nr. 72
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2003
In deze brief wil ik u mede namens de staatssecretaris van Economische
Zaken graag informeren over het huidige beleid inzake de export van strategische
goederen naar India en Pakistan.
Tijdens het laatste algemeen overleg over het wapenexportbeleid van 31 oktober
2002 (kamerstuk 22 054, nr. 66) is uitvoerig aandacht besteed aan het
beleid van de Nederlandse regering inzake de export van militair materieel
naar India en Pakistan. Ik heb in dat overleg gemeld dat ik mij gezien de
bestaande spanningen tussen beide landen buitengewoon restrictief zou opstellen
ten aanzien van de vergunningverlening voor nieuwe leveranties, maar ook voor
retour-na-reparatie- en demonstratie-zendingen. Conform deze beleidslijn zijn
tot voor kort vrijwel geen vergunningen verstrekt voor exporten van militaire
goederen met als eindbestemming India of Pakistan.
Inmiddels heeft zich een aantal relevante nieuwe ontwikkelingen in de
relatie tussen beide landen voorgedaan. Van belang is in de eerste plaats
dat de spanning tussen India en Pakistan recentelijk is afgenomen. Beide landen
lijken thans serieus van plan de onderlinge relatie te verbeteren. Ik beschouw
dit als een positieve ontwikkeling, waarbij we ons uiteraard moeten realiseren
dat er nog een lange weg te gaan is.
Als tweede relevante ontwikkeling meld ik dat in het regelmatige overleg
tussen de EU-lidstaten over het wapenexportbeleid ook gesproken is over het
beleid van de lidstaten ten aanzien van India en Pakistan. Daarbij is gebleken
dat met name wat betreft retour-na-reparatie- en demonstratiezendingen, en
in mindere mate nieuwe leveranties, vrijwel alle EU-lidstaten een minder restrictief
beleid voeren dan Nederland, in het bijzonder betreffende leveranties aan
niet direct bij het conflict rond Kashmir betrokken krijgsmachtdelen (marine
en luchtmacht).
In het licht van bovenstaande ontwikkelingen is besloten het beleid enigszins
aan te passen. Voor retour-na-reparatie zendingen zal in beginsel een uitvoervergunning
worden verleend. Hierbij is ondermeer van belang dat het hier
gaat om goederen die al eigendom zijn van de desbetreffende landen. Voor «after-sales»
leveranties zal eveneens in beginsel vergunning worden verleend, voorzover
deze bestemd zijn voor de marine en luchtmacht. «After-sales»
leveranties aan de landmacht worden zorgvuldig bezien op de risico's van inzet
in het conflict in Kashmir. Ook bij demonstratiezendingen acht ik een minder
restrictief beleid gerechtvaardigd. De goederen worden immers geen eigendom
van het land in kwestie en zullen na demonstratie door de Nederlandse producent
mee terug worden genomen naar Nederland. Bovendien wordt in alle gevallen
bij de vergunningverlening duidelijk gemaakt dat daaraan geen enkel recht
kan worden ontleend ten aanzien van vergunningverlening voor vervolgopdrachten.
Met betrekking tot nieuwe leveranties zal voorlopig een terughoudend beleid
worden gehandhaafd. Mocht de bovenbeschreven positieve ontwikkeling in de
relatie tussen India en Pakistan zich voortzetten, dan is ook voor deze leveranties
een minder restrictief beleid mogelijk.
Bij mijn oordeelsvorming hieromtrent weegt mee dat de Nederlandse regering
streeft naar een Europees «level playing field» voor de export
van strategische goederen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer