nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 6 april 1998
Met verwijzing naar de brief van de Griffier van de vaste Commissie voor
Buitenlandse Zaken d.d. 30 maart 1998 (zie bijlage), heb ik de eer U, mede
namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, als volgt te informeren.
De regering verwelkomt het Brits-Franse initiatief voor een EU-gedragscode
voor wapenexporten. Zij is van oordeel dat een dergelijke gedragscode uitdrukking
moet geven aan de politieke verantwoordelijkheid van de EU-Lid-Staten inzake
de uitvoer van wapens.
De Nederlandse inzet in de besprekingen over een ontwerp-tekst is in het
bijzonder gericht op: aandacht voor de illegale wapenhandel, dwingende passages
over mensenrechten, geen of althans geen verplichtende verwijzingen naar het
belang van de defensie-industrie, eenduidigheid over van het achtste criterium,
een goede onderlinge notificatie-procedure en gemeenschappelijke openbare
jaarrapportages. Ter toelichting op deze punten diene het volgende.
Hoewel de gedragscode betrekking heeft op legale exporten, gaat Nederland
ervan uit dat de Lid-Staten eveneens verantwoordelijkheden hebben ten aanzien
van illegale wapenuitvoer vanuit de EU. Hierbij is gerefereerd aan het door
Nederland geïnitieerde «EU-programma inzake de voorkoming en bestrijding
van de illegale handel in conventionele wapens», waar alle Lid-Staten
mee hebben ingestemd.
Door Nederland en andere landen zijn voorstellen gedaan om meer recht
te doen aan het belang van de mensenrechten.
Te nadrukkelijke en uitvoerige verwijzingen naar het militair-strategische,
industriële en commerciële belang van de defensie-industrie worden
door Nederland en tal van andere landen afgewezen. De code behoort immers
met name de politieke verantwoordelijkheden ten aanzien van wapenexporten
weer te geven.
Voorts acht Nederland het van belang dat de toepassing van het achtste
criterium in de praktijk zoveel mogelijk wordt geharmoniseerd en heeft daartoe,
als enige, concrete voorstellen gedaan.
Wat een onderlinge notificatie-procedure aangaat, is het Nederlandse standpunt
als volgt. Een Lid-Staat kan een export toestaan, terwijl een andere Lid-Staat
dit in een vergelijkbaar geval niet heeft gedaan. In een dergelijke situatie
behoort de Lid-Staat die voornemens is met een export in te stemmen, in de
eerste plaats de Lid-Staat die een vergunning heeft onthouden hierover te
informeren. Vervolgens kunnen tussen beide landen consultaties plaatsvinden.
De Lid-Staat die na consultatie besluit levering toe te staan dient echter
niet alleen de Lid-Staat in te lichten die dit in een soortgelijk geval heeft
geweigerd, maar ook alle andere Lid-Staten. Een Lid-Staat die weigert een
uitvoervergunning te verlenen, dient hierover eveneens alle andere Lid-Staten
in te lichten.
Nederland en de meeste Lid-Staten zijn er voorstander van om op basis
van jaarlijkse nationale rapporten een gemeenschappelijk rapport aan het Europees
parlement op te stellen, dat ook publiek zal worden.
Tot slot moge er nogmaals op worden gewezen dat de uiteindelijke versie
van de gedragscode wellicht minder ver zal gaan dan sommige Lid-Staten, zoals
Nederland, zouden willen. Per slot van rekening moeten vijftien Lid-Staten
het eens worden en dus zullen compromissen onvermijdelijk zijn. Een gedragscode
zou in ieder geval een stap behoren te zijn naar een uniformere en hopelijk
ook striktere toepassing van de bestaande acht EU-criteria voor wapenexporten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
BIJLAGE
's-Gravenhage, 30 maart 1998
Aan:
– de Minister van Buitenlandse Zaken
– de Staatssecretaris van Economische Zaken
Namens de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Economische
Zaken verzoek ik u om een brief aan de Kamer te zenden over het Brits-Franse
voorstel voor een nieuwe gedragscode van de Europese Unie inzake de uitvoer
van wapens. De commissie is voornemens de brief te agenderen voor het algemeen
overleg over wapenexportbeleid op 15 april aanstaande. Voorts verzoek ik u
de rapportage wapenexport over de tweede helft van 1997 vóór
7 april aanstaande aan de Kamer te zenden, zodat deze ook tijdens het overleg
van 15 april kan worden behandeld.
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Hommes