nr. 93
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2005
Graag bied ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Economische
Zaken, een reactie aan op de motie van de leden Blom en Karimi d.d. 19 april
2005 (kenmerk 22 054, nr. 92, vergaderjaar 2004–2005) over
een internationaal wapenhandelverdrag.
In 2003 is een internationale campagne van NGO's van start gegaan voor
een betere regulering van, en controle op, internationale wapenexporten. Het
wapenhandelverdrag zou beperkende regels moeten stellen aan de uitvoer van
wapens naar landen waar het risico bestaat dat ze zullen worden gebruikt voor
grove schendingen van de mensenrechten en van het internationale humanitaire
recht.
Tot nu toe is er internationaal betrekkelijk weinig steun voor een dergelijk
verdrag.
Voor veel landen lijkt een (juridisch bindend) internationaal verdrag
nog een brug te ver. Juist op het gebied van wapenexportbeleid zijn veel landen
huiverig hun nationale beleidsvrijheid in te perken.
De Nederlandse regering is voorstander van internationaal bindende afspraken
over de uitvoer van wapens. Het is belangrijk dat internationaal wordt vastgelegd
dat wapenexporten aan bepaalde minimumnormen moeten worden getoetst. De Gedragscode
van de Europese Unie zou daarbij als één van de voorbeelden
kunnen dienen. Het ligt overigens in de lijn der verwachting dat in afspraken
in breder internationaal verband minder verstrekkende normen zullen kunnen
worden overeengekomen. Voor Nederland en de andere EU-lidstaten zouden in
dat geval uiteraard de strengere normen van de EU-Gedragscode blijven gelden.
Nederland acht het verder van belang dat een wapenhandelinstrument inclusief
is: het moet niet leiden tot afspraken die alleen door landen met een strikt
wapenexportbeleid worden ondersteund. Juist grote wapenexporteurs als China
en de Russische Federatie dienen hierbij te worden betrokken.
Gelet op bestaande huiver bij veel landen zou als tussenstap naar een
internationaal verdrag kunnen worden gewerkt aan een politiek bindend instrument.
Dit zou kunnen bestaan uit in VN-kader te ontwikkelen internationale principes
of richtlijnen die ten grondslag dienen te liggen aan de export van wapens.
Deze internationale afspraken over de uitvoer van wapens zouden op termijn
moeten worden vastgelegd in een verdrag. De regering zal zich hier voor inzetten,
waarbij zij zich realiseert dat dit een kwestie van lange adem kan zijn.
Nederland heeft tot nu toe actief deelgenomen aan diverse voorbereidende
besprekingen met NGO's en andere geïnteresseerde landen (Helsinki juni
2004, Dar es Salaam februari 2005). De inzet is om deze kwestie juist in multilaterale
verbanden zoals EU en VN te bespreken. De suggestie in de motie als zou de
regering alleen via bilaterale kanalen betrokken zijn bij dit onderwerp, is
dan ook onjuist.
In het licht van bovenstaande interpreteert de regering de motie Blom-Karimi
als een ondersteuning van haar beleid. Nederland zal actief betrokken blijven
bij de internationale bijeenkomsten tussen overheden, internationale organisaties
en NGO's over een internationaal instrument inzake wapenexport. Uiteraard
ben ik bereid hierover de Kamer te informeren.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot