22 054
Wapenexportbeleid

29 800 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2005

nr. 87
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 april 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 10 maart 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken en minister Bot van Buitenlandse Zaken over:

– rapportage wapenexportbeleid eerste halfjaar 2004 (22 054, nr. 84);

– brief d.d. 21 december 2004 inzake de uitvoer van militaire goederen naar India en Pakistan (22 054, nr. 85);

– rapportage wapenexportbeleid over 2003 (22 054, nr. 82);

– verslag van het schriftelijk overleg inzake het wapenexportbeleid (22 054, nr. 86);

– brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 9 maart 2005 over een nieuwe EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer (29 800-V, nr. 84).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Velzen (SP) constateert dat de informatievoorziening is verbeterd, maar dat op veel punten verdere verbetering nodig is en dat de informatievoorziening, bijvoorbeeld ook in het kader van de JSF, traag verloopt. Moet het ministerie van Economische Zaken op dit punt geen extra personeel inzetten? Waarom wordt er overigens zo weinig bekendheid gegeven aan de website over het wapenexportbeleid?

Hoe beoordeelt de regering, gelet op de criteria van het wapenexportbeleid, het dreigende conflict tussen Maleisië en Indonesië? De afgegeven vergunningen voor het leveren van gevechts- en trainingsvliegtuigen aan Indonesië wekken de indruk dat de regering, ondanks de spanning in het gebied, elke restrictie en het feitelijke embargo op wapenexport op het punt van de luchtmacht opheft. Bovendien zijn een vergunning en een exportkredietverzekering afgegeven voor de modernisering van het fregat Hajar Dewantara, terwijl de regering in het verleden niet wilde meewerken aan troepentransporten in conflictgebieden. Er is ook een definitieve vergunning afgegeven voor levering van radaronderdelen aan Maleisië. Wat is nu de beleidslijn ten aanzien van spanningsgebieden? Moet overigens niet worden gestopt met het afgeven van exportkredietverzekeringen voor dit soort dubieuze en gevoelige wapenleveranties?

Ondanks het feitelijke embargo op wapenhandel is de export naar China, onder andere van thermische camera's, toegenomen, terwijl de Britse regering juist heeft besloten om dat soort apparatuur niet meer aan China te leveren uit vrees dat die apparatuur zou worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking. Is het, mede gezien de oplopende spanning tussen China en Taiwan, verstandig om dergelijke apparatuur aan China te leveren en om aan Taiwan apparatuur voor onderzeeërs te leveren?

De vorige minister van Buitenlandse Zaken, De Hoop Scheffer, meende dat aan landen in het Midden-Oosten geen goederen moeten worden geleverd die de regionale stabiliteit verstoren of die offensief gebruikt kunnen worden, maar aan Saudi-Arabië zijn nu onderdelen van F15-straaljagers, intercomsystemen en NH90's geleverd. Betekent dit dat de verstandige beleidslijn van de vorige minister is verlaten?

Waarom worden exportkredietverzekeringen gegeven voor het leveren van goederen aan Turkije? Er is toch geen reden om te twijfelen aan betaling door Turkije?

De regering wil de vergunningverlening voor de levering van militaire goederen aan India en Pakistan versoepelen. Hoe wil zij controleren dat de geleverde goederen voor de land- en luchtmacht niet ingezet worden in Kashmir? Kan er vertrouwd worden op garanties van bedrijven, de Indiase overheid of de Pakistaanse overheid?

De heer Van Baalen (VVD) steunt in algemene zin het Nederlandse wapenexportbeleid. Landen hebben het recht om zich te verdedigen en de defensie-industrie is dus een honorabele en gewone bedrijfstak die als zodanig moet worden behandeld en die in Europees en internationaal verband een flexibele ondersteuning door de overheid verdient. De overheid dient ook regelmatig overleg te voeren met de industrie over de uitvoering van het wapenexportbeleid.

Bij de controle van de wapenexport zijn de VN-code en de EU-gedragscode het uitgangspunt. Ten behoeve van een level playing field voor de Nederlandse industrie moet Nederland niet strenger zijn dan deze door Nederland onderschreven internationale codes en de door bondgenoten, bijvoorbeeld Frankrijk, gehanteerde praktijk. De besluiten over het verlenen van exportkredietverzekeringen en vergunningen moeten snel worden genomen om te voorkomen dat buitenlandse bedrijven een voorsprong hebben. Bovendien moeten de administratieve lasten zo laag mogelijk zijn.

Wapenexport naar bondgenoten buiten de EU en de NAVO moet niet nodeloos worden belemmerd en verdient een soepele behandeling, zolang het materieel niet kan worden gebruikt om delen van de bevolking te onderdrukken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan Pakistan, Israël, Indonesië en (als de heer Bouterse niet tot president wordt gekozen) Suriname. Pakistan is een bondgenoot in de strijd tegen het internationaal terrorisme.

China wil veel wapens importeren. De nieuwe EU-wapenexportgedragscode is dan ook zo lek als een mandje zolang elk land zelf mag bepalen of het aan de regels voldoet. Er zou een bindende EU-gedragscode moeten komen, maar zolang de nieuwe code niet bindend is en gelet op de militaire opbouw van China tegen Taiwan, de mensenrechtensituatie en de situatie in Tibet, moet de EU haar wapenembargo tegen China handhaven. De EU moet op dit punt één lijn trekken met de VS, ook ten behoeve van de samenwerking op het gebied van het materieel, bijvoorbeeld in het kader van de JSF.

De heer Blom (PvdA) constateert dat de rapportage aan de Kamer over de Nederlandse inzet gedurende het EU-voorzitterschap op het punt van de wapenexportgedragscode erg lang op zich heeft laten wachten.

Vanuit Nederlands oogpunt is er, ondanks de inspanning van het Nederlandse voorzitterschap, nauwelijks vooruitgang geboekt op het punt van de EU-gedragscode. Nederland probeert fatsoenlijk met wapenexport om te gaan door zich aan de gedragscodes te houden en gaat vaak zelfs verder dan de EU-gedragscode, maar dat geldt helaas niet voor andere EU-lidstaten. Een EU-gedragscode is een minimale lijn waarover overeenstemming kan worden bereikt. Het zou goed zijn als die code bindend zou worden verklaard, maar Nederland scherpt op basis van de eigen verantwoordelijkheid en de eigen afweging die lijn terecht aan.

Ook de PvdA-fractie is tegen opheffing van het wapenembargo tegen China. Hoe groot is de door de VS op Nederland uitgeoefende druk om het wapenembargo niet op te heffen?

Vindt de minister nog steeds dat de situatie in India en Pakistan zo verbeterd is dat soepeler kan worden omgegaan met wapenexport naar die landen? Moet overigens geen onderscheid worden gemaakt tussen deze twee landen?

Nederland heeft in EU-kader vergeefs gepoogd om de doorvoer van kleine wapens te beperken. Welke argumenten hadden de tegenstanders van die beperking?

Mevrouw Karimi (GroenLinks) constateert dat in de Tweede Kamer tot nu toe steeds overeenstemming was over een streng wapenexportbeleid, maar dat de VVD-fractie nu vooral de belangen van de wapenindustrie naar voren brengt, hoewel die industrie voor de Nederlandse economie van minimaal belang is. De wapenindustrie is geen gewone industrie, zoals blijkt uit de door kleine wapens veroorzaakte ellende. Het Nederlandse wapenexportbeleid is goed, maar niet voldoende.

India en Pakistan hebben, nog los van een slechte mensenrechtensituatie en de grote armoede, nog steeds een conflict en zijn nucleaire machten die zich niet hebben aangesloten bij het non-proliferatieverdrag; Pakistan heeft zelfs naar hartelust gewerkt aan proliferatie van nucleaire wapens. Die houding moet niet worden beloond door versoepeling van de wapenexport. Na twintig jaar heeft de Nederlandse regering toegegeven dat de Pakistaanse atoomspion Khan geavanceerde nucleaire technologie uit Nederland aan Pakistan heeft geleverd. Het is verbazingwekkend dat de regering, zoals de minister van Economische Zaken op 9 maart heeft meegedeeld, niet kan achterhalen of alle bij de Nederlandse regering beschikbare informatie over de door de heer Khan naar Pakistan meegenomen technologie aan het International Atomic Energy Agency (IAEA) is overgedragen.

De in het Nederlandse wapenexportbeleid gehanteerde voorwaarden zouden ook voor de doorvoer, de «dual use»-goederen en de verspreiding van kennis en technologie moeten gelden, zolang hierover in EU-kader geen bindende afspraken zijn gemaakt. Op die punten laat het toezicht immers nog veel te wensen over. Wat zijn de ervaringen met de algemene meldingsplicht van doorvoer? Is de staatssecretaris het ermee eens dat uiteindelijk een algemene vergunningsplicht voor doorvoer moet gelden? Waarom heeft Nederland ondanks het ontbreken van de essentiële eindgebruikersverklaring bijvoorbeeld ingestemd met levering van «dualuse»-goederen aan Israël? En waarom is de vervolging in de zaak-Slebos gebaseerd op schending van de exportcodes en niet op hoogverraad, zoals in andere landen in vergelijkbare situaties gebeurt? Ook bij compensatieorders moet er sprake zijn van een eindgebruikersverklaring, mede omdat steeds minder eigen producten worden geëxporteerd en steeds meer producten in het kader van compensatieorders.

Tot slot wil mevrouw Karimi graag bevestigd krijgen dat op het terrein van het wapenexportbeleid het primaat bij het ministerie van Buitenlandse Zaken ligt.

De heer Kortenhorst (CDA) benadrukt het belang van een effectief beleid en een level playing field in de EU. De Europese Raad heeft expliciet gesteld dat opheffing van het wapenembargo tegen China niet mag leiden tot toenemende wapenexport naar China. Als het wapenembargo wordt opgeheven, bestaat de mogelijkheid dat Nederland toch geen vergunning wil geven voor wapenexport naar China. Andere EU-lidstaten, waaronder een land met het moederbedrijf van een Nederlandse firma, streven er echter juist naar om de eigen wapenexport naar China te vergroten. Dat moederbedrijf zal dan waarschijnlijk vanuit het eigen land gaan exporteren. Er verdwijnen dan duizenden banen uit Nederland, terwijl de wapenexport vanuit de EU naar China toch toeneemt. Zo'n risico van werkgelegenheidsverschuiving binnen de EU vanwege het ontbreken van een level playing field is moeilijk verteerbaar. Garandeert de regering dat er geen verandering in het EU-exportgedrag ten opzichte van China zal plaatsvinden als het wapenembargo door een gedragscode vervangen wordt, dat een level playing field blijft bestaan en dat dus geen bedrijfsverplaatsingen binnen de EU zullen plaatsvinden als gevolg van het ontbreken van een level playing field? Hoe zullen die gedragscode en de bijbehorende «tool box» objectief en dus niet door de belanghebbende staten zelf bewaakt worden? Hoe wordt schending van de gedragscode gesanctioneerd en welke rol speelt de EU zelf op dat punt?

De heer Kortenhorst wil graag een overzicht van de punten waarop Nederland de bestaande EU-gedragsregels anders behandelt dan andere EU-landen, welke economische effecten dat heeft en waarom Nederland dat doet.

Hoe worden de huidige gunstige ontwikkelingen in India en Pakistan gemonitord? Als de situatie zou verslechteren, weet de regering dat dan snel genoeg?

Het antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Economische Zaken merkt op dat de Nederlandse export van militaire goederen bescheiden is en vooral bestaat uit export door bedrijven in de marinesector en verkoop door de Nederlandse Staat van overtollig defensiemateriaal. De Nederlandse defensie-industrie moet opereren in een zwaar beconcurreerde internationale markt, maar is vaak succesvol. Vanwege de technologische innovatie, kennis en werkgelegenheid is de aanwezigheid van dit soort bedrijven in Nederland gewenst. Deze sector krijgt dus dezelfde reguliere ondersteuning als andere sectoren. Dat houdt in: ondersteuning bij export en nauw contact en overleg, ook over administratieve lasten, regelgeving en vergunningverlening.

De basis van het wapenexportbeleid is dat erop wordt toegezien dat de Nederlandse export van militaire goederen niet bijdraagt aan het ontstaan of verergeren van spanningen en conflicten en aan mensenrechtenschendingen. Het advies van de minister van Buitenlandse Zaken bepaalt dus of en wanneer moet worden ingegrepen in exporttransacties. Het is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om erop toe te zien dat de belangen van het bedrijfsleven en de werkgelegenheid bij die besluitvorming worden betrokken.

Vanwege de internationale rechtsorde wordt in het kader van het Nederlandse wapenexportbeleid streng getoetst aan de Europese gedragscode voor wapenexport, waarbij de doelstellingen van het beleid en de redelijkheid van het ingrijpen niet uit het oog worden verloren. Daarom wordt gestreefd naar een balans in de besluitvorming over de vergunningverstrekking, zodat snel over de vergunningaanvraag wordt besloten als dat kan; als de zorgvuldigheid dat vereist, vergt het besluit echter wat meer tijd. De implementatie van het beleid moet in verhouding staan tot de doelstellingen van het beleid en van de regels; als een exportvergunning wordt geweigerd, moet duidelijk worden gemaakt waarom dat gebeurt. Naast de administratieve lasten in het kader van het vergunningtraject heeft de defensie-industrie uiteraard de gewone administratieve lasten, bijvoorbeeld op het punt van arbeidsomstandigheden en de milieuregelgeving. Voor alle sectoren, dus ook voor de defensie-industrie, worden deze administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt om de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven te verbeteren.

De Europese dimensie is heel belangrijk, want de EU wil als één blok bepalen wat wel en niet wordt toegestaan. Dat past ook in de verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU. De regering zou een grotere harmonisatie van het wapenexportbeleid dus toejuichen, mits dat niet leidt tot versoepeling van de normen. Om te bepalen of andere landen een soepeler beleid hanteren dan Nederland, wordt momenteel naar aanleiding van een eerder verzoek van de CDA-fractie geanalyseerd hoe zij de Europese normen in de praktijk uitleggen, welke motivatie ten grondslag ligt aan eventuele afwijkingen en welke effecten eventuele afwijkingen hebben voor de Nederlandse industrie. Wanneer die analyse is afgerond, kan worden besproken welke consequenties Nederland daaruit trekt. De inzet daarbij is niet om de Nederlandse normen te verlagen, want er is in de Kamer altijd een meerderheid geweest voor een restrictief wapenexportbeleid. De eerste resultaten van het onderzoek zijn nogal diffuus; de industrie heeft voorbeelden van verloren opdrachten, maar er zijn ook signalen dat sommige landen op bepaalde punten juist strenger zijn.

De transparantie over de uitvoering van de normen is de afgelopen jaren toegenomen. Er zal meer bekendheid worden gegeven aan de website, die door een aantal NGO's overigens als voorbeeld aan andere landen is getoond en die een grote personele inspanning heeft gevergd. Alleen Nederland neemt in het openbare jaarverslag ook informatie over de afgewezen vergunningaanvragen op, omdat ook die informatie van belang is voor het scheppen van duidelijkheid over het beleid.

Commerciële gegevens zijn vertrouwelijk, maar de volgende informatie kan wel in het openbaar worden verstrekt. De transactie met Indonesië inzake het fregat Hajar Dewantara betreft een «midlife overhaul» van de radar- en C3-systemen die begin jaren tachtig vanuit Nederland voor dat fregat zijn geleverd. Wanneer een bedrijf iets wil exporteren, kan het sonderen of daarvoor op dat moment een wapenexportvergunning zou worden verstrekt; een tijd later, wanneer het geleverde materieel gereed is, wordt de vergunning daadwerkelijk aangevraagd. Het traject van de exportkredietverzekering staat daar los van: een positief resultaat van de sondage betekent niet automatisch dat men een exportkredietverzekering krijgt; het verlenen van een exportkredietverzekering betekent ook niet automatisch dat men vervolgens een vergunning krijgt. De mogelijkheid dat een bedrijf na het aanvragen en verkrijgen van een exportkredietverzekering uiteindelijk geen exportvergunning krijgt als gevolg van veranderde omstandigheden in het desbetreffende land, behoort tot het commerciële risico van het bedrijf. Desgevraagd zegt de staatssecretaris toe dat zij de Kamer schriftelijk zal informeren over de thema's exportkredietverzekering en wapenvergunningen.

Volgens de staatssecretaris zijn in 2003 en de eerste helft van 2004 geen vergunningen verleend voor de definitieve uitvoer van militaire goederen naar China. In een verder verleden zijn wel componenten voor nachtzichtkijkers geleverd.

Met betrekking tot Maleisië is in 2003 een exportvergunning verleend voor datalinksystemen en in de tweede helft van 2004 voor delen van radarapparatuur voor de marine en voor een revolver.

Volgens het ministerie van Financiën is er bij transacties met Turkije, ondanks alle goede economische ontwikkelingen, nog steeds een betalingsrisico. Daarom worden bij export naar Turkije exportkredietverzekeringen aangeboden waarmee zowel de politieke als de commerciële risico's worden afgedekt.

Er geldt al een vergunningsplicht voor langzame doorvoer via landen die geen lid zijn van de EU of de NAVO naar andere niet-EU- en niet-NAVO-landen. Ten behoeve van de mogelijkheid om alsnog een vergunningsplicht op te leggen, geldt in de overige gevallen een meldingsplicht, die is uitgebreid naar alle goederen. Op het punt van de uitvoer van technologie moet onderscheid worden gemaakt tussen de uitvoer van kennis op papier en de uitvoer van kennis van mensen. Vooral de tweede vorm van export is moeilijk te beheersen, maar er moet wel grip zijn op de technische assistentie in relatie tot massavernietigingswapens. Daarom wordt op dat punt bij de herziening van de In- en uitvoerwet een aanpassing voorgesteld die de innovatie en kennisuitwisseling natuurlijk niet mag benadelen. De beoogde invoeringdatum van die herziene wet is 1 januari 2007.

Het primaire doel van de vergunningprocedure in het kader van de exportcontrole op «dual use»-goederen is: waarborgen dat de goederen een civiel gebruik zullen krijgen en dus niet gebruikt zullen worden bij de ontwikkeling van massavernietigingswapens. Dat komt vaak neer op een technologische inschatting van het product en op een inschatting van bijvoorbeeld de AIVD over de eindgebruiker. Dat is dus iets anders dan de politieke inschatting die bij wapenexport aan de orde is.

De zaak-Khan heeft betrekking op spionage en staat dus los van het verkrijgen van een exportvergunning. Er wordt zeer regelmatig overleg gevoerd met het IAEA, dat ten behoeve van het ontrafelen van het netwerk van de heer Khan alle beschikbare relevante informatie van Nederland krijgt. Het vertrouwelijke rapport over deze zaak zal op korte termijn worden voorgelegd aan de commissie voor de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten. In de andere door mevrouw Karimi genoemde zaak is het OM bezig met de aanklacht en vervolging, omdat de betrokkene ervan wordt verdacht dat hij zich niet aan de wet heeft gehouden.

In de afgelopen anderhalf jaar zijn veel verbeteringen van de transparantie en de uitvoering van het wapenexportbeleid in gang gezet:

Er zal controle worden ingevoerd op technische assistentie in het buitenland als er een relaties is met massa vernietigingswapens.

Over een paar weken zal de staatssecretaris de ministeriële regeling ondertekenen waarmee een meldplicht ontstaat voor overdracht van goederen, die via de catch all bepaling onder vergunningplicht zijn gebracht, zodat deze ook bij verkoop aan een ander EU-land nog te volgen zijn.

– Er is een website over het wapenexportbeleid gevormd.

– De doorvoer van «dual use»-goederen is in Europees verband op de agenda gezet.

De minister van Buitenlandse Zaken benadrukt dat Nederland zich zorgvuldig houdt aan de acht criteria van de EU-gedragscode en het wapenexportbeleid voortdurend in Europees verband probeert af te stemmen. Bij het besluit over de vergunningverlening moet uiteraard rekening worden gehouden met de ontwikkelingen in de specifieke landen. In Maleisië is bijvoorbeeld geen sprake van interne repressie of ernstige mensenrechtenschendingen. Bovendien neemt Maleisië deel aan het VN-wapenregister en heeft het enkele belangrijke wapenbeheersingsovereenkomsten ondertekend. De huidige spanningen moeten niet worden overdreven, maar zullen serieus worden meegewogen bij de beoordeling van het type product waarvoor een exportvergunning wordt gevraagd.

In 1984 is met China afgesproken dat geen nieuwe Nederlandse leveranties aan Taiwan zouden plaatsvinden, maar dat Nederland wel het recht heeft om reserveonderdelen te leveren. Nederland houdt zich strikt aan die afspraak, want bij de aan Taiwan geleverde goederen ging het om reserveonderdelen voor eerder geleverde onderzeeboten. China maakt ook geen bezwaar tegen die leveranties.

Er is inderdaad een vergunning verleend voor de export van onderdelen van nachtkijkers naar China, maar daarbij ging het om technologisch laagwaardige optische goederen en om een nalevering van materiaal dat al voor de invoering van het wapenembargo in 1989 is geleverd aan China. Deze goederen vallen dus niet onder het embargo en kunnen geen bijdrage leveren aan escalatie van spanningen. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met het Verenigd Koninkrijk.

Vanuit de VS wordt grote druk uitgeoefend om het wapenembargo tegen China te handhaven, maar die druk is vaak gebaseerd op emoties en niet op feitenkennis. Zo is men onvoldoende op de hoogte van de beoogde aanscherping van de EU-gedragscode en de bijbehorende tool box en van de tijdens de EU-top van 17 december 2004 gemaakte afspraak dat de export naar China kwantitatief en kwalitatief niet zal worden verhoogd. Wanneer de feitelijke situatie wordt uitgelegd, neemt de druk dan ook beduidend af. Zoals afgesproken zal de Kamer worden geïnformeerd vóór de opheffing van het wapenembargo. Ook het wapenembargo is overigens niet juridisch bindend en belet een land niet om wapens naar China te exporteren. Nederland wil de gedragscode zo bindend mogelijk maken, maar de meeste EU-lidstaten zullen niet bereid zijn om de bepalingen van de gedragscode in de nationale wetgeving op te nemen.

Ten aanzien van Saudi-Arabië volgt Nederland een zeer restrictief beleid. Met inachtneming van onder andere de aard van het materieel, de eindgebruiker en de regionale stabiliteit worden vergunningaanvragen zeer nauwkeurig bekijken. In het onderhavige geval was sprake van een leverantie via Frankrijk van een radarsysteem voor de marine. Ook deze leverantie is dus in EU-verband afgestemd.

Ten aanzien van de modernisering van het Indonesische fregat Hajar Dewantara is een exportvergunning nog niet aan de orde, want die wordt pas aangevraagd wanneer de desbetreffende goederen gereed zijn voor export. Op basis van de situatie op dat moment zal dan een beslissing worden genomen. Op dit moment kan wel worden geconstateerd dat het nieuwe regime in Indonesië veel serieuzer werk maakt van het mensenrechtenbeleid en dat in Atjeh overleg plaatsvindt met de opstandelingen.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken betracht de grootst mogelijke spoed bij de behandeling van aanvragen van exportvergunningen en probeert altijd binnen drie weken advies uit te brengen aan Economische Zaken. Soms duurt het wat langer, bijvoorbeeld als informatie van andere EU-lidstaten nodig is; dan wordt aan het ministerie van Economische Zaken doorgegeven dat het besluit iets meer tijd vergt.

De monitoring van de situatie in India en Pakistan vindt plaats op basis van rapportages door de ambassade en door uitwisseling van informatie met andere lidstaten. Bovendien wordt de situatie in India en Pakistan in relatie tot wapenexport regelmatig besproken in de Council Working Group on Conventional Arms Exports.

Vergunningaanvragen voor export naar India en Pakistan worden elk op zich beoordeeld. Daarbij wordt gekeken naar de eindgebruiker en er wordt ook zeer kritisch gekeken naar mogelijkheden om het materieel in te zetten in het kader van het conflict in Kashmir. De export van onderdelen van luchtverdedigingssystemen is bijvoorbeeld toegestaan, maar export van onderdelen die eventueel offensief gebruikt kunnen worden in de strijd om Kashmir, wordt niet toegestaan. Niet alleen door Nederland, maar ook door alle andere EU-lidstaten wordt zeer scherp getoetst en er vindt hierover voortdurend overleg plaats. Er kan echter niet ontkend worden dat de relatie tussen India en Pakistan sterk is verbeterd.

De landen die zelf kleine wapens exporteren, vonden het Nederlandse voorstel om in de gedragscode te bepalen dat geen kleine wapens mogen worden geleverd aan particuliere organisaties, te ver gaan, maar zij zijn uiteraard wel gebonden aan de gedragscode en de acht criteria.

Omdat de zaak-Khan zeer gevoelig is, is deze zaak zeer zorgvuldig bekeken en is getracht om alle beschikbare gegevens over de door Khan naar Pakistan meegenomen technologie over te dragen aan het IAEA. Aangezien de spionage ruim 20 jaar geleden heeft plaatsgevonden, kan echter niet met zekerheid worden achterhaald of die informatie compleet is.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Velzen (SP) maakt uit de beantwoording op dat er in de defensiesector geen specifieke problemen zijn met administratieve lasten en dat er geen nieuw beleid zal worden geformuleerd voor bondgenoten die geen lid zijn van de NAVO.

Het Verenigd Koninkrijk vreest dat China nachtkijkers zal gebruiken voor «repressive night raids on civilians». De productieapparatuur voor de vanuit Nederland geëxporteerde nachtkijkers is van het hoogwaardige bedrijf Delft Electronic Productions. Het gaat dus wel degelijk om export van geavanceerde apparatuur waarvoor geen vergunning afgegeven had moeten worden.

Moet uit de afgegeven vergunningen worden afgeleid dat het beleid ten aanzien van Indonesië in die zin is veranderd dat nu wel aan de Indonesische luchtmacht mag worden geleverd? Bij het fregat Hajar Dewantara gaat het niet om export, maar om modernisering in Indonesië van een schip dat expliciet geschikt is voor troepentransport, maar waarvoor toch een exportkredietverzekering is afgegeven. Is ook op dit punt de beleidslijn veranderd of zal de vergunning geweigerd worden conform de tot nu toe gehanteerde beleidslijn?

Tot slot vraagt mevrouw Van Velzen wanneer meer ruchtbaarheid aan de website inzake het wapenexportbeleid zal worden gegeven.

De heer Van Baalen (VVD) is blij met de waardering van de bewindslieden voor de Nederlandse defensie-industrie en haar innovatieve vermogen. Het is goed dat er alles aan zal worden gedaan om binnen drie weken een besluit te nemen over vergunningaanvragen en dat, indien er problemen zijn of nadere informatie nodig is, de betrokken bedrijven actief zullen worden benaderd.

Het is ook goed dat de defensie-industrie, indien noodzakelijk, zal worden ondersteund ten behoeve van de export. Daarbij zal sprake moeten zijn van een nauwe afstemming tussen de ministeries van Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Defensie.

De meerderheid van de Kamer wil dat de nieuwe EU-gedragscode een bindend karakter krijgt en dat er een onafhankelijk toezicht op wordt gehouden.

Mogen landen waarmee Nederland een belangrijke bondgenootschappelijke relatie onderhoudt, zoals Pakistan, binnen het Europese en Nederlandse wapenexportbeleid rekenen op flexibiliteit van Nederland?

Mevrouw Karimi (GroenLinks) vraagt waarom de minister van Buitenlandse Zaken, die op dit punt de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is, niet de eerste ondertekenaar is van de jaarlijkse rapportage over het wapenexportbeleid.

Vorig jaar is afgesproken dat in het kader van de jaarlijkse rapportage ook zou worden gerapporteerd over het doorvoerbeleid. Dat is niet gelukt, maar op basis van de meldingsplicht beschikt de regering nu over voldoende informatie om de Kamer voortaan te laten weten welke producten zijn doorgevoerd, in welke gevallen ad hoc een vergunningsplicht is toegepast en of illegale doorvoer is ontdekt.

Waarom heeft de regering, nadat Israël geen eindgebruikersverklaring over «dual use»-goederen had gegeven, genoegen genomen met een internationaal importcertificaat? Is dit ook ten aanzien van andere landen gebeurd?

Pakistan is een instabiel land met een sterk islamitisch fundamentalisme en met nucleaire wapens. Ten aanzien van zo'n land dient het wapenexportbeleid niet te worden versoepeld.

Tot slot benadrukt mevrouw Karimi nogmaals het belang van een eindgebruikersverklaring bij compensatieorders.

De heer Kortenhorst (CDA) is er niet van overtuigd dat de nieuwe EU-gedragscode een zodanig bindend karakter zal krijgen dat er sprake blijft van een level playing field.

De minister van Buitenlandse Zaken merkt op dat momenteel geen definitieve vergunningaanvraag aan de orde is inzake de modernisering van het fregat Hajar Dewantara. Er wordt echter altijd scherp getoetst op de mogelijke inzet van marinematerieel in Atjeh. De Indonesische luchtmacht is niet betrokken bij gevechtshandelingen, maar soms wel op andere wijze betrokken bij het conflict in Atjeh. Ook op dat punt wordt dus zeer zorgvuldig afgewogen of levering kan worden toegestaan.

De eindbestemming van de aan China geleverde nachtkijkers is zeer nauwkeurig nagegaan. Er is ook gekeken naar de casus in het Verenigd Koninkrijk en er is over deze levering contact geweest met het Verenigd Koninkrijk. Omdat het materiaal niet onder het wapenembargo valt en de bestemming niet-militair was, is besloten tot vergunningverlening.

De relatie tussen India en Pakistan is sterk verbeterd, de Nederlandse betrekkingen met deze landen zijn goed en Pakistan is een bondgenoot in de wereldwijde strijd tegen het terrorisme. Ook die factoren spelen een rol bij het besluit over een vergunningaanvraag voor wapenexport naar Pakistan, maar er moet nog steeds goed worden bekeken waarvoor het desbetreffende wapentuig gebruikt zal worden. Net als ten aanzien van Israël worden de criteria zorgvuldig toegepast, zeker omdat Pakistan verwikkeld is in het conflict om Kashmir.

Het ministerie van Economische Zaken is het eerstverantwoordelijke ministerie voor het verlenen van vergunningen; het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft daarbij advies. De staatssecretaris van Economische Zaken is dus terecht de eerste ondertekenaar van de jaarlijkse rapportage.

De staatssecretaris van Economische Zaken zal nadenken over de wijze waarop meer bekendheid zal worden gegeven aan de website over het wapenexportbeleid.

In alle sectoren wordt gestreefd naar verlaging van de administratieve lasten, ongeacht of de administratieve lasten in de sector hoog of laag zijn.

Het eindgebruik van «dual use»-goederen kan worden vastgesteld via de eindgebruikersverklaring, maar er zijn ook andere manieren, zoals onderzoek, indien nodig contact met inlichtingendiensten, profielen van landen en technologische handboeken. In het geval van Israël zijn de eindgebruikersverklaringen gevraagd en verkregen. In verband met het Israëlische systeem van Kamers van Koophandel zijn zij echter niet gewaarmerkt door de Israëlische overheid. Daarom zijn ook de internationale importcertificaten gevraagd om duidelijkheid te verkrijgen over het expliciete eindgebruik. Nederland heeft zich ervan vergewist dat het eindgebruik civiel is; anders zou de vergunning niet zijn afgegeven.

Er zal in de jaarrapportage of op de website gerapporteerd worden over de doorvoer die in het jaar 2005 heeft plaatsgevonden. De jaarrapportage is de uiteindelijke verantwoording aan de Kamer.

Bij opdrachten van Defensie aan buitenlandse bedrijven moeten die bedrijven compensatieorders plaatsen bij het Nederlandse bedrijfsleven. Daardoor vindt vanuit Nederland uitvoer naar het desbetreffende land plaats, maar ook in dat geval wordt getoetst aan de acht criteria van het wapenexportbeleid. Bij export van componenten naar bondgenoten is het niet altijd duidelijk aan wie de systemen verkocht gaan worden waarin die componenten worden verwerkt. Nederland vertrouwt er dan op dat de bondgenoten in staat zijn om hun eigen export te controleren.

De voorzitter concludeert dat de volgende toezeggingen zijn gedaan:

– De Kamer wordt nader geïnformeerd over het level playing field in de EU en de consequenties voor de positie van Nederland.

– De staatssecretaris zal de Kamer schriftelijk laten weten hoe vaak na een positief verlopen sondage uiteindelijk toch geen exportvergunning is verleend.

– De commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten zal nader worden geïnformeerd over de kwestie-Khan.

– Over de doorvoer in 2005 zal worden gerapporteerd in de jaarrapportage en op de website over het wapenexportbeleid.

– Er wordt naar gestreefd om altijd binnen drie weken advies uit te brengen aan Economische Zaken over aanvragen van exportvergunningen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

De Haan

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Jonker (CDA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD) en Van Dijk (CDA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Van der Laan (D66) en Jonker (CDA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Fessem (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Duivesteijn, A. (PVDA), Waalkens (PvdA), Dittrich (D66), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD) en Kortenhorst (CDA).

Naar boven