij de resultaten van deze inventarisatie kunnen verwachten. Op dit moment zijn ICT-vaardigheden enkel binnen het generieke deel van de kennisbasis voor de opleidingen tot leraar opgenomen. Deze leden horen graag expliciet of dit in de ogen van het kabinet voldoende is om deze vaardigheden te borgen. Zo ja, horen zij graag hoe het kabinet dit rijmt met de feiten dat het onderwijs nu nog niet voldoende rendement uit ICT haalt en dat veel managers de ICT-bekwaamheid van docenten als onvoldoende beoordelen.3

3 Open leermiddelen

De leden van de VVD-fractie vragen of het wel mogelijk is om leermateriaal dat met overheidsmiddelen is gefinancierd gratis beschikbaar te stellen. In Nederland is slechts een beperkt deel van het leermateriaal met overheidsmiddelen gefinancierd, maar de overheid financiert wel schoolboeken via de school en kan daarmee dus bijdragen aan de ontwikkeling van lesmateriaal door de school zelf. Hoe ziet het kabinet dit, zo vragen deze leden.

Voorts geeft het kabinet aan dat Nederland geïnteresseerd is in het ontwikkelen van een kwaliteitskader. De genoemde leden vragen of dit een verplicht kwaliteitskader is. Zij hopen van niet. Waarom is het voor het kabinet van belang om een kwaliteitskader te hebben? Zou dit niet veeleer iets van de sector zelf moeten zijn? Deze leden vragen of internationale afspraken over certificering en accreditatie de nog in de kinderschoenen staande ontwikkeling van MOOC’s4 juist belemmeren en tegenwerken.

De genoemde leden zouden graag zien dat scholen in de ontwikkeling van adaptief en digitaal leermateriaal investeren door docenten vrij te roosteren. Waar dit in sommige gevallen al gebeurt, is het overigens maar de vraag of het ontwikkelde materiaal vervolgens gedeeld wordt. Vindt het kabinet dat de overheid een rol heeft om dit te stimuleren, zo willen deze leden weten.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat Nederland in beperkte mate belastinggeld besteedt om te investeren in leermaterialen. Deze leden vragen zich af in welke leermaterialen de overheid investeert en of deze materialen allemaal van een open licentie zijn voorzien.

In het Fiche wordt voorts gesteld dat de meerwaarde van een pan-Europees platform alleen tot uiting zal komen als er ook geïnvesteerd gaat worden in de vertaling van leermaterialen in andere talen. De genoemde leden vragen zich af of Nederland op dit moment al in deze vertaling van leermaterialen investeert, of dat het kabinet voornemens is dit te gaan doen. Deze leden merken op dat, door te investeren in de vertalingen, Nederland de voorbeeldfunctie die zij nu heeft met het Wikiwijs-programma als het gaat om aandacht voor het belang van open leermaterialen, zou kunnen uitbouwen.

Voorts vragen de genoemde leden zich af welke mogelijkheden het kabinet op dit moment ziet om tot internationale afspraken over certificering en accreditatie te komen. Is het kabinet voornemens om het voortouw te nemen in het maken van dergelijke afspraken? Met betrekking tot de wens van gebruikers om open en gesloten leermaterialen op een goede manier met elkaar te kunnen combineren, vragen deze leden welke mogelijkheden het kabinet ziet om deze wens te realiseren en welke rol zij daarbij ziet weggelegd voor commerciële uitgevers.

Het bestaande verschil in btw5-tarief voor papieren en digitale leermiddelen remt op dit moment innovatie in het onderwijs en Nederland is van mening dat het aan de lidstaten zelf is om hier verandering in aan te brengen, zo lezen de genoemde leden in het Fiche. Zij vragen of zij dan ook mogen aannemen dat Nederland op dit moment al bezig is om de verschillende btw-tarieven meer op elkaar aan te laten sluiten.

De leden van de D66-fractie vragen wat de toegevoegde waarde van een Europese lesmaterialenportaal is voor het primair en het voortgezet onderwijs. Deelt het kabinet de zorg van deze leden dat een dergelijke portaal vooral zin heeft voor het hoger onderwijs?

