22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1152 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2011

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

  • Fiche 1: Mededeling Rechten van het kind (Kamerstuk 22 112, nr. 1151)

  • Fiche 2: Mededeling Opvang en onderwijs voor jonge kinderen

  • Fiche 3: Mededeling Routekaart koolstofarme economie 2050 (Kamerstuk 22 112, nr. 1153)

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Fiche: Mededeling Opvang en onderwijs voor jonge kinderen

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen.

Datum Commissiedocument

17 februari 2011

Nr. Commissiedocument

COM (2011) 66 definitief

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=200173

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

De mededeling zal worden besproken in de raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport van mei 2011 (raadsconclusies)

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in nauwe samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2. Essentie voorstel

In 2009 hebben de ministers van Onderwijs in de lidstaten een strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding tot 2020 goedgekeurd, waarvan één van de prioriteiten voor 2009–2011 was om in het preprimair onderwijs «een veralgemeende en voor iedereen gelijke toegang te waarborgen en de kwaliteit van de voorzieningen en de steun voor leerkrachten te verbeteren».

De Commissie wil een samenwerkingsproces opstarten om de lidstaten te helpen twee uitdagingen aan te gaan: 1) het bieden van universele toegang tot kinderopvang en onderwijs en 2) het verbeteren van de kwaliteit van het aanbod. Bij de kwaliteit van het aanbod denkt de Commissie aan goed geïntegreerde diensten die gebaseerd zijn op een gezamenlijke visie op de rol van OOJK (Opvang en Onderwijs voor Jonge Kinderen), op de meest doeltreffende curricula, op de competenties van het personeel en op de bestuursregelingen die nodig zijn om dit te realiseren.

3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

Aankondiging van acties door de Commissie

De Commissie wil de open coördinatiemethode gebruiken om de lidstaten te helpen doeltreffende beleidsbenaderingen te inventariseren, te analyseren en te verspreiden en deze aan te passen aan hun specifieke situatie. De Commissie wil bestaande instrumenten gebruiken – zoals het programma «Een leven lang leren» en de structuurfondsen – om steun te bieden aan innovatie, bijscholing van personeel en infrastructuur voor OOJK. Ook wil de Commissie het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling inzetten om steun te bieden aan het onderzoek, de analyse en de ontwikkeling van een wetenschappelijke onderbouwing voor de meest doeltreffende aanpak van OOJK in de EU en daarbuiten.

Bevoegdheidsvaststelling

De EU is bevoegd het beleid van de lidstaten op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jongeren te ondersteunen of aan te vullen (artikel 6 VWEU). Nederland zal er scherp op toezien dat de door de Commissie voorgestelde acties binnen dit kader blijven. Nederland zal blijven benadrukken dat de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel een nationale bevoegdheid is. Hierbij zijn de artikelen 165 en 166 VWEU van belang. Daarin wordt aangegeven dat bij de «ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte» de EU optreedt «met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid» en «met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding». De Unie kan het optreden van de lidstaten ondersteunen en aanvullen op het gebied van de bestrijding van sociale uitsluiting (artikel 153 VWEU). Kinderopvang kan bijvoorbeeld bijdragen aan een betere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het is echter de vraag of de Commissie met deze mededeling dergelijk beleid voor ogen heeft. Pas bij de concrete uitwerking kan dit beoordeeld worden.

Subsidiariteit

Het oordeel over de subsidiariteit luidt negatief. Er is geen noodzaak tot EU-optreden ten aanzien van de toegankelijkheid en kwaliteit van OOJK. Dit onderwerp is bij uitstek een onderwerp waarbij het aan de afzonderlijke lidstaten zelf is om te beslissen welke maatregelen en doelen ze vaststellen. Bovendien bestaat er, voor wat betreft het uitwisselen van best practices, al veel samenwerking in OESO-verband. Nederland ziet geen toegevoegde waarde om dit ook op EU-niveau te doen.

Proportionaliteit

Niet van toepassing. Aangezien het subsidiariteitsoordeel negatief is, is het niet nodig de proportionaliteit te beoordelen.

Inschatting over de financiële gevolgen

Niet duidelijk is wat de financiële gevolgen zullen zijn omdat uit de mededeling niet naar voren komt of hier bijvoorbeeld een apart overlegorgaan voor wordt opgericht en of de beleidssamenwerking bijvoorbeeld leidt tot het opzetten van onderzoeken. Nederland is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.

4. Nederlandse positie over de mededeling

De Commissie wil dat lidstaten meer gaan samenwerken om goed beleid en praktijkvoorbeelden uit te wisselen op het gebied van OOJK. Het zoeken naar samenwerking en het uitwisselen van ervaringen vindt Nederland op zich een goede zaak. In OESO-verband wordt dat voor dit onderwerp echter ook al gedaan. Nederland ziet geen toegevoegde waarde om dit ook op EU-niveau te doen.

Het is niet duidelijk of er door de samenwerking een extra rapportageverplichting komt richting Brussel. Nederland kan niet instemmen met een eventuele extra rapportageverplichting. Nederland zou graag zien dat er gebruik wordt gemaakt van al bestaande rapportages (zie ook OESO).

Er is geen noodzaak tot EU-optreden ten aanzien van de toegankelijkheid en kwaliteit van OOJK. Daarnaast kan Nederland zich niet vinden in alle doelen van samenwerking die de Commissie benoemt. Zo zal Nederland bij de onderwerpen «Het juiste evenwicht vinden tussen cognitieve en niet-cognitieve onderdelen in het curriculum» en «Ontwikkeling van beleid om personeel met passende kwalificaties voor OOJK op te leiden» erop wijzen, dat er in Nederland vrijheid van onderwijs is. Dit geldt ook voor de opleidingen die de pedagogische medewerkers in de kinderopvang en de peuterspeelzalen volgen en de lerarenopleidingen. Bovendien hebben kinderdagverblijven en peuterspeelzalen de vrijheid om programma’s te kiezen die passen bij hun eigen pedagogische visie. De Nederlandse overheid gaat dus geen pedagogische kaders en geen curricula opstellen: dat wordt door de betrokken organisaties uit het veld gedaan.

Nederland vindt het van belang om beleid uit te wisselen op het gebied van kwaliteitsborging. Nederland zal vanuit de nationale overheid echter geen «samenhangende, goed gecoördineerde pedagogische kaders opzetten in overleg met de belanghebbenden». In Nederland doen belanghebbenden dat in samenspraak met elkaar.

Als het gaat om samenwerking op de terreinen «bevordering van de professionalisering van het OOJK-personeel: welke kwalificaties zijn vereist voor welke functies» en «ontwikkeling van beleid om personeel met passende kwalificaties voor OOJK aan te trekken en te behouden», erkent de Nederlandse overheid het belang van kwalitatief goede leidsters en ondersteunt dit ook beleidsmatig. In Nederland zijn echter de sociale partners uiteindelijk verantwoordelijk voor het bepalen van de opleidingseisen die gesteld worden aan de medewerkers in de kinderopvang.

Als het gaat om samenwerking op het terrein van «Ontwikkeling van OOJK-stelsels die opvang en onderwijs integreren en de kwaliteit, rechtvaardigheid en doelmatigheid verbeteren» en «efficiënte financieringsmodellen», staat Nederland ook op het standpunt dat het aan de lidstaten zelf is om te bepalen in welke mate dergelijke integratie plaatsvindt en wat «doelmatig en efficiënt» is.

Nederland vindt dat de Commissie met de aanmoediging om de Europese Structuurfondsen als financieringsbron te gebruiken te veel vooruitloopt op de discussie over de nieuwe EU-meerjarenbegroting. Nederland kan dus niet op voorhand ingaan op het voorstel van de Commissie om lidstaten aan te moedigen via de structuurfondsen te investeren.

Naar boven