22 054
Wapenexportbeleid

nr. 37
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 juni 1998

De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Economische Zaken2 hebben op 16 april 1998 overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Van Dok-van Weele van Economische Zaken over:

– de rapportage wapenexporten eerste helft 1997(22 054, nr. 28);

– de notitie over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen (22 054, nr. 30);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken over de EU-gedragscode voor wapenexporten (BuZa-98-143);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken over samenwerkingsproject M483 artilleriemunitie (22 054, nr. 29) en de bijbehorende vragen en antwoorden (22 054, nr. 35);

– rapportage wapenexporten tweede helft 1997.

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van den Bos (D66) vond de thans voorgestelde openbaarheid een grote vooruitgang in vergelijking met de huidige praktijk en trok uit de in de voorgelegde stukken gegeven voorbeelden de conclusie dat er geen enkel land is waar het parlement zo'n inzicht krijgt in de wapenleveranties als Nederland, waarmee hij niet wil zeggen dat voor zijn fractie nu de ideale situatie is bereikt.

De regering wil eens per jaar een openbaar verslag uitbrengen en eens per jaar een vertrouwelijk met het argument dat dit niet herleid kan worden tot individuele transacties. Kan daarop een toelichting worden gegeven?

Er wordt wel eens gesproken over het opstellen van een zwarte dan wel een witte lijst met landen waaraan niet of wel geleverd zou mogen worden. Dat nu leek de heer Van den Bos niet zo verstandig want hij vreesde dat het regime dan veel te rigide zou worden. Bij landen die op de witte lijst staan, zou bovendien de indruk kunnen worden gewekt dat bij hen alles in orde is en dat ze blijvend aan de criteria voldoen. Ook is het dan niet mogelijk een onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld dodelijke wapens en andersoortige wapens. Dergelijke onderscheiden worden bij de beoordeling in de praktijk wel degelijk toegepast en dat zal door zo'n lijst onmogelijk worden, nog afgezien van het feit dat landen die niet op de lijst voorkomen zich beledigd voelen. Zou bijvoorbeeld Turkije wel of niet op zo'n zwarte lijst moeten komen omdat de wapens eventueel zouden kunnen worden ingezet tegen de Koerden, maar ze ook kunnen worden gebruikt voor NAVO-doeleinden?

Wat de Europese gedragscode betreft, achtte hij een eenduidige interpretatie van de acht criteria van groot belang. Voor hem zouden de te maken onderscheiden in wapens wel expliciet in de criteria mogen worden genoemd, want nu wordt vaak de indruk gewekt dat aan landen waarin mensenrechten worden geschonden of die in riskante regio's liggen sowieso geen wapens mogen worden geleverd. De praktijk is echter anders en dat leidt tot veel misverstanden. De D66-fractie zou bovendien graag zien dat in de gedragscode überhaupt een restrictief beleid terzake van wapenleveranties werd opgenomen en er maximale openheid werd betracht. Het zou daarom goed zijn als andere landen het Nederlandse voorbeeld zouden volgen.

Bij Turkije is het probleem dat het enerzijds lid is van de NAVO. Aan zo'n land zouden normaal gesproken gewoon wapens moeten kunnen worden geleverd. Anderzijds heeft het een conflict met de Koerden waarbij ook nog mensenrechten worden geschonden. Cruciaal voor de D66-fractie is dat de geleverde wapens c.q. munitie niet tegen de Koerden zullen worden ingezet. Hoe hard is die garantie volgens de regering en in hoeverre valt dat in de praktijk te controleren?

Na het besloten overleg over de wapenexporten in 1997 moest mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) helaas constateren dat de drie Kamerbreed aanvaarde moties over openbaarmaking van wapenleveranties tot op de dag van vandaag niet zijn uitgevoerd en zij kon het dus ook helemaal niet eens zijn met het enthousiasme van de heer Van den Bos. De regering heeft op verzoek van de Kamer gezocht naar mogelijkheden om het Zweedse model te volgen, omdat er haar veel aan gelegen is om de wapenleveranties transparanter te maken. Het voorgelegde voorstel is een stap in de goede richting, maar wel een stap die in de ogen van de CDA-fractie nog lang niet ver genoeg gaat. Zij zag graag tweemaal per jaar openbaarmaking van wapenexporten, maar de regering blijft vasthouden aan een openbare en een vertrouwelijke rapportage. Ook zag zij graag dat exact werd aangegeven wat per land is geleverd en niet alleen bedragen.