De genoemde leden vragen het kabinet bij de Europese Commissie aan te dringen zo snel mogelijk met voorstellen te komen om het mogelijk te maken eenzelfde btw-tarief te hanteren voor papieren en digitale leermaterialen.

4 Connectiviteit en innovatie

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het gebrek aan «schaalbaarheid» er mogelijk toe leidt dat de breedschalige toepassing van ICT in het onderwijs in Nederland achterblijft. Zij vragen hoe het kabinet deze achterstand wil verkleinen. Wordt dit gebrek aan «schaalbaarheid» binnen de grenzen van het Doorbraakproject nader verkend, zoals ook met de «bring your own device»-filosofie gebeurt, zo willen de leden van deze fractie weten.

5 Een gezamenlijke inspanning om de kansen van de digitale revolutie te benutten

De leden van de VVD-fractie zijn positief over het openstellen van onderwijs en leermiddelen. Kan het kabinet een overzicht geven van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT? Wordt er in dit Doorbraakproject voldoende onderscheid gemaakt tussen lesdata en leermethoden enerzijds en de organisatie, administratie en werkwijze binnen de scholen anderzijds? Zijn zowel schoolleiders als docenten hier voldoende voor toegerust?

De genoemde leden geven het kabinet mee dat zij weinig zien in het voorstel van de Commissie ten aanzien van het inrichten van een Europees Centrum voor digitale innovatieve onderwijsinstellingen, mede omdat onderwijsinnovaties op digitaal vlak weinig raakvlakken hebben met fysieke centra. Om deze reden vragen zij het kabinet om de toezegging de Kamer te informeren zodra er verdere voorstellen over dit Centrum komen, omdat deze leden liever zien dat dit inderdaad een netwerk wordt en geen fysieke omgeving.

De genoemde leden onderschrijven dat nieuwe technologieën moeilijk te voorspellen zijn. Daarom hebben zij ook aan de staatssecretaris van Media en de minister van Economische Zaken gevraagd om jaarlijks te komen met een overzicht van technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op wettelijke beperkingen in de mediawetgeving. Hoe staat het kabinet tegenover een soortgelijke jaarlijkse rapportage ten aanzien van onderwijswetgeving?

Verder geven deze leden het kabinet mee dat zij liever zien dat de brief inzake open en online hoger onderwijs ook het basis-, het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs omvat. Als dat niet gebeurt, vragen zij het kabinet aan te geven waar en hoe over online onderwijs in deze andere sectoren wordt gerapporteerd aan de Kamer. ICT is niet alleen in het hoger onderwijs van belang, zo vinden deze leden.

II Reactie van de staatssecretaris

Ik dank de leden van de fracties van de PvdA, VVD en D66 voor hun inbreng. Ik maak graag mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de gelegenheid gebruik de gestelde vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden en houd daarbij zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aan.

1 Nederlandse positie over de mededeling

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af op welke onderdelen de analyse van de Commissie aansluit bij de Nederlandse situatie. Op welke onderdelen loopt Nederland voorop en op welke onderdelen blijft de ontwikkeling achter, zo willen zij weten.

In vergelijking met Europa doet Nederland het gemiddeld genomen goed. Nederland kent bijvoorbeeld een goede uitgangspositie qua technische infrastructuur en snelheid van internetverbindingen. Ook staan de ontwikkeling en het gebruik van open leermiddelen al langer op de agenda. Net als in veel andere landen wordt ook in Nederland de meerwaarde van nieuwe technologieën over het algemeen nog te weinig in het klaslokaal benut. Leraren zijn in het algemeen nog onvoldoende in staat om ICT op een effectieve manier in te zetten om verdergaand te differentiëren tussen leerlingen en studenten.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie hoe hoog het percentage leerlingen in Nederland is dat nooit digitale leermaterialen gebruikt en hoe hoog het percentage negenjarigen is dat naar een school gaat die niet beschikt over toegang tot adequate digitale apparatuur, snel breedband en hoge connectiviteit.

