22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1646 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2013

Tijdens het Algemeen Overleg over het voorstel voor een verordening betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen op 5 juni jl. heb ik toegezegd om uw Kamer schriftelijk te informeren over de voortgang van de onderhandelingen. Tevens heb ik toegezegd om in deze brief in te gaan op een drietal door de Kamer gestelde vragen: een vraag van de heer Bisschop (SGP) over de procedurele stand en overwegingen met betrekking tot amendement 23, een vraag van de heer Heijnen (PvdA) over het tijdpad en een vraag van de heer Van Raak (SP) om uiteen te zetten wat het verschil is bij de Europese verkiezingen tussen een Europese politieke partij en een politieke partij die wel actief is in het Europees Parlement, maar niet de status van Europese politieke partij heeft. Met deze brief voldoe ik aan deze toezeggingen.

Voortgang onderhandelingen

De besprekingen in de Raad zijn al geruime tijd gaande. In de Raadswerkgroep Algemene Zaken is inmiddels al tientallen malen over het voorstel gesproken en verwacht mag worden dat het onderwerp voorlopig nog op de agenda zal blijven staan. Ook in de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement (AFCO) is er al meerdere malen over de verordening gesproken. De Commissie juridische zaken en de Begrotingscommissie van het Europees Parlement brachten advies uit aan AFCO. Op 15 april jl. heeft AFCO over het ontwerpverslag van de rapporteur Giannakou over de verordening gestemd. Daarbij zijn alle door haar voorgestelde compromisamendementen aanvaard. Daarnaast heeft AFCO met een nipte meerderheid ingestemd met het openen van de inter-institutionele onderhandelingen. Deze kleine meerderheid laat zien dat er ook in het Europees Parlement nog de nodige bedenkingen over het voorstel leven.

Inmiddels zijn er verkennende besprekingen tussen de voorzitter van de Raad en vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Europese Commissie over hoofdstuk II (registratie en verificatie) van de verordening opgestart. Deze besprekingen bevinden zich echter nog in een stadium dat over de hoofdlijnen geen overeenstemming is bereikt. Andere hoofdstukken van de verordening maken (nog) geen onderdeel uit van de verkennende besprekingen. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat op korte termijn een inter-institutioneel akkoord op de verordening ontstaat.

Nederland zal als vanzelfsprekend de Nederlandse positie blijven bepleiten in Raadsverband. In dit kader zal ik daarom op korte termijn contact opnemen met de minister van Europese Zaken van aankomend EU-voorzitter Litouwen, welke dit dossier onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Hoewel de inspanningen primair gericht zijn op het beïnvloeden van de Raad, acht ik het van groot belang dat ook bij de andere betrokken partijen, de Europese Commissie en het Europees Parlement, steun voor de Nederlandse positie wordt verworven. Daarom heb ik tijdens mijn bezoek in Straatsburg gesproken met vertegenwoordigers van zowel het Europees Parlement als de Europese Commissie. Ik zal mij blijven inspannen om waar nodig ook hier de Nederlandse positie te bepleiten. Naast mijn inspanningen is het van belang dat ook getracht wordt om langs de Europese partijlijnen steun voor de Nederlandse positie te verwerven en dat ook andere Nationale parlementen hun zorgen uiten richting het Europees Parlement. Ik ben daarom verheugd over de tijdens het Algemeen Overleg door de diverse woordvoerders gedane toezegging dat zij hun inzet om ook langs deze weg steun voor de Nederlandse positie te verwerven gaan intensiveren.

Toezeggingen

Amendement nr. 23

De heer Bisschop (SGP) heeft gevraagd nader in te gaan op de procedurele stand van zaken en mijn overwegingen ten aanzien van amendement nr. 23, zoals opgenomen in het ontwerpverslag van rapporteur Giannakou van de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement.

Voor de registratie van een Europese politieke partij geldt – op grond van artikel 3 van de voorgestelde verordening – onder meer als eis dat de politieke alliantie in ten minste een vierde van de lidstaten vertegenwoordigd wordt door leden van het Europees Parlement, of door leden van nationale dan wel regionale parlementen, of leden van regionale assemblees, of dat zij in ten minste een vierde van de lidstaten bij de laatste verkiezingen voor het Europees Parlement ten minste drie procent van de in ieder van die lidstaten uitgebrachte stemmen heeft behaald. Om erkend te worden als een Europese politieke partij moet een politieke alliantie dus in ten minste zeven lidstaten een vertegenwoordiger hebben in een van de genoemde parlementen, of in zeven lidstaten een minimaal aantal stemmen hebben behaald voor de verkiezingen van het Europees Parlement.

Amendement nr. 23 voorziet erin dat een lid van het Europees Parlement, van een nationaal parlement, een regionaal parlement of van een regionale assemblee, wordt beschouwd als lid van één Europese politieke partij, te weten de Europese politieke partij waarmee zijn nationale of regionale politieke partij banden heeft. Het amendement heeft als uitwerking dat een vertegenwoordiger in een van de genoemde parlementen slechts voor de registratie van één Europese politieke partij kan meetellen.

Het lijkt mij op zichzelf redelijk om als eis te stellen dat het draagvlak van Europese politieke partijen onderscheiden is en dat daarom een lid van het Europees Parlement of een nationaal parlement niet verschillende Europese politieke partijen tegelijk kan ondersteunen. Ik zie dit amendement dan ook niet op voorhand als een verregaande ingreep vanuit Europa in nationale democratische tradities, zoals de heer Bisschop meende te veronderstellen tijdens het algemeen overleg. Wel heb ik vragen of dit amendement niet ten onrechte de mogelijkheid uitsluit dat een Europese politieke partij wordt ondersteund door (onafhankelijke) volksvertegenwoordigers die niet zijn aangesloten bij een nationale of regionale politieke partij, of door volksvertegenwoordigers die een andere Europese politieke partij willen ondersteunen dan waarmee zijn nationale of regionale politieke partij banden heeft. Mijns inziens zou de mogelijke registratie van Europese politieke partijen met een dergelijke uitsluiting onnodig worden beperkt. Voorts is het de vraag of het gebruik van de terminologie «heeft banden met» voldoende duidelijkheid schept welke nationale politieke partijen zijn aangesloten bij welke Europese politieke partijen.

Voor wat de procedurele kant merk ik op dat het amendement in het hiervoor genoemde ontwerpverslag van de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement is opgenomen en aanvaard. Het Europees Parlement moet nog in eerste lezing in plenaire vergadering stemmen over het voorstel en de amendementen. Dit amendement is derhalve nog niet definitief aanvaard door het Europees Parlement. Beïnvloeding via de lijnen van geestverwante fracties in het Europees Parlement is dus nog zeer wel mogelijk. Waar dit amendement in de Raad ter sprake komt, zal ik aandacht vragen voor bovengenoemde punten.

Tijdpad

De heer Heijnen (PvdA) heeft gevraagd om het tijdpad te schetsen. De heer Heijnen wilde meer in het bijzonder weten of de verordening al voor de Europese verkiezingen van mei 2014 van toepassing zou zijn.

Gelet op het bovenstaande geschetste beeld van de stand van zaken verwacht ik dat de onderhandelingen over de verordening nog enige tijd vraagt. De kans dat het oorspronkelijke doel van het Ierse voorzitterschap om nog voor de zomer een compleet onderhandelingsmandaat voor de inter-institutionele onderhandelingen vast te stellen zal worden gehaald lijkt dan ook minimaal. Hoewel dit niet betekent dat de mogelijkheid dat de verordening reeds voor de Europese verkiezingen van volgend jaar in werking zal treden niet meer bestaat, acht ik de kans daarop niet groot.

Verschil tussen partijen met de Europese status en partijen zonder deze status

De heer Van Raak (SP) heeft verzocht om uiteen te zetten wat bij Europese verkiezingen het verschil is tussen een Europese politieke partij en een politieke partij die wel actief is in het Europees Parlement, maar niet de status van Europese politieke partij heeft. De verkiezingen voor het Europees Parlement zijn ingevolge artikel 223 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geregeld in de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen. Behoudens de bepalingen van deze akte gelden voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen. De Akte kan slechts bij unanimiteit worden gewijzigd.

Het statuut van de Europese politieke partijen, dat totstand komt op de grondslag van artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft geen invloed op regeling van de deelname van Europese politieke partijen aan Europese noch nationale verkiezingen. De regeling daarvan blijft een bevoegdheid van de lidstaten. Wel kan de subsidie die de Europese politieke partijen vanuit de begroting van het Europees Parlement ontvangen gebruikt worden voor de campagne die Europese politieke partijen voeren voor de verkiezingen voor het Europees Parlement. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen is de Europese status vereist, voor deelname aan de verkiezingen is dat niet het geval. Er is dan ook geen direct verband tussen het voorliggende voorstel en de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven