nr. 80
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2004
Met verwijzing naar de toezegging van mijn ambtsvoorganger tijdens het
Algemeen Overleg wapenexportbeleid van 20 november jl. (Kamerstuk 22 054,
nr. 79) uw Kamer nader te informeren over de rol van de Indonesische marine
in relatie tot situatie in Atjeh, kan ik op basis van de mij ter beschikking
staande informatie, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken,
het volgende berichten.
De betrokkenheid van de Indonesische marine bij het militair optreden
in Atjeh is tweeledig. Ten eerste is sprake van het vervoer van troepen en
materieel. Ten tweede voert de marine patrouilles uit voor de kust van Atjeh.
Zoals mijn ambtsvoorganger op 8 juli jl. in antwoord op schriftelijke
vragen van het Kamerlid Van Velzen heeft gesteld (Aanhangsel der Handelingen
II, vergaderjaar 2002–2003, nr. 1594), zijn dergelijke patrouilles gericht
op het voorkomen van in- en exfiltratie van rebellen en van in die regio veel
voorkomende smokkel en piraterij. Voor zover mij bekend, is de marine niet
direct betrokken bij offensieve militaire operaties in Atjeh. Wel is er sprake
van inzet van eenheden van het Indonesische korps mariniers naast landmachteenheden.
Het korps mariniers maakt weliswaar formeel deel uit van de Indonesische marine,
maar de eenheden (bataljons) die ingezet worden in Atjeh zijn onder bevel
gesteld van de lokale landmachtcommandant.
In het licht van het bovenstaande en in aanvulling op het gestelde in
antwoorden van mijn ambtsvoorganger op vragen van het Kamerlid Koenders (Aanhangsel
der Handelingen II, vergaderjaar 2002–2003, nr. 1592) kan ten aanzien
van de beoordeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militair materieel
ten behoeve van de Indonesische marine het volgende worden opgemerkt.
Iedere aanvraag wordt getoetst aan de acht criteria van de Gedragscode
van de Europese Unie inzake wapenexport. Daarbij worden tevens de aard van
het materieel, de eindgebruiker en het gebruiksdoel bezien. Aanvragen voor
uitvoer van materieel dat naar zijn aard geschikt is voor directe
inzet bij het militair optreden in Atjeh, zullen in beginsel worden afgewezen
op grond van de criteria twee (mensenrechten) en drie (interne spanningen).
Uitvoer van marinevaartuigen en -materieel die in het bijzonder bedoeld
zijn voor de bescherming van de territoriale wateren en het bestrijden van
activiteiten die schadelijk zijn voor de veiligheid en de economische belangen
van zowel Indonesië als de internationale gemeenschap (terrorisme, piraterij,
smokkel), acht de regering niet strijdig met hogergenoemde criteria.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot