22 054
Wapenexportbeleid

nr. 67
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 november 2002

Tijdens het algemeen overleg inzake het wapenexportbeleid van 31 oktober jl. hebben de Minister van Buitenlandse Zaken en ik toegezegd schriftelijk te zullen reageren op de vragen die de «Campagne tegen Wapenhandel» met het oog op het algemeen overleg had gesteld. Deze reactie hopen wij u binnen enkele dagen te kunnen toesturen.

Hieronder ga ik in op een aantal vragen die tijdens het desbetreffende algemeen overleg zijn gesteld en waarop ik een reactie heb toegezegd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks) vroeg om een actueel overzicht van luchtvaartmaatschappijen die bovenmatig veel gebruik maken van Schiphol als doorvoerplaats voor wapenzendingen, zulks in vergelijking met de informatie zoals vervat in het Transitorapport van de ECD van begin 1996.

Het Transitorapport van de ECD bevat mijns inziens geen informatie die een oordeel mogelijk maakt over het bovenmatig gebruik van Schiphol voor doorvoerzendingen van wapens door bepaalde maatschappijen. Uit de meldingen van wapenzendingen die tussen oktober 2000 en oktober 2002 zijn ontvangen, blijkt dat deze voor het overgrote deel van El Al afkomstig zijn. In die periode heeft El Al, volgens de laatste gegevens van de Koninklijke Marechaussee, 131 zendingen aangemeld. Andere maatschappijen melden slechts incidenteel, dat wil zeggen minder dan 5 meldingen per maatschappij in desbetreffende periode, een wapenzending aan.

Mevrouw Karimi vroeg tevens om inzicht te geven in de positie van Nederland als doorvoerland, mede op basis van het VN-wapenregister.

Het VN-wapenregister levert niet de benodigde informatie op om inzicht te verschaffen in de positie van Nederland als doorvoerland. In de wapenexportrapportage van komend voorjaar zal ik, op basis van de wel beschikbare gegevens, verder inzicht trachten te verschaffen in de positie van Nederland als doorvoerland.

De heer Algra (CDA) vroeg naar de visie van de Staatssecretaris van Economische Zaken op de effectiviteit van compensatie-orders.

De hoofddoelstelling van het compensatiebeleid is het scheppen van kansen voor Nederlandse bedrijven en onderzoeksinstituten op buitenlandse markten, als afgeleide van opdrachten die buitenlandse bedrijven krijgen bij de invulling van de Nederlandse behoefte aan defensiematerieel. Hierbij wordt in eerste aanleg gestreefd naar de inschakeling van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie bij ontwikkeling en productie van defensiematerieel. De legitimering van dit beleid ligt in de geslotenheid van de internationale defensiemarkt. Voor kleine landen met een beperkt palet en een beperkte omvang van de defensie-industrie, is compensatie de enige manier om bestaande marktimperfecties (althans deels) teniet te doen.

Onlangs is een z.g. case-by-case onderzoek van PriceWaterhouseCoopers (PWC) naar de kosten en baten van het compensatiebeleid afgerond. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken en Defensie; het rapport daarvan is op 12 november jl. aan uw Kamer aangeboden (EZ02000562). Daaruit blijkt dat de gemiddelde gerealiseerde compensatiewaarde van € 345 miljoen per jaar de volgende bedrijfseconomische baten oplevert: circa € 255 miljoen Nederlandse omzet per jaar met een netto winst (voor belasting) van circa € 29 miljoen per jaar. Hiermee zijn circa 2355 arbeidsplaatsen gemoeid. De overige baten die met compensatie gerealiseerd worden, versterken de (defensie) technologisch-industriële basis in Nederland door verbetering van de kennis- en marktpositie van Nederlandse bedrijven en (technologische) instituten. PWC heeft deze baten niet bedrijfseconomisch gekwantificeerd, maar noemt ze «substantieel». Gedacht kan hierbij worden aan kennisoverdracht naar Nederland ten behoeve van product- en procesinnovatie, verbetering van het arbeidspotentieel door bijvoorbeeld stages bij grote buitenlandse bedrijven, en versterking van commerciële contacten en toetreding tot nieuwe markten.

Mevrouw Van Velzen (SP) vroeg naar een overzicht van verstrekte exportkredieten voor militaire leveranties.

Dit overzicht kan niet zonder meer worden verstrekt. De reden is dat de verzochte gegevens bedrijfsgevoelige informatie kunnen bevatten, zodat deze niet zonder voorafgaande instemming van verzekerden aan externe partijen kunnen worden verstrekt. Sinds medio 2002 wordt via de aanvraagprocedure toestemming gevraagd voor publicatie van gegevens op de website van GerlingNCM en het Ministerie van Financiën.

Mevrouw Van Velzen vroeg tevens of inzicht kan worden verschaft in het daadwerkelijke gebruik van dual-use goederen waarvoor een exportvergunning is afgegeven.

Een vergunning voor uitvoer van dual-use goederen wordt gegeven indien het risico van ongewenst gebruik minimaal is. Bij de toetsing van aanvragen wordt daarom zorgvuldig naar de aangedragen waarborgen tegen zulk ongewenst gebruik gekeken.

Voor goederen, die op grond van hun potentiële bijdrage aan de ontwikkeling of productie van massavernietigingswapens op de dual-use lijst zijn geplaatst, de z.g. non-proliferatie goederen, geldt dat er waarborgen moeten zijn voor normaal civiel gebruik. Al naar gelang de inschatting van het risico dat hoort bij het land van eindbestemming kan dat variëren van een relatief eenvoudige eindgebruikersverklaring tot nauwkeurige beschrijvingen van de verwerkingsinstallaties of het productieproces en zelfs tot afspraken over controle achteraf op locatie. Kan niet aan de verlangde waarborgen voor civiel gebruik worden voldaan, dan wordt de vergunning niet verleend. Hier is het beeld in wezen vrij rechtlijnig.

Voor conventionele dual use goederen geldt dat het beeld en dus ook de toetsing meer nuances kent. Bij civiele goederen die (ook) gebruikt kunnen worden bij de lokale productie van militaire goederen, dan wel goederen die niet of niet meer als militair-strategisch gelden maar desondanks (ook) door militairen kunnen worden gebruikt, geldt dat gekeken wordt naar het wapenexportbeleid op het land van bestemming en naar de gevoeligheid van de goederen. Kernvraag bij die toetsing is de bijdrage die de te leveren goederen, of de daarmee te produceren eindproducten, kunnen leveren aan het operationele militaire vermogen van een land. Betreft het een gevoelige bestemming, dan zal alleen een vergunning worden verleend voor uitvoer van strategisch ongevoelige dual-use apparatuur of componenten, of zullen waarborgen aangebracht worden om militair eindgebruik te voorkomen. Gaat het daarentegen om niet-gevoelige bestemmingen dan kunnen veel ruimhartiger vergunningen verstrekt worden. Steeds zal daarbij ook de stand van de techniek en de beschikbaarheid van producten op de wereldmarkt in ogenschouw worden genomen.

Zowel voor de non-proliferatie gerelateerde goederen als voor de conventionele dual use goederen geldt dat de exportcontrole als zodanig plaatsvindt vóórdat een besluit over het al dan niet verlenen van vergunning wordt genomen. De behoefte aan een additionele controle achteraf om te verifiëren dat het op voorhand opgegeven gebruik overeenkomt met het daadwerkelijke gebruik, neemt toe naarmate bestemming en betrokken goederen als gevoeliger worden aangemerkt. Omdat het besluitvormingsproces rond de vergunningverlening er al toe leidt dat aanvragen voor de meest gevoelige goederen naar gevoelige bestemmingen de eindstreep niet halen, is controle achteraf eerder uitzondering dan regel.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Naar boven