Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 21501-34 nr. 39 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 21501-34 nr. 39 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2004
Hierbij stuur ik u de geannoteerde agenda, de delen onderwijs en cultuur, van de Onderwijs, Jeugd en Cultuur Raad van 15–16 november a.s.
Ik wijs u er op dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standspunt bepaling van Nederland in deze OJC-Raad nog afstemming in de Ministerraad plaats zal vinden.
Mede namens de Staatssecretaris van Cultuur
GEANNOTEERDE AGENDA VOOR DE EU – ONDERWIJS/CULTUUR/JEUGD RAAD 15 NOVEMBER 2004 TE BRUSSEL T.B.V. DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Dit betreft de delen onderwijs en cultuur.
Het onderwijsdeel:
Na het vaststellen van de agenda en de lijst van A-punten staan de volgende punten op de agenda
Agenda punt 3. Voorstel voor een Besluit van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren: Voortgangsrapportage en debat
Op 15 juli 2004 bracht de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe generatie EU-onderwijsprogramma's (2007–2013) uit. Dit voorstel voorziet in de opvolging van de huidige Europese onderwijsprogramma's Socrates II, Leonardo II en eLearning en, vanaf 2009, Erasmus Mundus. Het voorstel omvat een viertal subprogramma's die de diverse onderwijssectoren omvatten: Comenius voor het primair en voortgezet onderwijs, Erasmus voor het hoger onderwijs, Leonardo voor het beroepsonderwijs en Grundtvig voor volwasseneneducatie. Daarnaast bevat het voorstel een transversaal programma met acties die meerdere subprogramma's raken (bijvoorbeeld talen en ICT) en een Jean Monnet-programma dat ondersteuning biedt aan instellingen en studies op het gebied van Europese integratie.
Het voorstel beoogt een bijdrage te leveren aan diverse componenten van de Lissabon strategie door de mobiliteit van leerlingen, studenten en onderwijskundig personeel te stimuleren en de samenwerking en uitwisseling tussen onderwijsinstellingen te bevorderen. Het voorstel verschilt van de bestaande stimuleringsprogramma's in zijn opzet, omvang en zijn budget. Zo is sprake van één geïntegreerd programma i.p.v. vier afzonderlijke programma's en kent het programma ten opzichte van zijn voorgangers gemiddeld een verdrievoudiging van het uitwisseling- en samenwerkingsvolume (dit leidt tot de volgende doelstellingen: deelname van 1 op 20 leerlingen aan Comenius, totaal van 3 mln. Erasmus deelnemers in 2011 en 150 000 resp. 25 000 deelnemers aan Leonardo en Grundvig in 2013). Tenslotte gaat het voorstel uit van een aanzienlijke budgettaire stijging (van ca. € 4 mld. naar € 13.6 mld.).
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap is er vooral gesproken over de inhoudelijke kant van dit voorstel. Over de gevraagde financiële enveloppe zal in het kader van de onderhandelingen over de financiële perspectieven 2007–2013 worden beslist. Een gemeenschappelijk standpunt van Raad en Commissie wordt daarom niet voor medio 2005 voorzien.
In de OJC-Raad ligt een voortgangsrapport ter tafel over de besprekingen die tot op heden zijn gevoerd. Hierbij werd duidelijk dat er op hoofdlijnen overeenstemming bestaat over de inhoud van het programma. Maar er zijn ook punten waar nog nadere discussie over gevoerd moet worden. Tijdens de OJCRaad zal er besproken worden in hoeverre «de taalacties en de ICT acties» in het transversale programma een plaats moeten vinden of juist in de vier specifieke subprogramma's. Hierbij zal tevens aan de orde komen of specifiek «het leren van een tweede vreemde taal» moet worden gestimuleerd of «het leren van vreemde talen in het algemeen».
Ook zal «kwaliteit van mobiliteit» aan de orde komen met daarbij de vraag in hoeverre een handvest «kwaliteit van de mobiliteit» bij het invoeren van de nieuwe programma's behulpzaam zal zijn.
De volgende voorzitterschappen zullen met name aandacht besteden aan vragen als: de mate van centrale (Brusselse)/decentrale (lidstaten) verantwoordelijkheid bij de vaststelling en uitvoering van de verschillende programma acties; het terugdringen van administratieve lasten; de verdeling van de gelden over de verschillen deel-programma's.
Tijdens de besprekingen over het programma is tevens het onderwerp «meeneembaarheid van studie financiering» aan de orde gekomen en de toenemende spanning die er ontstaat tussen de wensen van de lidstaten om de mogelijkheden van meeneembaarheid van studiefinanciering te verruimen en uitspraken van het Europese hof. Op verzoek van het voorzitterschap heeft de Commissie besloten een groep van juridische experts bij elkaar te roepen, die na zal gaan welke mogelijkheden er zijn om deze problematiek binnen de bestaande EU-kaders op te lossen en tevens aandacht zal besteden aan de vraag in hoeverre de mogelijkheid bestaat om voor het oplossen van deze problematiek nieuwe juridische instrumenten te introduceren.
Nederlands standpunt: Ik kan mij vinden in de huidige opzet van het programma, waarbij ik van mening ben dat een transversaal programma van voldoende omvang, ook voor de onderdelen taal en ICT, een uitdrukking vormt van het geïntegreerde karakter van het nieuwe programma.
Met het voorstel van de Commissie om vooral het leren van eentweede vreemde taal te bevorderen via het programma kan ik akkoord gaan.
Ik zal zoveel mogelijk stimuleren om in de nieuwe programma's voorwaarden op te nemen die de kwaliteit van de mobiliteit garanderen/stimuleren.
Ten slotte zal ik er de komende periode op blijven aandringen, dat de problematiek van de meeneembaarheid van studie financiering binnen de EU context moet worden opgepakt.
Agenda punt 4: Onderwijs en Burgerschap
Tijdens de Raad zal naar verwachting een rapport van het voorzitterschap worden aanvaard over «actief burgerschap» en de rol van het onderwijs daarin.
Dit rapport beantwoordt het verzoek van de Europese Voorjaarsraad (regeringsleiders) van 2003 aan de onderwijsministers om hen voorjaar 2005 te rapporteren over (het bevorderen van) de bredere rol van onderwijs en zijn culturele aspecten.
Naar aanleiding van het verzoek van de regeringsleiders in 2003 heb ik tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap het thema «actief burgerschap» op de Europese onderwijs agenda gezet: de informele bijeenkomst van Onderwijsministers in Rotterdam van juli jl. (zie mijn brief van 4 oktober jl., kamerstuk 21 501-34, nr. 38) heeft daarvoor een belangrijke aanzet gegeven. De agendering door Nederland van het thema heeft ertoe geleid dat er breed draagvlak is ontstaan voor de gedachte dat onderwijs een rol heeft bij het bevorderen van actief burgerschap in Europa.
Zowel de kernboodschap (de Onderwijsraad ziet het versterken van burgerschap en sociale integratie door middel van onderwijs als een extra bijdrage aan het bereiken van de Lissabon doelen, met name op het terrein van de sociale cohesie) als de verdere acties op Europees niveau (in het toekomstige onderwijsprogramma is burgerschap één van de thema's waaraan aandacht zal worden besteed) sluiten goed aan bij de inzet van het Nederlands voorzitterschap.
Behalve op het Europese niveau is burgerschap ook op nationaal en op instellingsniveau belangrijk. Hier ligt zelfs, gezien de subsidiariteit, het primaire aandachtsgebied voor de lidstaten: ministers worden aangemoedigd om in hun eigen onderwijs systemen ervaringen m.b.t. het onderwijzen van burgerschap (binnen of buiten het curriculum) aan te moedigen, bijvoorbeeld door het vormen van netwerken op dit terrein te stimuleren. Initiatieven zullen worden aangemoedigd om burgerschap en sociale integratie in de lerarenopleiding op te nemen.
Ook na het voorzitterschap zal Nederland zich er voor inzetten dit onderwerp blijvend op de agenda te houden: op basis van al gedaan werk zal een analyse worden gemaakt om de mogelijkheden te onderzoeken om indicatoren over dit onderwerp te ontwikkelen. Bij deze analyse zal tevens het bredere werk, dat de Commissie thans onderneemt om «actieve burgerschap indicatoren» te ontwikkelen worden betrokken.
Nadat het rapport is vastgesteld en aan de Europese Raad is aangeboden zal ik het u toezenden.
Agenda punt 5: De voortgang van het Kopenhagen proces: Resolutie over de voortgang van de versterkte Europese samenwerking op het terrein van het beroeps onderwijs
In vervolg op de Verklaring van Kopenhagen (december 2002) waarin door de ministers van beroepsonderwijs in Europa tezamen met de sociale partners een verklaring werd aangenomen om de Europese samenwerking in het beroepsonderwijs te stimuleren,wordt tijdens de vervolg conferentie in Maastricht op 15 december a.s. een Maastricht Communiqué voorzien. In dit communiqué worden vervolg afspraken vastgelegd. Als basis voor het Maastricht Communiqué zal de Europese Raad van Onderwijsministers tijdens de OJC Raad naar verwachting Raadsconclusies vast stellen. In deze conclusies worden de resultaten genoemd die in vervolg op de Verklaring van Kopenhagen zijn bereikt en worden de prioriteiten en acties vastgelegd die de komende periode worden ondernomen ten einde de bijdrage van beroepsonderwijs en training aan het bereiken van de Lissabon doelstellingen te optimaliseren.
In de conclusies wordt een onderscheid gemaakt tussen prioriteiten op nationaal niveau en internationaal niveau:
Nationale prioriteiten zijn onder meer:
– Instrumenten ontwikkelen en introduceren gericht op het verbeteren en het verder ontwikkelen van het beroepsonderwijs en de praktijk hiervan (bijv: begeleiding, kwaliteitsborging en waardering van niet formeel en informeel leren)
– Competenties voor de arbeidsmarkt versterken: leren te leren, leven lang leren, en de betrokkenheid van werkgevers, werknemers, en docenten bij het ontwerpen van competenties vergroten
– Het creëren van open, aantrekkelijke en voor iedereen toegankelijke leeromgevingen
– Het ontwikkelen van een nieuwe pedagogiek in het beroepsonderwijs.
Europese prioriteiten zijn onder andere:
– Het ontwikkelen van een European Credit Transfer System voor het beroepsonderwijs
– Aandacht voor de veranderende rol van docenten in het beroepsonderwijs
– Het ontwerpen en onderzoeken van een ontwerp European Qualifications Framework voor het beroepsonderwijs
– Nauwere samenwerking met degenen die het Europese beleid op economisch, arbeidsmarkt en sociale cohesie terrein ontwikkelen, en sterkere verbanden met stakeholders inclusief de sociale partners op zowel Europees, nationaal, regionaal als sectoraal niveau.
Agendapunt 6: Rapport van de groep op hoog niveau (Kok) met een advies aan de Commissie over het Mid Term Review van het Lissabon proces: Oriënterend debat
Het advies van de groep op hoog niveau (o.l.v. Dhr. Kok) over het Mid Term Review van het Lissabon proces zal 3 november aan de Commissie worden aangeboden. Op 15 november zal over de onderwijs aspecten hiervan in de OJC-Raad een oriënterend debat worden gehouden.
De EU-ministers van Onderwijs en van Jeugd zullen een gemeenschappelijke lunch houden, waarbij Nederland het project «Jong» zal presenteren.
Het Cultuur/Audiovisueel deel (de agendapunten 11 t/m 18)
Agenda punt 11. Voorstel voor een nieuw Europees cultuurprogramma (Cultuur 2007)
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket van voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007–2013. Het programma «Cultuur 2007» is de opvolger van het huidige cultuurprogramma «Cultuur 2000», dat in 2006 afloopt. Het nieuwe cultuurprogramma zal openstaan voor alle gebieden van kunst en cultuur en voor een grote variëteit aan culturele actoren (van nationale en lokale overheden tot netwerken en ondernemingen in de culturele sector). Nieuw is dat het programma zich distantieert van een sectorale benadering (artistieke en culturele disciplines). Aanvragers zijn vrij projecten in te dienen die passen binnen de algemene doelstellingen van het programma. De Commissie stelt een budget voor van totaal € 421 miljoen voor de gehele looptijd.
De primaire doelstellingen van het Cultuur 2007 programma zijn:
1. Het bevorderen van Trans-Europese mobiliteit van personen werkzaam in de culturele sector.
2. De bevordering van mobiliteit van kunstcollecties.
3. De bevordering van de interculturele dialoog.
Het programmavoorstel kent drie actielijnen:
1. Ondersteuning van culturele acties door contactpunten, samenwerkingsacties en bijzondere acties.
2. Ondersteuning van Europese organisaties die op Europees niveau actief zijn.
3. Ondersteuning van onderzoek, het verzamelen en verspreiden van informatie over culturele samenwerking.
In het voorstel kiest de Commissie, in het bijzonder in actielijn 1, voor grootschaligere projecten. Dit is een belangrijke verbetering in vergelijk met het huidige programma, waar de mogelijkheid tot indienen van kleine projecten leidde tot een versnippering. De grootschaligheid leidt tevens tot betere kansen voor Nederland, dat traditioneel sterk is in het organiseren van grootschalige culturele projecten. Nederland ondersteunt dan ook het voorstel van de Europese Commissie. De eerste discussies onder Nederlands voorzitterschap hebben echter duidelijk gemaakt dat de meningen over de wenselijkheid van schaalvergroting nogal verschillen. Tal van lidstaten hechten juist grote waarde aan de mogelijkheid voor kleine subsidies voor kleine projecten.
Een ander punt waar verschil van inzicht bestaat, is de vraag of bepaalde culturele sectoren in het programma specifiek dienen te worden genoemd. Enkele lidstaten dringen aan op vermelding van het culturele erfgoed. De Europese Commissie en tal van andere lidstaten waaronder Nederland zijn tegen een benoemen van specifieke sectoren.
Het Nederlandse voorzitterschap heeft voor de Raad de twee genoemde punten (grote of kleine projecten, wel of geen sectoren vermelden) geagendeerd voor discussie.
Agendapunt 12. Het werkplan van de Raad over cultuur 2005–2006
Het voorstel voor een Werkplan Cultuur 2005–2006 werd door het Nederlandse Voorzitterschap gedaan in het discussiedocument «Call for Culture». In de discussie op basis van dit document, zijn door de Europese ministers een aantal prioriteiten aangegeven in de informele ministersbijeenkomst die in juli in Rotterdam plaats had. Het verslag van deze bijeenkomst en het discussiedocument gingen u op 4 oktober jl. toe.
Het Nederlandse voorzitterschap is er in geslaagd brede steun te krijgen voor een werkplan. De politieke lijn, zoals die in Rotterdam werd uitgezet, is helder vastgelegd. Wij mogen nu ook concluderen dat een aantal voorzitterschapconferenties, in het bijzonder die over collectiemobiliteit, mobiliteit van personen en digitalisering, ons in staat hebben gesteld om «bottom up», een aantal wensen van de sector mee te nemen. Ook is het winst dat de Europese Commissie en de komende voorzitterschappen zich zeer nadrukkelijk achter de acties in het werkplan hebben gesteld. Het werkplan spoort ook goed met de lijn zoals die wordt uiteengezet voor het nieuwe cultuurprogramma. Hierdoor zullen naar onze verwachting een aantal acties ook daar een vervolg krijgen.
Het werkplan zoals dat op 16 november voor besluitvorming in de Raad voorligt heeft vijf actielijnen:
1. Een nader onderzoek zal worden gedaan naar de bijdrage die cultuur (culturele en audiovisuele industrie) geeft aan de Europese concurrentiekracht. Een rapportage over dit onderwerp aan de Europese Raad in de eerste helft van 2006 is voorzien.
2. De samenwerking tussen lidstaten op het terrein van digitalisering van het culturele erfgoed zal een nieuwe impuls krijgen (nieuw actieplan in de tweede helft van 2005).
3. De Europese Commissie zal in de eerste helft van het volgende jaar met een voorstel komen voor een hernieuwd cultuurportaal dat zich zal richten op het verbeteren van: de mobiliteit van collecties, mobiliteit van personen werkzaam in de culturele sector en de interculturele dialoog.
4. Nog dit jaar zal een groep van Europese experts onder voorzitterschap van directeur Ronald de Leeuw van het Rijksmuseum beginnen te werken aan een advies over acties ter bevordering van de Europese collectiemobiliteit. Dit advies zal uitmonden in een actieplan voor collectiemobiliteit, dat in de tweede helft van 2006 tot stand komt.
5. Tot slot zal nader onderzoek worden gericht naar de bestaande belastingobstakels die specifiek een vrij verkeer van artiesten in de EU in de weg staan. De vraag of de rechtspraak van het Europese Hof op dit terrein wel goed wordt nageleefd zal hierbij centraal staan.
Agendapunt 13. Benoeming van leden van de Raad voor de jury die adviseert over de nominatie van de Europese Culturele Hoofdstad.
Op grond van het desbetreffende Raadsbesluit tot de jaarlijkse instelling van een Europese culturele hoofdstad moeten twee juyleden namens de Raad worden benoemd voor de jury die moet adviseren over de hoofdstad voor het jaar 2009. Het voorstel is de Ier Charles Hennesy en de Nederlander Bert van Meggelen te benoemen.
Agenda punt 14. Mandaat voor de Europese Commissie om deel te nemen aan de onderhandelingen die binnen UNESCO worden gevoerd over een conventie inzake culturele diversiteit
Met het oog op de lopende onderhandelingen over een conventie ter bescherming van de diversiteit van culturele inhoud en artistieke expressies (UNESCO) verzocht de Europese Commissie om een onderhandelingsmandaat. Een mandaat wordt nu ter besluitvorming aan de Raad voorgelegd.
De verklaring voor dit verzoek is gelegen in het feit dat de ontwerpconventie op onderdelen direct raakt aan gemeenschapsbevoegdheden. De Europese Commissie heeft als gevolg van haar positie als «hoeder» van het Verdrag en het «acquis communautaire» een direct belang om in de onderhandelingen betrokken te worden.
Het voorstel voor het programma «Media 2007» maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007–2013. Het Media 2007 programma is de opvolger van het huidige Media 2007 programma. Dit voorstel is, net als het Cultuur 2007 programma, tijdens het Nederlandse voorzitterschap voor het eerst in behandeling genomen.
Voor «Media 2007» stelt de Europese Commissie een budget voor van € 1055 miljoen voor de gehele looptijd.
Het nieuwe programma voegt de twee huidige mediaprogramma's bijeen en integreert de diverse componenten van de Europese audiovisuele productieketen (zowel actielijnen ter ondersteuning van ontwikkeling, distributie en promotie, opleiding als proefprojecten m.b.t. nieuwe informatietechnologie, zijn hierin opgenomen). Door de instelling van één geïntegreerd programma, zullen de communautaire maatregelen in de audiovisuele sector structureel worden vereenvoudigd. De Commissie is onder meer van plan de aanvraag- en toekenningsprocedures van het programma te vereenvoudigen.
De primaire doelstellingen van het Media 2007 programma zijn:
1. De instandhouding en bevordering van de Europese culturele diversiteit en het audiovisuele erfgoed.
2. Het vergroten van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector op een open en concurrerende markt.
3. De stimulering van interculturele dialoog en kennis van elkaars cultuur.
4. De bevordering van de verspreiding en circulatie van Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie.
Het voorgestelde programma kent een viertal horizontale prioriteiten:
1. Het belang van het creatieve proces in de Europese audiovisuele sector en de culturele waarde van het Europese film- en audiovisuele erfgoed.
2. De noodzaak tot versterking van de productiestructuren van het MKB, dat de kern van de audiovisuele sector vormt, met als doel het concurrentievermogen te verbeteren.
3. De noodzaak tot vermindering van de, zoals de Cie stelt, wanverhouding op de Europese audiovisuele markt tussen landen met een grote productiecapaciteit enerzijds en landen met een geringe productiecapaciteit of een beperkt taalgebied anderzijds.
4. Bevordering van marktontwikkelingen met betrekking tot digitalisering
Een van de basisgedachten van het programma is de Europese audiovisuele sector beter te laten profiteren van de mogelijkheden van de interne markt. De audiovisuele sector heeft zowel in creatieve als economische zin een groot potentieel maar is tegelijk kwetsbaar, vanwege de fragmentatie van de audiovisuele markt en de risico's van het audiovisuele product. Het programma beoogt de spelers op deze markt te stimuleren om zowel in de pre- als postproductiefase een duidelijke Europese strategie te ontwikkelen, waardoor de afzetmarkt wordt vergroot en daarmee de structuur van de sector versterkt.
Omdat het programma zich richt op de pre- en postproductiefase, is het complementair aan het nationale stimuleringsbeleid dat zich in vrijwel alle lidstaten richt op de productiefase.
Binnen het programma ligt een sterke nadruk op distributie. Vanwege de grote impact van audiovisueel product (iedere Europeaan heeft televisie) wordt transnationale distributie van Europese audiovisuele werken gezien als een belangrijke manier om bij te dragen aan de 3e doelstelling, de interculturele dialoog.
Nederland staat positief tegenover de algemene lijn van dit programma. Met name de beoogde vereenvoudiging van de procedures is voor Nederland van belang, omdat dit de gebruiksvriendelijkheid ten goede kan komen. Nederland hecht ook waarde aan de speciale aandacht voor landen met een geringe productiecapaciteit of gering taalgebied.
De discussie over dit programma is onder Nederlands voorzitterschap begonnen. Daarbij tekenen zich twee onderwerpen af die zich goed lenen voor een agendering in de Raad.
– In de eerste plaats is er de vraag of het programma de juiste balans slaat tussen landen met een grote productiecapaciteiten en landen met een geringe productiecapaciteit en/of een beperkt taalgebied. In het programma worden enige maatregelen voorgesteld om de kleinere lidstaten positief te discrimineren. De vraag die voorligt is of deze maatregelen voldoende zijn om markttoegang te krijgen.
– Ten tweede streeft het programma ernaar om omroepen meer te betrekken bij de verspreiding van Europese audiovisuele werken. De vraag is ook hier of de voorstellen van de Commissie de juiste maatvoering geven.
Aan de ministers is gevraagd zich op 16 november over deze twee onderwerpen uit te spreken.
Agenda punt 16. Aanbeveling van de Raad en Europees Parlement over het Audiovisueel erfgoed
De aanbeveling behandelt de verschillende aspecten die van belang zijn voor het behoud van het audiovisuele erfgoed in de lidstaten. Achtereenvolgens komen aan de orde: het belang van het systematisch verzamelen, catalogisering, restauratie, toegankelijkheid, opleiding, depot en samenwerking tussen betrokken instanties.
Over de tekst bestaat overeenstemming in Raadskader, maar voor de verdere besluitvorming is een behandeling door het Europees Parlement (EP) noodzakelijk. Het EP is echter nog maar net met de behandeling begonnen.
In de Raad is dit punt dan ook niet voor discussie geagendeerd. Wel wordt gemarkeerd dat er binnen Raadskader overeenstemming bestaat.
Agendapunt 17. Aanbeveling van de Raad en Europees Parlement de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten
Deze aanbeveling is een aanvulling op Aanbeveling 98/560/EG om rekening te houden met technologische ontwikkelingen en is van toepassing op door middel van elektronische netwerken voor het publiek beschikbaar gestelde audiovisuele en online-informatiediensten. De aanbeveling verzoekt lidstaten, bedrijfstakken en andere betrokken partijen om effectieve maatregelen te bevorderen ten behoeve van de bescherming van minderjarigen, bijvoorbeeld door middel van media-educatie door ouders, leerkrachten en opleiders en aparte media-educatieprogramma's. Voorts wordt aanbevolen, waar dienstig en noodzakelijk, om kwalitatief hoogstaande inhoud en diensten voor minderjarigen toegankelijker te maken, onder meer in onderwijsinstellingen en openbare gebouwen.
Inzake het recht van weerwoord worden de Lidstaten verzocht om een recht van weerwoord op te nemen voor alle online-media, waarbij de wijze van uitoefening van dit recht aangepast moet kunnen worden aan de bijzondere kenmerken van de verschillende typen media.
Een uitzondering is geformuleerd voor Lidstaten die geen recht van weerwoord hebben maar andere gelijkwaardige middelen of Lidstaten waar grondwettelijke bezwaren bestaan tegen een recht van weerwoord. Op grond hiervan ontstaat voor Nederland geen verplichting om een recht van weerwoord op te nemen.
Over de tekst bestaat overeenstemming in Raadskader, maar voor de verdere besluitvorming is een behandeling door het Europese Parlement (EP) noodzakelijk. Het EP is echter nog maar net met de behandeling begonnen. In de Raad is dit punt dan ook niet voor discussie geagendeerd. Wel wordt gemarkeerd dat er binnen Raadskader overeenstemming bestaat.
Agenda punt 18. Bevoegdheid van de lidstaten tot bepaling van de taak van de publieke omroep op het terrein van de nieuwe informatiediensten
Duitsland heeft aangedrongen op agendering van dit onderwerp, dat door het voorzitterschap reeds als onderwerp voor de informele discussie tijdens de lunch is geagendeerd. Duitsland wil op de formele raad de bevoegdheid van de lidstaten voor de organisatie en financiering van de publieke omroep aan de orde stellen. Duitsland heeft getracht een resolutie hierover aangenomen te krijgen maar steun hiervoor ontbrak bij de overige lidstaten. De Duitse Minister zal nu in haar interventie het belang van de publieke omroep aan de orde stellen.
In het kader van het Voorzitterschap heeft Nederland in september 2004 een expertconferentie gehouden over de toekomstige rol van de publieke omroepen in Europa. De voorzitter van de conferentie heeft enkele conclusies getrokken die de basis vormen voor de lunchbespreking na de Raad. Met name zal de Ministers gevraagd worden hoe zij de bijdrage zien van de publieke omroepen aan het bevorderen van de culturele diversiteit in Europa. Tevens zal besproken worden hoe de publieke omroepen binnen hun taakopdracht mee kunnen gaan met de technologische en marktontwikkelingen. De besprekingen tijdens de lunchbijeenkomst hebben een informeel karakter en naar aanleiding hiervan zullen geen conclusies getrokken worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-34-39.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.