Mevrouw Van Ardenne wees op het inmiddels verschenen rapport van de adviesraad nationale vraagstukken waarin onder andere de aanbeveling staat dat Nederland geen wapens zou moeten leveren aan landen die weigeren opgave te doen bij het VN-wapenregister. Zij verwachtte niet direct een reactie van de regering op deze aanbeveling, maar vroeg de minister wel zo snel mogelijk met een eerste reactie op dat rapport te komen en met name op die aanbeveling die haar op het eerste gezicht wel interessant leek en nadere bestudering verdiende.

Mevrouw Van Ardenne had begrepen dat de criteria van de Europese gedragscode overeenkomen met die welke in Nederland worden gehanteerd en dus dat Nederland die gedragscode volledig onderschrijft of had zij dat verkeerd begrepen? In die Europese gedragscode wordt melding gemaakt van een publieke jaarlijkse rapportage over wapenleveranties aan het Europees Parlement.

Waarom heeft de regering gemeend de brief over de leverantie aan Turkije aan de Kamer te moeten voorleggen? Het is een bijzonder samenwerkingsverband geweest en gelet op het besloten overleg van zojuist is deze leverantie niet eens zo opzienbarend. Heeft de levering ondanks het verzoek van de vaste commissie voor Defensie op 3 februari jl. – namelijk om geen vergunning af te geven in afwachting van dit overleg – inmiddels toch plaatsgevonden, zoals mevrouw Van Ardenne had begrepen? Het argument van de regering is dat Eurometaal anders in de problemen zou komen, maar van Eurometaal had zij begrepen dat dit niet het geval is, net zo min als dat het bedrijfsleven bezwaar zou hebben tegen openbaarmaking van de leveranties.

De heer Apostolou (PvdA) had met instemming de voorliggende notitie gelezen over meer openbaarheid over de uitvoer van militaire goederen. De aanvankelijke terughoudendheid is voor een groot deel doorbroken en het kabinet heeft hiermee een stap in de goede richting gezet. Hij zag echter niet in waarom een van de twee rapportages vertrouwelijk moet blijven. Hoe ingewikkelder en geheimzinniger hierover wordt gedaan, hoe achterdochtiger men wordt. Bovendien, hoe vertrouwelijk bepaalde leveringen ook worden behandeld, vaak komen ze toch in de openbaarheid. De Kamer is zelfs vaak later geïnformeerd dan de pers. Die vertrouwelijkheid belemmert haar te praten over zaken die al in de publiciteit zijn verschenen en dat verdraagt zich niet met haar functie van volksvertegenwoordiger. Ten slotte blijkt de defensie-industrie geen moeite met openbaarheid te hebben.

Door de twee gegeven overzichten – de ene uitgesplitst naar landen van bestemming en de waarde van de militaire uitvoer uitgesplitst in type – kreeg de Kamer naar de mening van de heer Apostolou nog steeds geen inzicht in de geëxporteerde wapens per bestemmingsland. Wat is het bezwaar om per land aan te geven welk type goederen zijn geleverd?

Een openbare rapportage over levering aan NAVO-landen juichte hij uiteraard toe. Het is een goede zaak dat er internationaal gezien ook meer openheid is ontstaan, net als het VN-wapenregister en het Nederlandse pleidooi voor meer transparantie. Het recent uitgebrachte advies van de adviesraad internationale vraagstukken en de bespreking in de Europese Unie over een gedragscode inzake wapenhandel getuigen van een klimaat van groeiende openheid en bereidwilligheid om mooie woorden over criteria ook in daden om te zetten. De PvdA-fractie ondersteunde dan ook van harte de inzet van de regering bij de bespreking van de ontwerptekst van deze gedragscode, met name waar het gaat om dwingende passages over mensenrechten en geen directe verwijzingen naar het belang van de defensie-industrie. De adviesraad internationale vraagstukken stelt dat de Nederlandse regering selectiever moet zijn in haar wapenexportbeleid. Leveranties dienen alleen nog maar plaats te vinden naar landen die openheid betrachten over de in- en uitvoer van wapens en die deze aanmelden bij de VN. Wat is de reactie van de minister op dit pleidooi?

De PvdA-fractie zou zelfs nog een stap verder willen gaan en een lijst van landen opgesteld willen zien waaraan de Nederlandse regering op grond van de criteria sowieso niet levert. Zo'n lijst, die besproken dient te worden met de Kamer, schept voor alle partijen duidelijkheid. Is de minister bereid een dergelijke lijst bij de rapportage in het najaar 1998 aan de Kamer voor te leggen?

Vervolgens vroeg de heer Apostolou nog aandacht voor de illegale wapenhandel. Hij ondersteunde het kabinet in zijn pogingen om dit punt prominent op de internationale agenda te houden en hij verzocht om in de rapportage van het najaar een apart hoofdstuk aan de ontwikkelingen op dit punt te wijden.

De historie van de artilleriegranaten pleitte zijns inziens zeker niet voor levering aan Turkije. Het kabinet heeft een beknopt maar afgewogen antwoord gegeven op de vragen vanuit de Kamer. Waarom is in het recente verleden gekozen voor stopzetting van de leverantie van deze munitie en waarom wordt nu wel geleverd? Wat is er in de tussentijd zo veranderd? Volgens het kabinet worden bij deze levering de wapenexportcriteria nageleefd. De granaten kunnen gebruikt worden in het conflict met de Koerden, maar de regering acht dat niet waarschijnlijk. Waarom kan Duitsland levering wel weigeren en Nederland niet? Is Duitsland gevoeliger op het punt van de mensenrechten? In het verband van de Europese Unie pleit Nederland voor dwingende passages over mensenrechten in de gedragscode. Waarom wil de minister die nu al niet op deze levering van toepassing verklaren? Hoe geloofwaardig is het als Nederland in internationaal verband wel dwingende clausules bepleiten, maar ze zelf niet hanteert?

Ten slotte vroeg de heer Apostolou of de vergunning al was afgegeven en, zo ja, wat dan nog de bedoeling van dit overleg is.

De heer Van den Doel (VVD) memoreerde de vele pogingen van de Kamer om meer invloed te krijgen op het wapenexportbeleid en om dat beleid ook wat transparanter te maken. Kijkend naar de voorliggende notitie moest hij erkennen dat dit de Kamer slechts in beperkte mate is gelukt. De regering houdt zijns inziens nog te krampachtig vast aan iets dat allang is achterhaald. Tien jaar geleden, toen de wereld nog was verdeeld in twee machtsblokken, speelden bij wapenleveranties vooral politiek-strategische belangen. Nu gaat het meer om het belang van individuele bedrijven dat moet worden afgewogen tegen de taak van ook de Nederlandse regering om de internationale rechtsorde te bevorderen.

Desondanks vond ook de VVD-fractie het een goede zaak dat de regering bereid is eens per jaar een openbare rapportage aan de Kamer voor te leggen. De eerste zal in mei komen en hopelijk kan deze dan nog voor het zomerreces met deze bewindslieden worden besproken.

De VVD-fractie wilde dit laatste overleg in deze kabinetsperiode alsnog benutten om enige vooruitgang te boeken met betrekking tot wapenexportbeleid.

Voor het toekomstige beleid wilde de heer Van den Doel de regering nog enkele voorstellen doen. Ook bij vervolgleveranties moeten de criteria worden toegepast. Dat in het verleden iets aan een land geleverd is, wil nog niet zeggen dat daarom ook vervolgleveranties zouden moeten plaatsvinden. De exportcriteria moeten door de regering niet worden gehanteerd als elastiek. Op het overzicht van 1997 ontbreekt geen enkele regio en zo op het oog lijkt de gehele aardbol veilig genoeg om wapens te kunnen leveren, maar dat is natuurlijk niet het geval. Elke keer wordt de Kamer opnieuw verrast met leveranties aan landen waar op het eerste oog gezien niet aan zou mogen worden geleverd. Zo wordt naast Algerije nog aan andere landen in Noord-Afrika geleverd, terwijl Noord-Afrika toch een spanningsgebied is. In 1966 is de Magreb als common interest area aangewezen onder het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid van de Unie. Heeft Nederland leveranties aan deze regio dan ook in Europees verband aan de orde gesteld?

De VVD-fractie was in tegenstelling tot de regering van mening dat er geen scherp onderscheid kan worden gemaakt in letale en non letale wapens. Ook die laatste wapens hebben een functie voor de strijdkrachten.

Ook de heer Van den Doel had behoefte aan een lijst met landen waaraan, gelet op de gestelde criteria en de huidige situatie in die landen, absoluut geen strategische goederen of wapens zouden mogen worden geleverd. Wat hem betreft, mag die lijst vertrouwelijk zijn. Nu krijgt de Kamer achteraf een lijst van landen waaraan wapens geleverd zijn en zou zij hooguit nog kunnen uitspreken tegen vervolgleveranties aan een bepaald land.

Kan de minister al reageren op de suggestie van de adviesraad internationale vraagstukken om niet te leveren aan landen die weigeren opgave te doen aan het VN-register? Vindt hij de aanbevelingen van de adviesraad overigens zo interessant dat hij zal pogen die in te brengen in de Europese gedragscode?

De heer Van den Doel kon zich niet voorstellen dat de regering het acceptabel vindt als wapens via Nederlands grondgebied naar bijvoorbeeld Iran worden getransporteerd. Daarom zou niet alleen de controle op de doorvoer van wapens en strategische goederen moeten worden aangescherpt, maar zou ook de doorvoer moeten worden getoetst aan de wapenexportcriteria die Nederland zelf hanteert. Zo'n 99% van de doorvoer wordt nog niet eens gemeld en als het al gemeld wordt, dan nog op het niveau van de korpschef.

Verleden jaar had de heer Van den Doel schriftelijke vragen gesteld over de geplande levering van niet strategisch materiaal aan conflictgebieden, waaronder militaire vrachtauto's aan Zaïre. De regering antwoordde afgelopen oktober dat zij met een regeling zou komen. De minister bevestigde dat nog eens in zijn brief van 7 november jl. over het Grote Merengebied. De openbare verkoop werd voorlopig opgeschort, maar verder hoorde de Kamer niets meer. Waarom moet dat toch zo lang duren?

Hij hoopte dat het lukt om de discussie over de Europese gedragscode met succes te kunnen afronden. Zijns inziens mag het geen vrijblijvende code blijven en moet zij verder gaan dan wat in Europees verband al is afgesproken. Hopelijk zal ook de bestrijding van de illegale wapenhandel, het toezicht daarop en eventuele sancties, ervan deel uitmaken.

Hij memoreerde vervolgens het zogenaamde Wassenaararrangement waarover zo'n twee jaar geleden uitvoerig met de staatssecretaris is gesproken en dat voluit door de Kamer werd ondersteund. Daarna heeft hij er echter niets meer over vernomen. Kan nu iets meer over de stand van zaken worden verteld?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks) was het in feite met mevrouw Van Ardenne eens dat, hoewel er de afgelopen tijd veel verbeterd is, de voorliggende notitie nog niet tegemoet komt aan de wensen die de Kamer in een drietal moties heeft neergelegd. Kort gezegd komen die neer op halfjaarlijkse openbare rapportages waarin wordt aangegeven welke vergunningen waarvoor zijn afgegeven en welke criteria daarbij zijn gehanteerd.

Haar grootste bezwaar richtte zich tegen de vertrouwelijke rapportages en vertrouwelijke overleggen daarover. In dat verband herinnerde zij zich nog goed de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken waarin over leveranties aan Algerije werd gesproken en de minister toen stelde dat zij in een vertrouwelijk overleg daarmee had ingestemd. Hoewel zij dat nooit had gedaan, kan zij dat niet bewijzen en blijft het het woord van de minister tegenover het hare. Door omstandigheden kon zij alleen maar het laatste kwartier aanwezig zijn bij het vertrouwelijke overleg dat aan dit openbare overleg vooraf is gegaan. In dat kwartiertje heeft zij overigens niets gezegd en dus ook met niets ingestemd.

Hiermee wilde zij overigens niet zeggen dat de regering de Kamer in vertrouwelijkheid niet alles zegt wat zij vraagt, maar verder kan zij er dan weinig mee. Het gaat erom dat de Kamer van te voren weet wat naar welke landen gaat en dus van te voren kan zeggen of dat wel of niet mag doorgaan. Argumenten als gevoelige gegevens over het desbetreffende bedrijfsleven vond zij niet steekhoudend, want de Kamer praat er tot op heden altijd achteraf over en daar zal geen bedrijf moeite mee hebben.

Wat de Europese gedragscode betreft sloot zij zich kortheidshalve aan bij de vragen daarover. Is er nu een echte controlemogelijkheid voor het Europese Parlement voorzien? Bij de Commissie blijft het in ieder geval nog bij vertrouwelijke bilateraaltjes.

Als Nederland binnen Europa zo de nadruk legt op mensenrechtencriteria hadden de granaten naar de mening van mevrouw Sipkes nooit aan Turkije mogen worden geleverd, ook al is het lid van de NAVO. Toen de Kamer besloot een schriftelijke vragenronde in te lassen, heeft de vaste commissie de regering gezegd dat geen vergunning mocht worden afgegeven dan nadat de Kamer erover had gesproken. Hoe kan de vergunning dan zijn afgegeven, zoals Eurometaal tegen journalisten heeft verklaard?

Zij vroeg zich af, in hoeverre de situatie in Turkije is veranderd sinds de keer dat leverantie is geweigerd. Heeft de regering werkelijke garanties dat de granaten niet tegen de Koerden zullen worden gebruikt, anders dan de toezegging van de Turkse autoriteiten? Dat levering absoluut noodzakelijk is vanwege het gezonde voortbestaan van Eurometaal, wordt door het bedrijf overigens zelf ook niet echt onderschreven.

Al met al was de fractie van GroenLinks de mening toegedaan dat als Nederland het eigen wapenexportbeleid serieus neemt, dergelijke leveranties aan Turkije uitgesloten behoren te zijn en zij overwoog een dergelijke uitspraak ook aan de Kamer voor te leggen.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris van Economische Zaken onderstreepte dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het wapenexportbeleid en wilde met enkele cijfers aangegeven dat de regering dat ook wel degelijk doet. De totale waarde van de export bedraagt circa 2,4 mld., waarvan de helft is gerelateerd aan afstoting van eigen defensiemateriaal. Daarover wordt de Kamer vooraf geïnformeerd. De uitvoer naar niet-NAVO-landen bedraagt circa 1,6 mld., waarvan 1,3 mld. gerelateerd aan defensiemateriaal. Het gaat in feite dus om zo'n 350 mln. aan vergunningen voor nieuw en zelf geproduceerde militaire goederen. Op zich is dat uiteraard een fors bedrag, maar kijkend naar de goederen zelf gaat voor het grootste deel om goederen die indirect gerelateerd zijn aan militaire doeleinden. Zo'n 280 mln., meer dan 80%, bestaat uit radar- en andere optische apparatuur. De Nederlandse industrie die bij deze leveringen betrokken is, is van een heel andere aard dan de industrie in bijvoorbeeld Zweden.

Met de voorliggende notitie heeft het kabinet geprobeerd tegemoet te komen aan verzoeken die de Kamer via een drietal moties heeft gedaan en daarbij een poging ondernomen om enerzijds te voldoen aan de wens van de Kamer tot grotere transparantie en anderzijds de behoefte van het kabinet aan een zekere vertrouwelijkheid, niet alleen wat de leveranciers betreft – daarmee is die vertrouwelijkheid overigens ook afgesproken – maar ook de landen waaraan geleverd wordt. Er wordt nu een totaaloverzicht verschaft dat verder gaat dan dat in Zweden gebaseerd op gerealiseerde leveranties. de producten en de waarde ervan en ook krijgt de Kamer in het vervolg een overzicht van landen met daarbij aangegeven de waarde van de leveranties. Zo'n lijst kan openbaar zijn en biedt toch goede beleidsinformatie, zeker als eens per halfjaar vertrouwelijk inhoudelijk beraad kan plaatsvinden over de vergunningen. Op zo'n manier kan de Kamer in de ogen van de regering goed inzicht krijgen in de achterliggende betekenis van de openbare lijsten die ook in het openbaar besproken kan worden en waarbij gerefereerd kan worden aan doelstellingen, codes, richtlijnen, e.d.

De bewindsvrouwe was het ermee eens dat de manier waarop wordt omgegaan met de acht criteria en het negende criterium van opgave aan het VN-wapenregister in Europees verband dient te worden besproken, temeer omdat het niet gebruikelijk is om dergelijke criteria unilateraal te hanteren.

De doorvoer van wapens en strategische goederen valt onder de Wet wapens en munitie waarbij Justitie verantwoordelijk is voor de uitvoering. Die wet kent een systeem van vrijstellingen. Op dit moment wordt in overleg tussen Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Justitie en Financiën bezien of een overheveling van die doorvoerbepalingen naar de Inen uitvoerwet en het Uitvoerbesluit mogelijk is, uiteraard met de bedoeling om de controle op de naleving ervan te verbeteren en derhalve de wapenexportcriteria ook van toepassing te doen zijn op doorvoer.

Dat de NIID geen problemen heeft met openheid erkende de staatssecretaris, maar dan wel onder de conditie dat die informatie niet te herleiden zou zijn.

De minister van Buitenlandse Zaken vond dat de commissie een nogal hard oordeel uitsprak over zichzelf door te zeggen dat zij inmiddels zo weinig bereikt heeft. Er wordt nu totaal anders omgegaan met en gesproken over wapenexporten dan zo'n vier jaar geleden en dat is onder andere te danken aan het voortdurend hameren van de commissie op meer openheid en transparantie, maar ook aan de bereidheid van deze regering om te erkennen dat sommige zaken inderdaad anders kunnen. De regering heeft de drie moties die in dit overleg zo vaak zijn aangehaald dus geenszins naast zich neergelegd. Integendeel, de moties zijn vrijwel helemaal uitgevoerd. De regering heeft mede naar aanleiding van die moties toegezegd ernstig te zoeken naar mogelijkheden om aan de wensen van de Kamer op dat punt tegemoet te komen en te bezien of wellicht het Zweedse model kon worden gevolgd. Welnu, dat wordt nu gepresenteerd en als de Kamer het daarmee eens is, zal dat de toekomstige praktijk zijn. Hij herinnerde er ook aan dat hij bij de behandeling van die moties al heeft gezegd dat volledige openbaarheid niet kon vanwege het risico van voortdurende processen met bedrijven. De motie van mevrouw Sipkes rept niet over openbaarheid en wordt derhalve helemaal uitgevoerd en de motie van mevrouw Van Ardenne spreekt over «bij voorkeur openbaar» – haar voorkeur dus – terwijl de regering er de voorkeur aan geeft om het gedeeltelijk openbaar en gedeeltelijk vertrouwelijk te doen. Ook deze motie wordt dus uitgevoerd. In het vertrouwelijke overleg worden alle leveranties gemeld, qua omvang en qua aard en wordt ook aangegeven welke criteria daarbij zijn gehanteerd.

In zijn brief over de Europese code had hij al meer informatie gegeven dan andere landen op prijs hebben gesteld. Er wordt daarover volop gediscussieerd en zo snel als er resultaten zijn die kunnen worden gepubliceerd zonder anderen tekort te doen, zullen ze de Kamer uiteraard als eerste worden voorgelegd. Nederland heeft in ieder geval het voortouw genomen om een krachtige code tot stand te brengen. Ook zal een poging worden ondernomen om de opstelling van de EU-lidstaten ten aanzien van het embargo op China te harmoniseren.

De bewindsman memoreerde de discussie tussen mevrouw Sipkes en zijn voorganger de heer Kooijmans die toen stelde dat het niet aan de regering is om een verplichting die zij is aangegaan te doorkruisen. Indertijd zijn drie landen, te weten Nederland, de VS en het VK, met Turkije op regeringsniveau overeengekomen om gezamenlijk te werken aan een project dat de harmonisatie in NAVO-verband ten goede zou komen, dus een uitgesproken belang van buitenlandpolitieke aard. Toen al was de Nederlandse regering de mening toegedaan dat zij daar moraliter aan gebonden was en dat zij de vergunning moest verlengen. Omdat de bewindsman zich welbewust was van de gevoeligheid van deze zaak, heeft het vrij lang geduurd voordat een beslissing kon worden genomen. Op het laatste moment en na veel aandrang van onder andere Economische Zaken is de beslissing positief uitgevallen. Er was hem op dat moment niets bekend van het verzoek van de Kamer om met het afgeven van een vergunning te wachten tot dit overleg, want anders was hij er uiteraard nooit toe overgegaan. Zijn medewerkers, noch die van Economische Zaken zijn van die brief op de hoogte. De brief waarin hij de Kamer van zijn beslissing op de hoogte bracht is van 3 februari en de beslissing is uiteraard daarvoor genomen. Dit wil dus zeggen dat als hem de brief van de commissie op 3 februari was voorgelegd, hij niet meer aan dat verzoek kon voldoen, omdat de beslissing toen al was genomen. Hij wilde overigens niet onvermeld laten dat als hij dat zou hebben afgesproken hij er zich natuurlijk aan had gehouden, al is hij er over het algemeen op tegen dat de Kamer zich vooraf uitspreekt over het al dan niet mogen doorgaan van bepaalde zaken. Dat vindt hij niet alleen constitutioneel gezien niet juist, maar ook niet vol te houden.