Vrijwel alle leerlingen in Nederland gebruiken digitale leermaterialen, vrijwel altijd als aanvulling op de papieren methode. Er is echter geen onderbouwde duiding te geven over de context waarbinnen het materiaal wordt gebruikt en de kwaliteit van het gebruikte materiaal. Wel zijn er signalen dat hier ruimte voor verbetering is.

Qua infrastructuur delen gemiddeld 5 leerlingen in het basisonderwijs één computer, hangt er inmiddels in 75% van de beschikbare ruimten een digibord, heeft 61% van de basisscholen de beschikking over wifi en heeft het merendeel de beschikking over een breedbandige (adsl)verbinding (Kennisnet, Vier in balans 2013). Meer specifieke cijfers over negenjarigen zijn niet voorhanden. Het onderzoek waarop de Europese Commissie zich baseert bevat geen gegevens over de Nederlandse situatie.

In vergelijking met het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is het primair onderwijs het minst ver in de ontwikkeling. Zo is bijvoorbeeld de duidelijke trend naar mobiele devices die andere sectoren laten zien, minder aanwezig. Slechts 15% van de computers is een laptop, tegenover 27% in het vo en 36% in het mbo (Kennisnet, Vier in balans 2013).

Daarnaast geldt voor het gros van de scholen dat de aanwezige infrastructuur op één of meerdere van de genoemde componenten ontoereikend is om invulling te geven aan het geambieerde maatwerk voor elke leerling. Zo is de beschikbare verbinding op scholen veelal niet geschikt voor toepassingen als rijkere opdrachten, multimediale instructie of digitale toetsen. Hier is opschaling naar kabel/glas wenselijk (bron: Kennisnet).

De leden van de D66-fractie vragen wat de Europese Commissie nu echt wil versnellen en/of aanpassen met deze mededeling; de leden veronderstellen dat de implicaties van deze mededeling voor Nederland miniem zijn.

Op basis van de voorgestelde maatregelen door de Europese Commissie zijn de implicaties van de mededeling voor Nederland niet heel concreet. Ik zie in de mededeling een bevestiging van het belang van opener onderwijs en open leermateriaal en een aansporing om dit in Nederland voortvarend ter hand te (blijven) nemen. De mededeling is ook gericht op de samenwerking binnen Europa op het terrein van digitalisering in het onderwijs. Daarvoor stelt de Commissie ook middelen beschikbaar via het programma Erasmus+. Ik ben hier voorstander van, bijvoorbeeld als het gaat om het waarborgen van de kwaliteit van online onderwijs. De mededeling geeft een goede basis om in Europees verband kennis en ervaringen op het terrein van open leermiddelen en digitaal onderwijs uit te wisselen. Ook vormt de mededeling een goede aanleiding om, na te gaan of er op Europees en nationaal niveau wet- en regelgeving bestaat die belemmerend kan werken, en aansluiting te bevorderen bij lopende of nog te starten evaluaties en aanpassingen van regelgeving, zoals bijvoorbeeld op het gebied van auteursrecht en btw.

2 Open leeromgevingen

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te horen dat de Nederlandse kaders ter ontwikkeling van didactische ICT-competenties als voorbeeld dienen binnen de Europese grenzen. Hoe zorgt het kabinet dat Nederland deze positie behoudt en voorloper blijft op het gebied van innovatieve digitale onderwijsdidactiek, zo willen deze leden weten.

De kaders voor de ICT-bekwaamheid van leraren vormen één van de bouwstenen onder de verdere professionalisering van het onderwijs. Tegelijkertijd worden ze op dit moment te weinig in de praktijk gebracht. De volgende stap is het implementeren van deze afspraken en ze te verbinden aan de dagelijkse onderwijspraktijk en de professionaliseringsactiviteiten die de sectoren en instellingen zelf ontplooien. Kennisnet ondersteunt instellingen hierbij, onder andere via Leraar24.6 Met de Onderwijscoöperatie, sectorraden en Sambo-ICT wordt bekeken

of en hoe het kader ICT-bekwaamheid onderdeel kan zijn van (her-)registratie in het Lerarenregister. Daarnaast werken verschillende instellingen en vakgroepen aan kennisopbouw en -ontsluiting op dit gebied (NRO, Open Universiteit).

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wanneer zij de resultaten van de inventarisatie van de moderne vaardigheden als onderdeel van het verplichte curriculum in het primair en voortgezet onderwijs kunnen verwachten.

In de brief die op 5 december naar de Kamer is gestuurd over de «Balans van het Engels aan het einde van de basisschool» is aan de Kamer toegezegd dat de resultaten van deze verkenning in het voorjaar van 2014 met de Kamer worden gedeeld.

Ook verwijs ik naar mijn brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 2013–2014, 31289–181) met mijn reactie op het advies van de KNAW over «Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs; vaardigheden en attitudes voor de 21ste eeuw». Hierin heb ik mijn voorgenomen acties uiteen gezet.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de ICT-vaardigheden enkel binnen het generieke deel van de kennisbasis voor de opleidingen tot leraar zijn opgenomen. Deze leden horen graag expliciet of dit voldoende is om deze vaardigheden te borgen.

In de generieke kennisbases zijn de ICT-competenties die een startbekwame leraar moet bezitten uitgewerkt. Voor de tweedegraadsopleidingen is onlangs het ICT-component geactualiseerd in een addendum hierbij. Hoewel het belangrijk is dat opleidingen de generieke kennisbasis volledig en op adequate wijze in het curriculum verwerken, is dit niet voldoende om de ICT-vaardigheden van leraren te borgen. De toepassing van de opgedane kennis in het praktijkgedeelte van de opleiding speelt minstens zo een grote rol in de ontwikkeling van de ICT-vaardigheden. De begeleiding vanuit de opleiding maar ook binnen de stageschool zijn hiervoor belangrijk. Daarnaast draagt de aanraking met en interesse in ICT-ontwikkelingen in het dagelijks leven bij aan de ICT-vaardigheden van de leraar.

Wij onderkennen het belang van ICT-vaardigheden van bestaande en aankomende leraren en heb hier aandacht voor in de concretisering van de Lerarenagenda.

3 Open leermiddelen

De leden van de VVD-fractie vragen of het wel mogelijk is om leermateriaal dat met overheidsmiddelen is gefinancierd gratis beschikbaar te stellen. Tevens vragen deze leden of de overheid een rol heeft in het stimuleren van de ontwikkeling en het delen van digitaal lesmateriaal door docenten.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in welke leermaterialen de overheid investeert en of deze materialen allemaal van een open licentie zijn voorzien.

In beginsel investeert de overheid niet in leermiddelen. Daar waar dat wel gebeurt gaat het om specifieke maatschappelijke thema’s. Voorbeelden zijn materiaal gericht op mediawijsheid, over belastingen of over duurzaamheid. Dit materiaal is in principe gratis te gebruiken en voorzien van een open licentie.

Het is aan scholen zelf om keuzes te maken in de aanschaf van materiaal (folio en digitaal) en de mate waarin leraren zelf lesmateriaal ontwikkelen. De ontwikkeling dat scholen docenten vrij roosteren om adaptief en digitaal leermateriaal te ontwikkelen is positief. Dit vergroot de rijkheid van materiaal en geeft leraren meer mogelijkheden om te variëren en maatwerk te leveren. Het delen van dit materiaal versterkt dit, maar gebeurt minder dan gewenst. Dit heeft zowel te maken met factoren in de school, als in de beschikbare voorzieningen. Ik werk samen met de sectoren aan beide aspecten, bijvoorbeeld via programma’s als School aan Zet en het Wikiwijsleermiddelenplein7 van SLO en Kennisnet.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het belang van een kwaliteitskader voor leermiddelen en of dit een verplicht kader is of dat dit veeleer iets van de sector zelf moet zijn.

Voor leraren en lerenden is het belangrijk om inzicht te hebben in de kwaliteit van het beschikbare (open en gesloten) lesmateriaal. Als dit inzicht ontbreekt is het voor docenten moeilijker om te variëren en te arrangeren met verschillende soorten leermateriaal. Een kwaliteitskader dat gezamenlijk met alle betrokkenen is ontwikkeld en in eigendom belegd wordt bij de sector zelf kan hierin een belangrijke stimulans bieden. Het kabinet is niet voornemens een verplicht kwaliteitskader op te leggen.

Zowel de leden van de VVD-fractie als van de PvdA-fractie hebben vragen over eventuele internationale afspraken over certificering en accreditatie in het kader van MOOC’s.

Open en online onderwijs biedt grote mogelijkheden voor het hoger onderwijs. Ik verwijs graag naar de brief van de minister van OCW hierover van 8 januari (Open en online Hoger Onderwijs, nummer 581269). Een belangrijk onderdeel blijft de borging van de kwaliteit van het onderwijs door een onafhankelijke en stevige beoordeling aan de eindstreep en een accreditatieproces dat recht doet aan de toename van het aantal mogelijkheden om die eindstreep te halen. Instellingen kunnen nu al online onderwijs inpassen in hun curricula. De examencommissie bepaalt of onderwijs dat studenten elders vandaan halen in het curriculum past en van voldoende kwaliteit is. Het online onderwijs valt daarmee onder de reguliere kwaliteitszorg (accreditatie, inspectie en visitatie). Kwaliteitszorgorganisaties werken daarbij internationaal nauw samen op verschillende aspecten van kwaliteitszorg, zoals assessments en examinering en de relatie tussen de inrichting van het online en het fysieke onderwijs.

Nederland zal bevorderen dat internationale (Europese) afstemming van accreditatie tot stand komt.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of Nederland op dit moment in de vertaling van leermaterialen investeert, of dat ik voornemens ben dit te gaan doen.

Door internationaal beschikbaar kwalitatief hoogwaardig open lesmateriaal te vertalen naar het Nederlands neemt het aanbod voor scholen toe. De kwaliteit van lesmateriaal wordt tegelijkertijd voor een belangrijk deel bepaald door de lokale context waarin het ingezet kan worden. Nederland investeert momenteel niet in vertaling van lesmateriaal en ziet daar vooral marktpartijen aan zet om maximaal in te spelen op de behoeften van scholen en leraren.

Ook vragen deze leden welke rol ik zou kunnen spelen in het realiseren van de wens van gebruikers om open en gesloten leermaterialen op een goede manier met elkaar te kunnen combineren en welke rol ik daar zie voor commerciële uitgevers.

Dit speelt met name in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Hier gebruikt op dit moment het gros van de instellingen een methode als kern in hun onderwijs. Open leermateriaal wordt hier voornamelijk gebruikt om te variëren rond deze methode. Hoewel het combineren van open en methodisch materiaal in toenemende mate voorkomt, blijft het vooralsnog lastig omdat in veel gevallen zowel het open als het gesloten materiaal onvoldoende gerelateerd is aan de te bereiken leerdoelen. Met het sectorale leermiddelenbeleid hebben scholen kenbaar gemaakt welke eisen ze stellen aan de gewenste leermaterialen, aan de processen in de leermaterialenketen en aan de ICT-voorzieningen die deze processen ondersteunen. In dit geformuleerde beleid hebben scholen de wens uitgesproken dat de huidige methode in toenemende mate digitaal en flexibel van opzet wordt zodat open en gesloten materiaal beter te combineren is.

Het is nu zaak om deze wensen met alle betrokkenen (publiek en privaat) verder uit te werken zodat duidelijk wordt wat mogelijk is en welke stappen gezet moeten worden. Dit zorgt ervoor dat scholen en aanbieders gezamenlijk kunnen werken aan een groter, flexibeler en kwalitatief beter aanbod van (digitaal) leermateriaal. Onder meer via het Doorbraakproject Onderwijs en ICT en via financiering van SLO en Kennisnet stimuleert het kabinet deze ontwikkeling.

De leden van de D66-fractie vragen wat de toegevoegde waarde van een Europese lesmaterialenportaal is voor het primair en het voortgezet onderwijs.

Gelet op de context waarin het primair- en voortgezet onderwijs opereert ligt het in lijn der verwachting dat een Europees lesmaterialenportaal vooral toegevoegde waarde zal hebben voor het hoger onderwijs. Mogelijk is er ook relevantie voor vroeg vreemdetalenonderwijs (primair onderwijs) en tweetalig onderwijs in het voortgezet onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie en van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de bestaande verschillen in btw-tarieven voor papieren en digitale leermiddelen.

