22 112
Ontwerprichtlijnen Europese Commissie

nr. 100
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 9 juni 1998

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zestien fiches aan te bieden, die werden opgesteld naar aanleiding van overleg door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

1. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

Nummer van het Commissie-document: COM (97) 628 def.

Publicatieblad: 5562/98

Voor onderhandelingen

eerstverantwoordelijke Ministerie: JUS i.s.m. EZ, OCW

Behandelingstraject:

Presentatie tijdens de Interne Markt Raad van 30 maart; eerste bespreking vond plaats op 11 en 12 februari jl. in het kader van de Raadswerkgroep Intellectuele Eigendom (Auteursrecht).

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Met deze richtlijn wordt ernaar gestreefd een geharmoniseerd en bruikbaar rechtskader in te voeren voor het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij. De Commissie beoogt met het voorstel meer rechtszekerheid en stimulering van investeringen in creativiteit en innovatie, met begrip van de netinfrastructuur. Voorstellen worden gedaan voor exclusieve rechten tot verveelvoudigen en openbaar maken, die ook exploitatie via nieuwe media (CD-ROM, Internet) dekken, en voor een exclusief recht tot distributie (verspreiding van fysieke dragers). Ook bevat het voorstel een limitatief aantal beperkingen op de rechten, die de Lidstaten kunnen opnemen in hun wetgeving. Tevens voorziet het voorstel in regels die het «kraken» van technische beschermingsmaatregelen en het verwijderen of manipuleren van elektronische informatie over rechten en rechthebbenden onrechtmatig verklaren. Tenslotte regelt het voorstel de verhouding met bestaande EG-richtlijnen en van kwesties van handhaving en overgangsrecht. Het voorstel dient mede tot omzetting van de twee verdragen over auteursrecht en naburige rechten die op 20 december 1996 in het kader van de World Intellectual Property Organization tot stand zijn gekomen en die door de Europese Gemeenschap en de Lidstaten vorig jaar zijn ondertekend.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

De Commissie beoogt met dit voorstel de goede werking van de interne markt te verzekeren. Tevens is gewezen op de noodzaak dat wordt voldaan aan de nieuwe internationale verplichtingen die voortvloeien uit de twee WIPO-verdragen van december 1996.

Het voorgenomen optreden behoort – voorzover geen sprake is van onderwerpen die reeds zijn geregeld in bestaande richtlijnen – niet tot de exclusieve bevoegdheid van de EG. Voorzover sprake is van uitwerking van de verdragen van december 1996 gaat het om regels waaraan zowel de Lidstaten als de EG zich hebben gecommitteerd.

De problematiek waarop het voorstel betrekking heeft – de betekenis van de nieuwe technologieën – is over het algemeen van grensoverschrijdende aard en alle Lidstaten zijn erbij betrokken. De vraag is of in alle gevallen optreden op EG-niveau het meest effectief of zelfs noodzakelijk is. Deels is de materie die is neergelegd in het voorstel reeds internationaal geregeld, deels gaat het voorstel verder (reproduktierecht, distributierecht en beperkingen). In zoverre dat optreden in andere internationale fora niet op korte termijn valt te verwezenlijken, vormt optreden op EG-niveau een bruikbaar alternatief. Belanghebbende partijen hebben ook wel gevraagd om regulering, mede omdat men er onderling niet is uitgekomen.

Een richtlijn die de uitvoering grotendeels aan Lidstaten overlaat, verdient de voorkeur.

Nederlandse belangen:

De Nederlandse Auteurswet heeft ruim geformuleerde en door de rechter reeds op nieuwe technologische ontwikkelingen toegepaste verveelvoudigings- en openbaarmakingsrechten. Nederlandse rechthebbenden zijn dus gebaat bij harmonisatie van rechten op een niveau waarmee wij reeds vertrouwd zijn in landen die nog niet zo ver zijn. Ook zijn Nederlandse rechthebbenden voorstander van snelle omzetting van de WIPO-verdragen. Daaraan is ook een internationaal politiek belang verbonden. Het richtlijnvoorstel verdient in zoverre ondersteuning.

Het richtlijnvoorstel is echter – anders dan de titel doet vermoeden – niet slechts van toepassing op de informatiemaatschappij; het reikt veel verder. De nationale wet bevat in de loop der tijd totstandgekomen regels die het in ons land wenselijk geachte evenwicht van belangen reflecteert. Het gaat dan om wettelijke beperkingen op de rechten geschreven met het oog op belangen van bibliotheken, onderwijs, (wetenschappelijk) onderzoek, pers, mededinging, omroep, mededinging. Deze regels fungeren als aanknopingspunt voor overleg en afspraken tussen rechthebbenden en gebruikers, zoals bijv. tussen uitgevers en bibliotheken. Op deze manier ontstaan vergaande vormen van zelfregulering. Nederland wil dit flexibele systeem graag behouden, ook al blijkt de noodzaak tot aanpassing van bestaande beperkingen. Een rigide inperking van de mogelijkheid om beperkingen te maken is echter niet in het belang van de gebruikerssectoren. De Europese Commissie laat voorts een aantal bestaande distorsies van de interne markt intact en schuift deze vooruit naar de toekomst. Bijv. op dit moment kennen de meeste Lid-Staten (waaronder Nederland) regels inzake het thuiskopiëren: een heffing op lege beeld- en geluidsdragers om de schade door het thuiskopiëren enigszins te ondervangen. Nederland draagt gelden af aan rechthebbenden in het VK, terwijl het VK – dat zo'n regeling niet kent – niets afdraagt aan Nederlandse rechthebbenden. Het voorstel bevat hierover niets terwijl het jaarlijks om miljoenen guldens gaat.

Het voorstel zou in sommige opzichten kunnen doorschieten: het geeft regels voor bescherming van decoders, encryptie en passwords die mogelijk aansprakelijkheid voor fabrikanten van opneem- en afspeelapparatuur (Philips) kunnen meebrengen. Ander voorbeeld: Nederland draagt in de EG en daarbuiten het beginsel van de wereldwijde uitputting uit: als waar ook ter wereld een produkt met toestemming van de rechthebbende in het verkeer wordt gebracht, is de verdere verhandeling vrij van intellectuele eigendom. Consumenten kunnen dan bij parallelimport van prijsverschillen profiteren. De Europese Commissie stelt thans voor het auteursrecht voor deze regel te beperken tot Gemeenschapsuitputting: slechts als het produkt in de Gemeenschap in het verkeer is gebracht, is de verdere verhandeling vrij.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

De procedure van art. 189b EG-Verdrag (codecisieprocedure)

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Indien het voorstel in de huidige vorm zou worden aangenomen zullen de mogelijkheden voor nationaal beleid op het gebied van auteursrecht en naburige rechten worden ingeperkt.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

N.v.t.

2. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 90/220/EEG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu.

Nummer van het Commissie-document: COM (98) 85

Publicatieblad: 6378/98 ENV 64

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: VROM i.s.m. LNV, VWS, EZ

Behandelingstraject:

De indiening van dit voorstel was oorspronkelijk gepland in 1997. Rekening houdende met de complexiteit van de materie en met de parallelle ontwikkelingen op internationaal gebied (o.a. het Biosafety Protocol) mag worden verwacht dat het behandelingstraject geruime tijd zal vergen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het is een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 90/220/EEG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Het voorstel van de Commissie beoogt met name:

– het toepassingsgebied van en de definities in richtlijn 90/220/EEG nader te verduidelijken;

– verplichte monitoring na het in de handel brengen van producten in te voeren, gekoppeld aan een toestemming die voor een vaste periode wordt verleend;

– te bevestigen dat de Commissie elk door haar opgericht comité kan raadplegen om advies in te winnen over de ethische implicaties van de biotechnologie bij algemene aangelegenheden die aanleiding kunnen geven tot zorg over de ethische aspecten;

– beginselen voor de risicobeoordeling in het kader van de richtlijn te formuleren;

– experimentele introducties op basis van gemeenschappelijke criteria in te delen en voor elke categorie een aparte procedure en daarnaast een meerlandenprocedure in te voeren;

– de administratieve procedures en de regeling voor de goedkeuring om producten in de handel te brengen te verbeteren en vereenvoudigde procedures in te voeren;

– officiële raadpleging van een wetenschappelijk comité verplicht te stellen om de Commissie in het kader van de uitvoering van deel C van richtlijn 90/220/EEG;

– de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces te verhogen;

– comitéprocedures IIIb voor het regelgevend comité te volgen;

– de etiketteringsvoorschriften nader uit te werken en ruimer toe te passen.

Naast bovengenoemde hoofdpunten bevat het voorstel tevens wijzigingen die nodig werden geacht om de consistentie en de duidelijkheid te waarborgen. Bovendien werd het nodig geacht bepaalde technische delen van de richtlijn op basis van de ervaring en de vorderingen van de wetenschap aan te passen.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

V.w.b. de doelstelling van de wijzigingen:

Positief.

Het voorstel strekt tot wijziging van een bestaande richtlijn.

Het voorstel is, evenals de oorspronkelijke richtlijn, gebaseerd op art. 100A van het EG-verdrag. Zowel tijdens de ontwikkelingsfase van een ggo-produkt als daarna vindt veelvuldig grensoverschrijdend vervoer plaats tussen de EU-Lidstaten. Wat betreft het dereguleringsaspect is van belang dat het onderhavige voorstel voortvloeit uit een evaluatie van de richtlijn en dat de voorgestelde wijzigingen voor een belangrijk deel strekken tot een verbeterde uitvoering van de richtlijn. Ten behoeve hiervan zijn onder meer geldende procedures vereenvoudigd en elementen van de richtlijn verduidelijkt. Met die aanpassing wordt bovendien gestreefd naar een optimale afstemming van de diverse andere regelingen ten aanzien van de verschillende risico's die zich voor kunnen doen op het bovenvermelde terrein. In de onderhavige wijzigingsrichtlijn wordt rekening gehouden met die risico's, alsmede de ervaringen van de VS, Canada en Japan bij hun beoordelings- en besluitvormingsproces voor de introductie van ggo's en de internationale handelsverplichtingen die daaraan verbonden zijn.

Nederlandse belangen:

Nederland heeft zeker belang bij het onderhavige voorstel. De snelheid van de ontwikkelingen in Nederland op het gebied van genetische modificatie en de daarmee samenhangende toename van expertise noodzaken tot een richtlijn die voldoende evenwicht biedt tussen de noodzaak van regels ter bescherming van mens en milieu en voldoende flexibiliteit voor de toepassing van technieken.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Rechtsgrondslag is artikel 100A van het EG-verdrag.

De procedure is volgens artikel 189B (medebeslissingsprocedure).

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Implementatie van de richtlijn in de Nederlandse regelgeving wordt nader bezien; vermoedelijk behoeft het besluit genetisch gemodificeerde organismen onder de Wet Milieugevaarlijke stoffen aanpassing.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Vooralsnog niet te voorzien.

3. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de inschrijving en het gebruik in de Gemeenschap van bepaalde typen civiele subsonische straalvliegtuigen die werden aangepast en werden gerecertificeerd als zijnde in overeenstemming met de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993)

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 98

Publicatieblad: 6970/98

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: V&W i.o.m. VROM

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 9 maart 1998) is op 10 maart bij de Raad ontvangen en op 18 maart 1998 verspreid.

Op 1 april 1998 was eerste bespreking in Raadswerkgroep Vervoersvraagstukken. Komt waarschijnlijk in Raad van juni aan de orde.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het Commissie-voorstel houdt in een verbod vanaf 1 april 1999 op het inschrijven in de luchtvaartregisters van de lidstaten van vliegtuigen die oorspronkelijk waren gecertificeerd als hoofdstuk 2 vliegtuigen (lawaaiige vliegtuigen) maar die door technische aanpassingen (hushkits) marginaal aan de eisen van de minder lawaaiige hoofdstuk 3 klasse voldoen. Daarnaast houdt het voorstel een verbod vanaf 1 april 2002 in op het gebruik op communautaire luchthavens van dergelijke toestellen die in derde landen zijn ingeschreven. Doel van het voorstel is het voorkomen van een verslechtering van de geluidssituatie rond luchthavens door een toename van het aantal van dergelijke relatief lawaaiige vliegtuigen binnen de EU te voorkomen.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief. Maatregelen ter beperking van de geluidsemissie door vliegtuigen dienen bij voorkeur in het kader van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie plaats te vinden. Omdat het echter tot dusver onmogelijk is gebleken in ICAO tot overeenstemming te komen over dergelijke maatregelen, is een regeling in EU-kader op zijn plaats. Verder sluit het voorstel aan bij eerdere richtlijnen op dit gebied in de EU, zoals de uitfasering van hoofdstuk 2 vliegtuigen.

Nederlandse belangen:

Gezien de geluidsproblematiek rond vooral Schiphol is het voorstel zeker voor Nederland van belang.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Samenwerkingsprocedure

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

De onderhavige ontwerp-richtlijn kan worden geïmplementeerd door middel van een wijziging van het Besluit beperking geluidshinder door luchtvaartuigen (KB Geluidshinder) alsmede wijziging van de ministeriële regeling inzake de beperking van de exploitatie van niet- hoofdstuk 3 vliegtuigen. Waarschijnlijk zal ook art. 3 van de Regeling toezicht luchtvaart aangepast moeten worden, omdat in de ontwerp-richtlijn in wezen een inschrijvingseis wordt gesteld. Een moeilijk en tijdrovend punt bij de implementatie betreft de verhouding tussen de ontwerp- richtlijn en de richtlijnen 92/14 en 89/629.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Geen.

4. Mededeling van de Commissie inzake overheidsopdrachten in de Europese Unie

Nummer van het Commissie-document: COM(98)143 def.

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ i.o.m. VROM, BiZa, V&W, Just. Fin en SZW

Behandelingstraject:

Presentatie tijdens de Interne Marktraad van 30 maart jl., kort besproken tijdens de Interne Marktraad van 18 mei jl.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling van de Commissie is het vervolg op het Groenboek inzake openbare aanbestedingen uit 1996. In het Groenboek achtte de Commissie het noodzakelijk om de bestaande communautaire regelgeving te vereenvoudigen, de implementatie door de Lid-Staten te doen verbeteren en de toegang tot het instrument openbare aanbesteding te verruimen. De bestaande richtlijnen inzake openbare aanbesteding zijn inhoudelijk op bepaalde punten erg onduidelijk en geven geen antwoord op nieuwe ontwikkelingen als privatisering, publiek-private samenwerking en private financiering.

De voorgestelde mededeling geeft de marsroute en tijdsplanning aan om het huidige aanbestedingsregiem aan te passen aan een veranderde economische omgeving met behoud van, waar mogelijk, de bestaande stabiliteit in regelgeving. Dit wil de Commissie bewerkstelligen allereerst door vereenvoudiging en verbetering van het bestaande regiem (bijvoorbeeld door gebruik te maken van moderne media als Internet om aanbestedingsprocedures te vergemakkelijken) en door verduidelijking en het oplossen van interpretatie vraagstukken. Bij die gevallen waarin verduidelijking geen oplossing biedt zullen wijzigingen in de bestaande regelgeving worden voorgesteld. Ook streeft de Commissie een betere toepassing van de richtlijnen na door samenwerking tussen door de Lid-Staten op te richten onafhankelijke, toezichthoudende autoriteiten op aanbestedingsterrein.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Niet van toepassing, betreft een mededeling. De bedoeling van de Commissie is in ieder geval verbetering en vereenvoudiging van de regelgeving. NL staat hier in beginsel positief tegenover, concrete voorstellen van de Commissie zullen echter bij verschijnen op hun gevolgen moeten worden beoordeeld.

Nederlandse belangen:

Een eenvoudiger en betere toepassing van de richtlijnen is ook in het belang van Nederland: meer concurrentie en meer marktwerking (met betere prijs kwaliteitsverhouding, meer transparantie, non discriminatie en objectiviteit) met als mogelijk gevolg onder meer een betere toegang tot overheidsopdrachten op markten van overige Lid-Staten.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

N.v.t.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

informatie over evt. implementatieproblemen: T.a.v. deze mededeling niet van toepassing. Eventuele toekomstige wijzigingen in de richtlijnen zullen in de Nederlandse regelgeving moeten worden geïmplementeerd en zullen van toepassing zijn op aanbestedende diensten bij rijksoverheid, gemeenten en bepaalde publiekrechtelijke instellingen.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Geen concrete invulling van de voorstellen van de Cie in deze mededeling.

5. – Voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de de Europese Gemeenschap en Australie,

– Voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw Zeeland.

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 179

Publicatieblad: 7281/98

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ i.o.m.

SZW, VWS, V&W

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 24 maart 1998) is op 26 maart 1998 bij de Raad ontvangen en op 30 maart 1998 verspreid.

De totstandkoming van de Overeenkomsten inzake Wederzijdse Erkenning (hierna: OWE) van overeenstemmingsbeoordeling tussen de EG en Australie en Nieuw Zeeland vindt plaats in het kader van comite-113.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het sluiten van overeenkomsten met Australie en Nieuw-Zeeland betreffende wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen. Een soortgelijke overeenkomst zal binnenkort tevens worden gesloten met VS en Canada.

OWE's hebben tot gevolg dat Nederlandse bedrijven hun producten voor export naar Australie en Nieuw-Zeeland kunnen laten keuren en certificeren bij Nederlandse keurings- en certificatie-instellingen. Omgekeerd kan bijvoorbeeld een Australische exporteur zijn producten in Australie laten keuren en certificeren aan de hand van de in Europa geldende eisen.

Doel hiervan is het faciliteren van het onderlinge handelsverkeer met het betrokken derde land, door de marktwerking over en weer te verbeteren.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

N.v.t.; De Commissie heeft onderhandeld met Australie en Nieuw-Zeeland op basis van een in 1992 verstrekt mandaat. Dit soort OWE's heeft door vermindering van administratieve lasten als gevolg van wettelijk verplichte conformiteitsbeoordelingen (volgens het principe one-stop-testing) een deregulerend effect voor het exporterend bedrijfsleven.

Nederlandse belangen:

Het is voor Nederland van belang dat er een goede facilitering is van de export naar Australie en Nieuw-Zeeland. Daarnaast leidt dit soort OWE's tot een vermindering van administratieve lasten als gevolg van wettelijk verplichte conformiteitsbeoordelingen, hetgeen ten gunste van het exporterend bedrijfsleven bedrijfsleven komt.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het EP is niet formeel betrokken bij de besluitvormingsprocedure

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Om de rechtsgevolgen van OWE's te laten doorwerken in het nationale recht is OWE-wetgeving in voorbereiding genomen. Daarbij gaat het met name om het regelen van de bevoegdheid om CAB's aan te wijzen Wetgeving is noodzakelijk omdat de aan te wijzen CAB's volgens de daarvoor geldende criteria zijn op te vatten als ZBO's (Zelfstandige Bestuurs Organen).

De overheid moet overgaan tot het aanwijzen van keurings- en certificatie instellingen (zogenaamde Conformity Assessment Bodies'/CAB's) die bevoegd zijn te keuren en certificeren volgens de wettelijke en bestuurlijke bepalingen van Australie en Nieuw-Zeeland.

Er is nog geen overeenstemming over de vraag welk(e) onderde(e)l(en) van de overheid de aanwijzing van CAB's op zich moet(en) nemen.

Bestaande nationale wetgeving zal worden aangepast om te voorzien in de toelating in Nederland van producten die buiten de EG zijn goedgekeurd volgens de Nederlandse of Europese eisen.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

N.v.t.

6. Actieplan tegen racisme

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 183 def

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: Biza i.o.m. SZW, VWS, JUS

Behandelingstraject: Groep Sociale Vraagstukken en Sociale Raad. Nog niet geagendeerd.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het Actieplan tegen Racisme bouwt voort op de Mededeling uit 1995 betreffende de bestrijding van racisme, xenofobie en anti-semitisme, op het Europees Jaar tegen Racisme 1997, en op de oprichting van het waarnemingscentrum Racisme en Xenofobie. Voorts grijpt het Actieplan reeds vooruit op de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en de daarin vervatte anti-discriminatiebepaling. Het Actieplan bevat hoofdzakelijk beleidsvoorstellen in de preventieve sfeer.

Het Actieplan tegen Racisme omvat vier doelstellingen:

1. Het pad effenen voor regelgeving

De Europese Commissie is voornemens een debat te starten over de concrete invulling van de non-discriminatie clausule in het Verdrag van Amsterdam. Eind 1999 zal de Commissie, als het Verdrag van Amsterdam geratificeerd is, een voorstel voor wetgeving ter bestrijding van rassendiscriminatie indienen. Verder denkt de Europese Commissie aan het opnemen, waar relevant, van anti-discriminatie clausules in voorstellen voor communautaire regelgeving.

2. Integratie van de strijd tegen racisme in communautaire beleidsterreinen

De Commissie geeft aan dat er meerdere communautaire beleidsmaatregelen en programma's zijn die positief kunnen bijdragen aan de bestrijding van racisme. Genoemd worden: werkgelegenheidsbeleid; de structuurfondsenbeleid; de onderwijs-, opleidings- en jeugdprogramma's; de openbare aanbestedingen; activiteiten op het gebied van onderzoek; de externe betrekkingen; de voorlichtingsacties; en de initiatieven op het gebied van sport en cultuur. De Commissie is van plan een interne werkgroep op te zetten die dit proces kan stimuleren. De Commissie kondigt ook voorstellen aan die de integratie van de strijd tegen racisme in de diverse beleidssectoren kunnen versterken. Tevens wil de Commissie het eigen wervings- en promotiebeleid vanuit voornoemde gedachte nader bekijken.

3. Het ontwikkelen en uitwisselen van nieuwe modellen

De Commissie steunt pilot-projecten en de oprichting van netwerken die blijk geven van innovatie bij de bestrijding van racisme en die de uitwisseling van ervaringen op Europees niveau actief bevorderen.

4. Het versterken van de onderlinge communicatie en informatie.

Bewustwording vormt een onmisbaar onderdeel van een succesvolle strijd tegen racisme. De Commissie zal, voortbouwend op het Europees Jaar tegen Racisme, actie op het terrein van voorlichting en informatievoorziening blijven ondernemen (omvat: logo, TV-spot, Internet-site, publikaties, en vanaf 1999 een prijs voor vernieuwing in de strijd tegen racisme). In aansluiting hierop probeert de Commissie samen met belangrijke mediapartners gedragscodes voor journalisten, uitgevers en de reclamewereld te bevorderen.

Met dit Actieplan beoogt de Commissie voor de middellange termijn een coherent kader vast te leggen voor de strijd tegen racisme op Europees niveau. De nadruk ligt hierbij op het partnerschapsbeginsel: de strijd tegen racisme dient plaats te vinden door samenwerking tussen de Europese instellingen, de Lidstaten, NGO's, decentrale overheden, de media, sociale partners, sportinstellingen, en overige betrokkenen. Eind 1999 zal de Commissie met een verslag komen, waarin de geboekte vooruitgang zal worden beschreven.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling. Niettemin kan worden opgemerkt dat het Actieplan volgt uit eerder genomen acties (mededeling 1995, Europees Jaar tegen Racisme, oprichting observatorium) en dat het voor een deel bestaat uit de voortzetting en versterking van reeds bestaande initiatieven. De transnationale dimensie van het probleem rechtvaardigt actie op Europees niveau. Het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie is één van de kernbeginselen en gemeenschappelijke waarden waarop het Europees integratieproces is gestoeld. De nieuwe voorstellen die de Commissie in het Actieplan aankondigt, zullen t.z.t. nader moeten worden bekeken.

Nederlandse belangen:

Het voorstel van de Commissie sluit aan bij lopend Nederlands beleid. Nederland voert zelf een actief anti-discriminatiebeleid, waaronder de bestrijding van racisme, en zet zich daar ook op Europees niveau reeds langere tijd voor in. Tevens vindt Nederland het belangrijk dat in de periode tussen het Europees Jaar tegen Racisme (1997) en de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam wordt zorggedragen voor behoud en versterking van de resultaten van het Europees Jaar tegen Racisme.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Niet van toepassing, betreft een mededeling.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Geen.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Het Actieplan wordt gefinancierd uit bestaande begrotingslijnen, w.o. bijvoorbeeld B3–4114 (bestrijding racisme), B3–4115 (Waarnemingscentrum Racisme en Xenofobie), de programma's Socrates en Youth for Europe, het Actieplan Internet, de structuurfondsen (werkgelegenheid, sociale uitsluiting, etc), etc.

7. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de implementatie en gevolgen van richtlijn 91/440 voor de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap en de toegang van het vrachtvervoer per rail

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 202

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: V&W i.o.m. FIN, VROM

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 27 maart 1998) is op 28 maart bij de Raad ontvangen en op 30 maart 1998 verspreid.

Kort aan de orde geweest tijdens de Informele Raad van het Britse Voorzitterschap, behandeling zal plaats vinden tijdens het Oostenrijks voorzitterschap.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Richtlijn 91/440 zegt «internationale samenwerkingsverbanden» van spoorweg-ondernemingen en spoorwegondernemingen die «internationaal gecombineerd vervoer» verrichten hebben recht op toegang tot de spoorwegnetten van de lidstaten. Dit is de evaluatie van de implementatie van Richtlijn 91/440/EEG. Zoals voorgeschreven in art 14 van de richtlijn 91/440 heeft de Commissie een rapport opgesteld over de toepassing van de richtlijn, o.a. de openstelling van het spoorwegnet voor gecombineerd vervoermaatschappijen en samenwerkings-verbanden van spoorwegondernemingen. De Commissie concludeert o.a. dat de (beperkte) liberalisatie nog niet het gewenste effect heeft gesorteerd en dat daarom een verdere stap op deze weg moet worden gezet. Een directe volledige liberalisatie wordt echter als té radicaal afgewezen. Voor het vrachtvervoer per rail wordt nu voorgesteld dat 5% meteen open wordt gesteld en dat met 3% per jaar deze markt wordt opengesteld tot een totaal van tenminste 25% in 2010.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief. De Commissie geeft een overzicht van de implementatie van een eerder aangenomen richtlijn dat meer marktwerking beoogt in het spoorvervoer. Dit is conform de doelstelling(en) van de Interne Markt.

Nederlandse belangen:

De Nederlandse politiek is er op gericht een zo liberaal mogelijk spoorvervoer in Europa te krijgen, met toegang voor alle vervoerders op alle netten van de EU lidstaten. Nederland is voor meer concurrentie m.b.t. het goederenvervoer per spoor. Het Commissievoorstel is vanuit deze optiek zeer terughoudend.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Samenwerkingsprocedure op grond van art. 75.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Nu reeds in bestaande wetgeving toegang tot het net voor goederenvervoer mogelijk. De maatregelen voor de implementatie van 91/440 zijn getroffen.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Geen.

8. Commissiemededeling aan de Raad, het Europees Parlement, de Economische en Sociale Comités en het Comité van de Regio's over de ontwikkeling van een communautaire strategie op het gebied van transport en CO2

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 204

Publicatieblad: 7788/98

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: V&W i.s.m. VROM

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 30 maart 1998) is op 31 maart 1998 bij de Raad ontvangen en op 31 maart 1998 verspreid.

Deze Commissiemededeling is gepresenteerd ter gelegenheid van de informele gecombineerde Transport- en Milieuraad van 24–26 april te Chester/VK. Naar verwachting zal deze Mededeling tijdens de raadswerkgroepen daarop volgend worden uitgewerkt tot een Voorstel t.b.v. de formele gecombineerde Raad in juni 1998.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie-mededeling van DGVII en DGXI is het eerste document waarmee de Commissie uitvoerig ingaat op alle mogelijke CO2-reductiemaatregelen in de transportsector. Het beschrijft uitvoerig en integraal de trends in verkeer en vervoer, de bestuurlijke situatie alsmede een groot aantal mogelijke maatregelen die via een communautaire aanpak de uitstoot van CO2 in alle takken van transport zouden kunnen terugbrengen. Ook gaat het kort in op complementaire maatregelen in de lidstaten die de communautaire aanpak kunnen versterken. In dit stadium is de mededeling met name bedoeld als discussiestuk, zonder een mogelijk richting voor een strategie aan te duiden. De verwachtingen van de mogelijk haalbare CO2 emissiereducties zijn nogal optimistisch in het licht van de prognoses van de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) en de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (RWS/AVV).

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief. Een communautair beleid en uitvoering daarvan is een voorwaarde voor enige vooruitgang in de reductie van de CO2-emissie, mede gezien de verplichtingen die de EU op zich heeft genomen.

Nederlandse belangen:

Deze Commissiemededeling is mede tot stand gekomen naar aanleiding van het verzoek van het Nederlands voorzitterschap aan de Commissie, gedaan in de Transportraad van maart '97. Nederland draagt voortdurend het standpunt uit dat een communautair beleid op het gebied van emissiereductie noodzakelijk is om naast een nationale aanpak de emissies als gevolg van verkeer en vervoer terug te dringen. Het is dan ook op zich verheugend te zien dat de Commissie nu initiatieven neemt op dit terrein. Wat betreft de haalbaarheid en prioritering van de hoeveelheid voorgestelde mogelijke maatregelen kunnen de nodige vraagtekens worden geplaatst. E.e.a. kan pas beoordeeld worden, nadat de Commissie specifieke voorstellen heeft gepresenteerd.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het EP zal ongetwijfeld kennis nemen van de inhoud van deze mededeling. Het is echter onbekend of het EP reeds in dit stadium een advies zal uitbrengen.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Nog onbekend in dit stadium.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Dit kan pas worden beoordeeld nadat de Europese Commissie specifieke voorstellen heeft gepresenteerd.

9. Commissiemededeling inzake niet-aangegeven arbeid

Nummer van het Commissie-document: COM (98) 219

Publicatieblad: 7663/98

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: SZW i.s.m. EZ, FIN BIZA, JUS

Behandelingstraject:

Gepresenteerd tijdens de Sociale Raad van 7 april 1998. Vervolgtraject nog niet duidelijk.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling gaat in op het probleem van niet-aangegeven werk (zwart werk). Zwart werk wordt gedefinieerd als niet voor belastingen en sociale zekerheid aangegeven verdiensten. De omvang van zwart werk wordt door de Commissie becijferd op 7 tot 16%, sterk variërend per lidstaat. Omgerekend op aantal banen komt dit neer op 10 – 28 miljoen officiële arbeidsplaatsen. Zwart werk concentreert zich in sectoren met veel handwerk (bouw, landbouw, detailhandel, horeca, huishoudelijk werk en commerciële dienstverlening). Doel van de mededeling is een debat op gang te brengen over de oorzaken van zwart werk en de mogelijke beleidsopties om dit werk formeel te maken in kaart te brengen. Beleid zou zich bijvoorbeeld moeten richten op de vraag hoe de voordelen van zwart werken te verminderen, de kans om gepakt te worden te vergroten en de sancties te verzwaren. De Commissie geeft aan dat de economische prikkels om zwart werk te verrichten ook verminderd dienen te worden, door bijvoorbeeld de BTW tarieven op arbeidsintensieve diensten te verminderen. De Commissie stelt een geïntegreerde aanpak (belasting- en arbeidsmarktmaatregelen) voor. De werkgelegenheidsrichtsnoeren bieden een mogelijkheid om tot een gecoördineerde EU aanpak te komen.

Het verschijnsel zwart werk ondermijnt de financiering van de publieke dienstverlening en van de sociale zekerheid. De verminderde belasting-ontvangsten dwingen overheden de belastingen te verhogen om het dienstenniveau niet te verlagen hetgeen op zich weer een oorzaak van zwart werk is.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

N.v.t., betreft een mededeling. Wel kan worden aangegeven dat de bestrijding van zwart werk in de eerste plaats een taak van de lidstaten is.

Informatieuitwisseling over bestrijding van zwart werk, aansluitend bij de werkgelegenheidsrichtsnoeren, op Europees niveau is kan een positief effect hebben.

Nederlandse belangen:

Het bestrijden van zwart werk is in principe in het belang van elke lidstaat. Specifieke vervolgmaatregelen moeten op hun eigen merites worden bezien. Nederland neemt met 5 tot 14% zwart werk een middenpostitie in de EU in.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

N.v.t. betreft een mededeling.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

N.v.t.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

N.v.t.

10. Mededeling van de Commissie «Een algemene aanpak om de sociaal-regionale omschakeling te bevorderen en de industriele herstructurering te vergemakkelijken in de landen van Midden- en Oost europa: het geval van de staalindustrie»

Nummer van het Commissie-document: COM (98) 220

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ i.o.m. FIN

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 7 april 1998) is op 15 april 1998 bij de Raad ontvangen en op 24 april 1998 verspreid.

Presentatie van het document door de Europese Commissie aan de Industrieraad van 7 mei jl. Een eerste inhoudelijke behandeling zal naar verwachting in de raadswerkgroep EGKS-vraagstukken plaats vinden. Hiervoor is nog geen datum vastgesteld.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De staalindustrie in de Midden- Oost Europese landen (LMOE) bevindt zich in een uiterst precaire situatie, die zich kenmerkt door overcapaciteit en gebrek aan concurrentiekracht. De verwachte kosten voor herstructurering en modernisering worden geschat op ongeveer $10 000 miljoen tot 2002. Tegelijkertijd zal er sprake zijn van tussen de 200 000 en 250 000 man verlies aan arbeidsplaatsen over de periode 1994 – 2002. De Commissie stelt vier soorten maatregelen ter ondersteuning voor:

– Ondersteuning van de LMOE in de definiering en financiering van de sociale en regionale maatregelen die nodig zijn voor het succes van het herstructurerings-proces, zowel direct via het PHARE programma als indirect als katalysator bij het aantrekken van particuliere investeerders.

– Bevordering van een gunstig investeringsklimaat. Het gaat met name om het opheffen van administratieve en juridische obstakels bij investeringen en het bevorderen van de infrastructuur.

– Bevordering van de concurrentiekracht en bevordering van toegang tot financiele middelen van internationale financiele instellingen. De Commissie denkt bijvoorbeeld aan technische assistentie bij marketing-onderzoek en de ontwikkeling van een business-plan.

– Promoten van een dialoog tussen LMOE en de Europese Unie d.m.v. het opzetten van een multilateraal forum van de staalindustrie, waarbij vertegenwoordigers van lidstaten, industrie, financiele instellingen ervaring kunnen uitwisselen over herstructureringsprocessen. De eerste bijeenkomst wordt in de tweede helft van 1998 verwacht.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

N.v.t. betreft een mededeling van de Commissie. Opgemerkt kan worden dat een geintegreerde aanpak van de Commissie op z'n plaats is, vooral daar waar de Commissie de verantwoordelijkheid voor herstructurering in de eerste plaats bij de LMOE zelf legt.

Nederlandse belangen:

Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie. Nederland is met name verheugd over de geintegreerde aanpak en de noodzaak van een goed en grondig onderbouwd hestructureringsplan van de LMOE staalindustrie met hieraan verbonden een duidelijk tijdschema. Het is in het belang van Nederland c.q. de Europese Unie en ook de LMOE landen zelf dat met het oog op toekomstige toetreding tot de Europese Unie, het proces van herstructurering versneld en actief bevorderd wordt.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Adviserende rol.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Geen.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Geen, de gelden die vrijgemaakt dienen te worden komen uit het bestaande PHARE-programma.

11. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting van de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe olie en /of aardolieproducten in opslag te houden

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 221

Publicatieblad: 7781/98

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 14 april 1998) is op 15 april bij de Raad ontvangen en op 21 april 1998 verspreid.

Het voorstel is gepresenteerd op de Energie Raad van 11 mei jl. en zal worden behandeld in de Raadswerkgroep Energie.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Richtlijn 68/414/EEG, gewijzigd bij richtlijn 72/425/EEG, verplicht de lidstaten om permanent een olievoorraad in drie productcategorieën (lichte produkten zoals benzine, middeldestillaten zoals diesel en stookolie) aan te houden van tenminste 90 dagen gemiddeld verbruik per dag in het voorgaande kalenderjaar. Met deze noodvoorraden kunnen risico's en gevolgen van aanzienlijke en langdurige tekorten in de olie-aanvoer en olievoorziening worden gedekt. De lidstaten zelf bepalen op welke wijze zij invulling geven aan deze verplichting.

Het wijzigingsvoorstel is geen fundamentele wijziging van de richtlijn, maar betreft een aantal aanscherpingen en verduidelijkingen om de tenuitvoerlegging in de verschillende lidstaten eenduidiger te krijgen. In de tweede plaats wordt beoogd de ongelijke concurrentieverhoudingen binnen het Europese oliebedrijfsleven te verminderen.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief; met dit voorstel blijft de bestaande competentieverdeling tussen de Gemeenschap en de lidstaten onaangetast. Nederland stemt hiermee in.

Nederlandse belangen:

Dit wijzigingsvoorstel is van groot belang voor Nederland. Nederland is van oordeel dat de crisisbestendigheid van de verplichte voorraden in alle lidstaten van voldoende (aantoonbaar) niveau moet zijn. Het wijzigingsvoorstel scherpt de definities en eisen betreffende de rapportageverplichtingen aan.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het wijzigingsvoorstel is gebaseerd op EEG, art 103A, lid, geen rol voor het EP.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Voor de implementatie van het voorstel dient de Wet voorraadvorming aardolieprodukten te worden gewijzigd.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

N.v.t.

12. Mededeling van de Commissie, «stimulering van het ondernemerschap in Europa: prioriteiten voor de toekomst»

Nummer van het Commissie-document: COM(98)222

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ i.o.m. FIN, SZW BZ

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 7 april 1998) is op 8 april 1998 bij de Raad ontvangen, en op 15 april 1998 verspreid.

Voorstel is gepresenteerd tijden de Industrie Raad van 7 mei jl. en zal naar verwachting worden behandeld tijdens het Oostenrijks voorzitterschap.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Met deze Mededeling wil de Commissie het belang van ondernemerschap onderstrepen voor de groei van werkgelegenheid en het concurrentievermogen van Europa. Allereerst gaat de Mededeling in op de omstandigheden die het ondernemerschap in positieve zin beïnvloeden, zoals economische stabiliteit, een goed functionerende Interne Markt, de introductie van de Euro en ontwikkelingen op het gebied van elektronische handel. Voorts worden maatregelen genoemd die het ondernemerschap verder kunnen stimuleren. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op het stimuleren van individuen tot ondernemen (via opleidingen, netwerken met onderwijsinstituten etc.), anderzijds op verbetering van voorwaarden om te gaan ondernemen (bijv. vereenvoudiging van administratieve omgeving van bedrijven, de vereenvoudiging van de overdracht van bedrijven, betere toegang tot krediet). Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatregelen op Gemeenschapsniveau en het niveau van de lidstaten. De Commissie stelt voor gevolg te geven aan de voorgestelde maatregelen in de Mededeling en aan de hand van een «checklist» van relevante onderwerpen jaarlijks een rapport aan Raad en EP voor te leggen over de tenuitvoerlegging van de maatregelen op het niveau van lidstaten en Gemeenschap. Ten aanzien van een aantal maatregelen zijn reeds meer concrete voorstellen door de Commissie gepresenteerd (o.a. richtlijn bestrijding betalingsachterstanden bij handelstransacties, invoeren van een gemeenschappelijk BTW-stelsel op basis van het oorsprongsprincipe).

Subsidiariteitstoets/deregulering:

N.v.t.; betreft een mededeling. Wel kan worden opgemerkt dat de subsidiariteitstoets voor elke afzonderlijke communautaire actie uitgevoerd dient te worden volgens de geëigende procedures.

Nederlandse belangen:

Nederland heeft in het algemeen belang bij een ondernemingsklimaat dat ondernemerschap stimuleert en het concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven en groei alsmede werkgelegenheid bevordert. Voor ieder afzonderlijk actiepunt zal door Nederland het belang aangegeven moeten worden volgens de geëigende procedures.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

N.v.t.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

N.v.t.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

N.v.t.

13. Voorstel van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk raamwerk voor elektronische handtekeningen

Nummer van het Commissie-document: COM(98) 297

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: V&W i.s.m. JUST, EZ, BIZA

Behandelingstraject:

Eerste presentatie vond plaats tijdens de Telecom Raad van 19 mei jl. Verdere behandeling zal tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap plaatsvinden.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het doel van het voorstel is om de handel via elektronische netwerken te stimuleren door ervoor te zorgen dat d.m.v. een elektronische handtekening een bericht ook rechts- en bewijskracht kan krijgen. In het kader van de interne markt moeten berichten met een elektronische handtekening bovendien ook over de landsgrenzen heen kunnen worden geaccepteerd.

Het voorstel zegt dat:

– lidstaten elektronische handtekeningen niet a priori ongeldig mogen verklaren omdat ze elektronisch van karakter zijn;

– het opzetten van «certification service providers» (ook wel certification authorities of CA's genoemd) moet worden gestimuleerd; deze CA's moeten elektronische handtekeningen gaan uitgeven;

– gekwalificeerde CA's moeten aan minimum-eisen voldoen (opleiding, apparatuur, programmatuur, veiligheid, etc.);

– door gekwalificeerde CA's uitgegeven handtekeningen moeten aan minimum-eisen voldoen en zij moeten door de gehele Europese Unie worden erkend;

– lidstaten nationaal vrijwillige accreditatie programma's mogen opzetten om tot hogere eisen voor CA's te komen;

– elektronische handtekeningen die door gekwalificeerde CA's zijn uitgegeven moeten in de verschillende EU-lidstaten wederzijds erkend worden;

– er moeten maatregelen worden genomen ten aanzien van de aansprakelijkheid van CA's (bijv. bij het advies van privé-sleutels) en dataprotectie.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief. Het commisievoorstel gaat uit van minimumregulering en harmonisatie. Lidstaten krijgen veel ruimte bij de implementatie.

Nederlandse belangen:

Nederland is voorstander van een groter gebruik van elektronische handel. Burgers, bedrijven en instellingen zullen naar verwachting een hoge mate van vertrouwen stellen in de handtekeningen die worden aangeboden door TTP's die op basis van bepaalde minimum normen werken. Dit vertrouwen heeft niet alleen betrekking op de betrouwbaarheid van het berichtenverkeer en opgeslagen gegevens, maar ook op zaken als privacy, aansprakelijkheid, zorgvuldigheid, rechtmatige toegang tot gegevens en internationale aansluiting.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Codecisieprocedure (voorstel gebaseerd op art. 57(2), 66 en 100a).

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

De richtlijn sluit goed aan bij de momenteel op dit punt in Nederland levende opvattingen en het in ontwikkeling zijnde beleid. Het Nederlands bewijsrecht kent twee belangrijke uitgangspunten. Het eerste is een zgn. open systeem van bewijsmiddelen. Een elektronische handtekening kan derhalve nu reeds als bewijsmiddel in een procedure worden gebruikt. Het tweede is dat de waardering van het bewijs vrijwel geheel aan de rechter is overgelaten. Gelet op deze vrijheid van de rechter, zou de richtlijn (art. 5) enerzijds meer duidelijkheid kunnen brengen, anderzijds moet echter worden nagegaan of het wenselijk is de rechter deze vrijheid om rekening te houden met de omstandigheden van het geval te ontnemen t.a.v. elektronische handtekeningen. De richtlijn (in de huidige vorm) zal op dit punt in ieder geval leiden tot een aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en mogelijk tot aanpassing van eventuele wetgeving waarin belemmeringen voorkomen voor de door de richtlijn beoogde gelijkstelling met een handgeschreven handtekening. Indien in de richtlijn een bijzondere regeling betreffende de (contractuele of buiten-contractuele) aansprakelijkheid van service-providers (art. 6) wordt opgenomen, zal dit tot aanpassing van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kunnen leiden. Mogelijk zal ook de bepaling inzake erkenning van certificaten van certification service providers in derde landen (art. 7) moeten leiden tot aanpassing van daarop betrekking hebbende specifieke wetgeving.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Geen.

14. Toepassing van mededingingsregels voor (toegangs)overeenkomsten in de telecommunicatiesector.

Nummer van het Commissie-document: SEC(98)551/5

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: V&W i.o.m. EZ

Behandelingstraject:

Het commissiedocument (gedateerd 27 maart 1998) is op 30 maart 1998 bij de Raad ontvangen en op 30 maart 1998 verspreid.

Eventueel kan een reactie naar Brussel worden gestuurd. De Mededeling zal echter niet in een groep worden besproken. Na commentaar zal de Commissie de notice publiceren.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Per 1 januari 1998 is het aanbieden van telecommunicatienetwerken & diensten in de EU vrijgegeven. Om deze diensten te kunnen aanbieden hebben bedrijven toegang nodig tot elkaars netwerken en faciliteiten. Interconnectie met het openbare telecomnetwerk is een typisch voorbeeld van dergelijke toegang, maar er zijn nog vele andere vormen mogelijk. De liberalisatie heeft plaatsgevonden op basis van een aantal harmonisatierichtlijnen, maar dat laat onverlet dat de EU-mededingingswetgeving onverkort van kracht blijft. Met deze Mededeling (notice) geeft de Commissie aan op welke wijze zij die mededingingswetgeving zal toepassen. De Commissie heeft feitelijk een drieledig doel:

1. het opstellen van principes op basis van het EU-mededingingsrecht zodat er op de telecommuncatiemarkt meer zekerheid is en er stabiele voorwaarden worden gegeven voor investeringen en andere commerciële initiatieven;

2. het definiëren en verduidelijken van de relatie tussen mededingingsrecht en sector regelgeving (op basis van artikel 100A-> ONP-regelgeving); Hierover wordt o.a. gezegd dat er verschil is tussen ONP-regels en de mededingingsregels. ONP regels zijn over het algemeen meer gedetailleerd. Partijen dienen zich echter bewust te zijn van het feit dat het voldoen aan de mededingingsregels geenszins betekent dat er niet meer aan de ONP-regels hoeft te worden voldaan, of omgekeerd.

3. aangeven van een consistente toepassing van mededingingsregels, ook daar waar sectoren convergeren.