Hij hoopte dat de Kamer van hem aannam dat bij zijn afweging het bedrijfsbelang zeker niet heeft geprevaleerd, maar het gaat hem ook te ver als wordt gezegd dat daar helemaal geen rekening mee mag worden gehouden, ook als wordt gesteld dat het niet doorgaan de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. Het komt erop neer dat dit voor Economische Zaken wel een rol speelt maar voor Buitenlandse Zaken buiten de afweging van de acht criteria blijft. Aangezien het een brief was die hij namens zijn collega's van Economische Zaken en Defensie schreef, staat dat argument er ook gewoon in.

Hij kon zich enigszins voorstellen dat men de indruk heeft dat zijn beslissing in strijd lijkt met de criteria, maar zijn beslissing heeft hij pas genomen nadat op zijn verzoek bij de Turkse ambassadeur de garantie was verkregen dat de granaten niet zouden worden ingezet tegen de Koerden en dat het gaat om uitvoering van art. 5 van het NAVO-verdrag, hetzelfde criterium als door Duitsland wordt toegepast. Want het is niet juist dat Duitsland geen materiaal aan Turkije levert, maar ook daar gebeurt het pas als de garantie wordt gegeven dat het niet wordt ingezet tegen de Koerden. Als men twijfelt aan de hardheid van die garantie, kan hij alleen maar zeggen dat die zo hard is als het woord van een lid van het bondgenootschap. Als de ambassadeur namens zijn regering zegt dat de granaten niet worden ingezet tegen de Koerden, afgezien van het feit dat die daar ook niet geschikt voor zijn en inzet tegen de Koerden op zichzelf al heel onwaarschijnlijk is, dan gebiedt de internationale code hem toch om dat woord voor waar aan te nemen. Als zou blijken dat dat woord geen gestand wordt gedaan, dan zou hij dat opvatten als contractbreuk. Een hardere garantie kon en wilde hij ook niet vragen. Hij zag om alle door hem genoemde redenen niet in dat hij de vergunning met goed fatsoen had kunnen weigeren.

De Nederlandse regering zou zich daarmee een onbetrouwbare partner tonen, niet alleen ten opzichte van de drie andere regeringen, maar ook ten opzichte van het bedrijf Eurometaal dat als hoofdaannemer optreedt.

In de richting van de heer Van den Doel merkte de bewindsman nog op dat hij er bezwaar tegen had wanneer een lijst van landen waarnaar geen wapenexport zou mogen plaatsvinden geïnstitutionaliseerd zou worden. Hij was graag bereid die lijst met de commissie te bespreken, maar zal haar die lijst niet op papier voorleggen. Zo'n lijst wordt bekend en wanneer zou een land er dan vanaf mogen en erop moeten. Hij verklaarde zich nogmaals bereid een dergelijke opsomming van landen met de commissie te bespreken, op elk gewenst moment, maar was niet bereid die lijst op papier te zetten en daarmee te institutionaliseren.

Gelet op de tijd zegde de bewindsman ten slotte toe de nog resterende vragen schriftelijk te beantwoorden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Woltjer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Verspaget (PvdA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), Meyer (groep-Nijpels), De Haan (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Koenders (PvdA).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lilipaly (PvdA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks, Bukman (CDA), Gabor (CDA) en Dijksma (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD) en Wagenaar (PvdA).

Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Passtoors (VVD), Feenstra (PvdA) en Poppe (SP).

Naar boven