Innovatie in het onderwijs zou niet geremd mogen worden door een verschil in btw-tarief tussen een papieren leermiddel en een digitale variant, maar op dit moment hebben lidstaten zeer beperkt ruimte om gereduceerde btw-tarieven voor digitale leermiddelen vast te stellen. De bijlage bij de Europese btw-richtlijn bevat een limitatieve opsomming van producten en diensten die onder het verlaagd tarief mogen vallen. Voor de producten en diensten die op deze lijst staan kiezen lidstaten zelf of zij inderdaad een verlaagd tarief toepassen. Digitale boeken met educatieve inhoud op een fysieke drager staan bijvoorbeeld op deze lijst en Nederland heeft besloten hiervoor het verlaagde tarief toe te passen. Publicaties die van internet kunnen worden gedownload staan niet op deze lijst.

Nederland verwelkomt een Europese oplossing voor de heersende verschillen tussen digitale en fysieke boeken met betrekking tot het btw-tarief en draagt dit ook uit, bijvoorbeeld in de Europese Onderwijsraad.

4 Connectiviteit en innovatie

De leden van de PvdA-fractie vragen of het gebrek aan «schaalbaarheid» van ICT-voorzieningen binnen de grenzen van het Doorbraakproject nader verkend wordt.

De schaalbaarheid, of beter gezegd opschaalbaarheid van ICT-voorzieningen is punt van aandacht binnen het Doorbraakproject en de sectorakkoorden. Om het geambieerde onderwijs op maat te kunnen vormgeven draagt het project eraan bij dat elke school zo snel mogelijk de beschikking heeft over een voldoende robuuste en betaalbare infrastructuur.

5 Een gezamenlijke inspanning om de kansen van de digitale revolutie te benutten

Zowel de leden van de VVD-fractie als van de PvdA-fractie vragen naar overzicht en voortgang van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT.

Het doorbraakproject gaat uit van de notie dat de kans op een succesvolle implementatie van ICT om gepersonaliseerd onderwijs mogelijk te maken groter wordt als zes onderdelen in samenhang worden opgepakt. Deze aspecten bestaan uit:

  • 1. Een gedragen en gedeelde visie op de school.

  • 2. Voldoende technische en didactische ICT-professionaliteit van leraar en schoolleider.

  • 3. Integraal leermiddelenbeleid.

  • 4. Robuuste en betaalbare ICT-infrastructuur en voorzieningen/devices.

  • 5. Betrouwbaar en samenhangend inzicht in profiel- en voortgangsresultaten.

  • 6. Gekoppeld roosterings- en planningssysteem.

Het is de ambitie van het doorbraakproject om ervoor te zorgen dat in 2017:

  • scholen in het po en vo een gefundeerde keuze kunnen maken in het benutten van ICT om meer gepersonaliseerd onderwijs/maatwerk met ICT te bieden.

  • er binnen de door de school gemaakte keuzes geen obstakels meer zijn in markt en systeem die de realisatie in de weg staan.

  • het voor scholen duidelijk is hoe ze de gemaakte keuze vervolgens in hun schoolcontext kunnen implementeren.

De doorbraak is pas geslaagd als scholen die dat willen, daadwerkelijk en onomkeerbaar, de kansen van leren met ICT in de praktijk benutten. Met de gewenste situatie op scholen als uitgangspunt richt het doorbraakproject zich hierbij in verbinding met al lopende activiteiten op de aspecten die landelijk/sectoraal geregeld moeten worden. Dit is een proces dat uit meerdere middelen en stappen bestaat die ons helpen bij het eindbeeld te komen:

  • 1. Door in publiek-private tafels gezamenlijk concrete stappen of oplossingen te formuleren om:

    • a. blokkades in markt en systeem op te heffen;

    • b. te komen tot de gewenste doorbraken;

    • c. daarvoor eventueel benodigde randvoorwaarden en voorzieningen te inventariseren en ontwerpen.

  • 2. Door activiteiten en voorzieningen te realiseren die ervoor zorgen dat blokkades worden opgeheven en nieuwe oplossingen ontstaan. Te denken valt aan noodzakelijke randvoorwaarden, standaarden en voorzieningen die gezamenlijk de digitale infrastructuur in het pre competitieve domein vormen.

  • 3. Door wetenschappelijk onderzoek te doen naar wat werkt en niet werkt en zo te komen tot een bewezen overdraagbare aanpak voor scholen en inzicht in overdraagbare feiten en/of principes.

  • 4. Door de daadwerkelijke toepassing in de school te borgen en ondersteunen. Het gaat om (groepen van) scholen die meer maatwerk met ICT in de praktijk (gaan) brengen, uitgaande van de benodigde elementen. Deze scholen vormen gedurende het project de toets of de oplossingen in de praktijk werken en zij bieden het platform om (praktische) kennis en ervaring op te doen of inzichten uit de wetenschap in de praktijk te harden.

  • 5. Door een overkoepelende implementatiestrategie te ontwikkelen voor het opschalen van de toepassing(en) naar gebruik door een massa van scholen in het primair en voortgezet onderwijs, met respect voor de eigen keuzes die de school maakt.

De afgelopen periode is hard gewerkt om de input uit de marktconsultatie, gecombineerd met input vanuit betrokken publieke partijen te combineren tot een agenda voor de publiek-private tafels. In antwoord op de vraag van de PvdA-fractie verwacht ik begin 2014 de intentieverklaringen te kunnen ondertekenen met de private partijen. De eerste publiek-private tafels starten in februari. Doelstelling van deze tafels is het wegnemen van belemmeringen die de verdergaande inzet van ICT in het onderwijs in de weg staan.

De leden van de VVD-fractie zien weinig in het voorstel van de Commissie ten aanzien van het inrichten van een fysiek Europees Centrum voor digitale innovatieve onderwijsinstellingen. Zij vragen om de toezegging de Kamer te informeren zodra er verdere voorstellen over dit Centrum komen.

De Commissie sprak in de Engelstalige versie van de mededeling over een «European hub» voor onderwijsinnovaties in combinatie met een Europese prijs voor digitale excellentie. Ik heb geen aanwijzingen dat de Commissie een fysiek centrum voor ogen staat. Ik zeg toe u te informeren over verdere voorstellen van de Commissie op dit vlak.

De leden van de VVD-fractie vragen – naar analogie van de mediawetgeving – hoe ik sta ten opzichte van een jaarlijks overzicht van technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op wettelijke beperkingen in de onderwijswetgeving.

Via organisaties als Kennisnet en SURF blijft het kabinet op de hoogte van de laatste technologische ontwikkelingen in relatie tot onderwijs. Ook internationaal blijven we via publicaties van NMC Horizon en diverse wetenschappelijke instituten op de hoogte. Het is zaak deze ontwikkelingen te blijven verbinden met actuele beleidsuitdagingen en hierbij onder meer de vraag te stellen in hoeverre huidige wet- of regelgeving belemmerend werkt en hoe dit te doorbreken is. Indien dit leidt tot aanpassingen of experimenten informeren we u hier over. Recent nog in verband met een ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels omtrent een experiment met flexibele en virtuele onderwijstijd in het basisonderwijs. Het kabinet ziet vooralsnog geen aanleiding om hierover een aparte jaarlijkse rapportage op te stellen.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie waar en hoe over online onderwijs in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs wordt gerapporteerd aan de Kamer.

Zoals bij de begrotingsbehandeling toegezegd doen wij u naast de reeds verstuurde brief inzake open en online hoger onderwijs in het eerste kwartaal van 2014 onze visie op ICT in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs toekomen.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 1731.

X Noot
2

ICT: informatie- en communicatietechnologie.

X Noot
4

MOOC: Massive Open Online Course.

X Noot
5

Btw: belasting toegevoegde waarde.

X Noot
6

http://www.leraar24.nl ; een initiatief van Kennisnet, LOOK en de onderwijscoöperatie.

Naar boven