In de Mededeling gaat de Commissie meer in het bijzonder in op de definiëring van de relevante markt, de relevante geografische markt en op vraagstukken rond dominantie en het misbruik van een dominante positie.

De Commissie concludeert dat de mededingingsregels en de sectorregels een coherent geheel van maatregelen vormen die zekerheid geven aan een geliberaliseerde competitieve telecommunicatiemarkt. De Commissie streeft ernaar niet onnodig procedures te dupliceren, met name wat betreft de mededingingsaspecten en ONP nationaal/Europees. Deze notice kan in de toekomst worden aangepast als daartoe de noodzaak bestaat.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief. Het betreft een mededeling van de Europese Commissie op basis van de bevoegdheden uit de mededingingsbepalingen van het EG-Verdrag.

Nederlandse belangen:

Het is van belang dat er helderheid en duidelijkheid is ten aanzien van de toepassing van de mededingingsregels op deze sector, zodat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de liberalisatie. Dat geldt voor de marktpartijen en ook voor de overheden.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

N.v.t.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

N.v.t.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

N.v.t.

15. Mededeling van de Commissie betreffende de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen en aanbeveling van de Commissie betreffende de principes die van toepassing zijn op de organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen

Nummer van het Commissie-document: SEC(98) 576

Publicatieblad: 7406/98 CONSOM 13

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: JUS i.s.m. EZ

Behandelingstraject:

Door de Commissie is een presentatie gehouden tijdens de Raadswerkgroep Consumenten van 31 maart 1998.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling en de hierin opgenomen aanbeveling verschijnen naar aanleiding van het Groenboek en het daaruit voortvloeiende actieplan betreffende de consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen.

De mededeling is gericht op de bevordering van buitengerechtelijke procedures alsmede de vereenvoudiging van de toegang tot buitengerechtelijke procedures en bestaat uit twee elementen, te weten een klachtenformulier en een aanbeveling.

Het klachtenformulier is bedoeld om de dialoog tussen consument en bedrijfsleven te verbeteren en, indien men niet tot een minnelijke schikking komt, de toegang tot buitengerechtelijke procedures te vergemakkelijken.

De aanbeveling legt beginselen vast waaraan de buitengerechtelijke geschilleninstanties moeten voldoen. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met de onpartijdigheid van de instellingen die worden belast met de beslechting van geschillen, de effectiviteit van de procedure en de transparantie hiervan. Deze waarborgen zijn voor de consument ook van belang om, bij grensoverschrijdende geschillen, te kunnen profiteren van de voordelen van het buitengerechtelijk systeem van een ander land. Bij de behandeling van deze geschillen wordt uitgegaan van de reeds bestaande instellingen en procedures in de lidstaten. De Commissie zal het initiatief nemen tot het oprichten van een database voor de buitengerechtelijke organen voor het beslechten van consumentengeschillen die bedoelde garanties bieden. In deze database zal alleen die informatie worden opgenomen die de lidstaten die aan dit initiatief willen deelnemen aan de Commissie ter beschikking stellen.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

Positief. De mededeling en de aanbeveling vallen binnen de doelstelling van artikel 129A, de communautaire rechtsbasis voor consumentenbeleid. Deze actie beperkt zich tot hetgeen noodzakelijk is om het na te streven doel (verbetering van de verhaalsmogelijkheden van de consumenten) te bereiken. De bedoeling is het voorgestelde initiatief op vrijwillige basis uit te voeren.

Nederlandse belangen:

In het algemeen hecht Nederland aan de bevordering van 'buitengeregetlijke beslechting van geschillen' en de verhoging van de kwaliteit daarvan. Daaraan kan de mededeling een bijdrage leveren.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Codecisieprocedure, rechtsbasis is artikel 129A.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Geen.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Nog niet bekend.

16. Mededeling «Energie-efficientie in de EG»

Nummer van het Commissie-document: n.n.b.

Publicatieblad: n.n.b.

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ i.o.m. VROM

Behandelingstraject:

Korte presentatie tijdens de Energieraad van 11 mei jl, waar document inhoudelijk niet besproken werd. Naar verwachting zal document binnenkort besproken worden in de Raadswerkgroep Energie.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze mededeling is een eerste aanzet tot een strategie ter bevordering van de energie-effciency zowel op Europees niveau als op lidstaat niveau. In de mededeling wordt vastgesteld dat een belangrijk potentieel aan energiebesparing aanwezig is. Diverse maatregelen op het gebied van energiebesparing worden in deze mededeling genoemd. Daarnaast wordt een energie-efficiency verbetering van 18% in 2010 ten opzicht van het energiegebruik van 1995 als potentieel vastgesteld.

De mededeling bevat een uitgebreide analyse over het besparingspotentieel dat niet wordt benut, de te lage energieprijzen, marktimperfecties, gebrek aan informatie, institutionele en juridische barrieres en geeft een opsomming van maatregelen die genomen kunnen worden, bijvoorbeeld: Internaliseren van externe kosten door Europese energieheffing of laag BTW tarief voor energiezuinige producten, een concrete invulling ontbreekt.

Afspraken op het gebied van efficiency normen voor apparaten. In de mededeling is nog te onduidelijk hoe de Commissie deze overeenkomsten denkt te zullen afsluiten.

Meerjaren Afspraken (MJA's)

Het gaat er hier om, om het concept MJA ook in andere landen te introduceren. Dus geen overall Europese MJA. Zo'n MJA zal in ieder geval aan een aantal fundamentele eisen moeten voldoen (heldere kwantitatieve doelstellingen, goede systematische monitoringen, ondersteuning door overheden etc.). Ook hier ontbreekt een actieplan in het voorstel van de Commissie.

Subsidiariteitstoets/deregulering:

N.v.t. betreft een Mededeling, wel kan worden vermeld dat optreden op EG niveau in een belangrijk deel van de genoemde maatregelen het meest effectief is en in een aantal gevallen maatregelen alleen op EG niveau mogelijk zijn. De Kyoto afspraken betekenen naar de mening van Nederland dat «Common and Coordinated Policies and Measures» (CCPM's) spoedig ontwikkeld moeten worden.

Nederlandse belangen:

Nederland heeft belang bij het op Europees niveau realiseren van maatregelen die bijdragen aan de nationale doelstelling van de Energiebesparingsnota die op 7 april 1998 naar de Tweede Kamer gestuurd is en waarin gesteld wordt dat actief EU beleid noodzakelijk is om het Nederlands energiebesparingsbeleid effectief te maken. De Nederlandse doelstelling van de Energiebesparingsnota is een efficiency verbetering van 2 % per jaar.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

N.v.t

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Geen, er worden geen concrete acties voorgesteld.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Geen, er worden geen concrete acties voorgesteld.

Naar boven