Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 21501-34 nr. 237 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 21501-34 nr. 237 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2014
Op 25 november 2014 vindt in Brussel de Formele Sportraad plaats, als onderdeel van de Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad van de Europese Unie. In deze brief worden de onderwerpen die betrekking hebben op het beleidsterrein van Sport nader toegelicht en treft u de kabinetsinzet aan.
Bijgaand doe ik u de geannoteerde agenda voor deze Raad toekomen en stuur ik u tevens het verslag van de Informele Sportraad van 20–21 oktober jl. in Rome.
Ik wijs u erop dat over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
Hierbij vindt u de inzet van het kabinet op de agendapunten:
Achtergrond
De voorgestelde conclusies omvatten uiteenlopende stimulerende maatregelen met betrekking tot sport en innovatie onder andere op de volgende gebieden:
– de ontwikkeling van intersectorale en grensoverschrijdende clusters gericht op innovatie en economische groei (betrokken partijen zijn onder meer universiteiten, onderzoekscentra, R&D industrie en sportorganisaties);
– het stimuleren van duurzame financiering op basis van zelfvoorziening en publiek-private samenwerking;
– aandacht voor sport en innovatie in bestaande EU financieringsprogramma’s;
– uitwisseling «best practices» ten behoeve van strategische partnerships, en
– aandacht voor de sport – en innovatie industrie in het kader bilaterale relaties van de EU met derde landen.
De Raadsconclusies kunnen worden gerelateerd aan de tweede pijler van het EU Werkplan Sport (2014–2017), waarin de economische dimensie van sport centraal staat. De voorstellen in de Raadsconclusies zijn suggesties voor de lidstaten, zonder dwingende regelgevende maatregelen. Hierdoor blijft er veel ruimte over voor nationaal beleid.
De concept-Raadsconclusies zijn op nationaal niveau besproken met een aantal betrokken partijen uit de sport- en innovatiesector. Daaruit is samenvattend het volgende naar voren gekomen. Men was zeer positief dat de verbinding sport en innovatie in EU kader wordt geagendeerd en men ziet kansen in Europese samenwerking. Het kan de positie van de EU op mondiaal niveau verstevigen en de werkgelegenheid stimuleren. Vooral Europese samenwerking in de vorm van grensoverschrijdende intersectorale clusters vindt men wenselijk. Om de belangen voor de maatschappij (waaronder op het terrein van volksgezondheid), de sport en het bedrijfsleven te borgen wordt een strategische onderzoeksagenda van groot belang geacht, daar kan de Europese Commissie een rol kunnen spelen. Bij deze strategische agenda gaat het om de combinatie van maatschappelijke en economische belangen en kansen die rond sport, onderzoek en innovatie spelen.
Inzet Nederland
Nederland kan zich goed vinden in de insteek dat sport niet alleen van grote maatschappelijke waarde is maar ook een belangrijke economische waarde heeft. Sport kan dienen als aanjager van productinnovatie, zowel in de eigen sector als in aanpalende sectoren. In de conclusies wordt daarom een verbinding gelegd met groei en werkgelegenheid in de EU.
Tijdens de behandeling van het document in de raadswerkgroepen Sport is door Nederland, in het kader van het kabinetsbeleid op dit punt, wel goed gelet op de subsidiariteit. Hierbij was de inzet gericht op stimulerende maatregelen met grensoverschrijdende werking, waarbij EU samenwerking meerwaarde biedt boven nationaal beleid. Die samenwerking is vooral van belang in het kader van grensoverschrijdende en intersectorale clusters ter versterking van de Europese sport – en innovatie industrie.
Nederland is van mening dat de conclusies evenwichtig zijn in het licht van de subsidiariteit en staat positief tegenover de meerwaarde die Europese samenwerking kan hebben in het kader van de voorgestelde stimuleringsmaatregelen. De punten sluiten ook goed aan bij het nationale beleid op het gebied van sport en innovatie. Dit overwegende zal Nederland instemmen met de Raadsconclusies.
Achtergrond
Het voorzitterschap heeft een gastspreker uitgenodigd om het debat in te leiden en zijn ideeën en kijk op deze problematiek met de Ministers te delen: de heer Giovanni MALAGÒ (voorzitter van het Italiaans Nationaal Olympisch Comité – CONI). Daarnaast heeft het voorzitterschap ten behoeve van dit agendapunt een discussiedocument opgesteld waarin is aangegeven dat de Ministers tijdens het debat zullen worden verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wat zijn de oorzaken van de achteruitlopende sportbeoefening en lichaamsbeweging onder kinderen in de schoolgaande leeftijd?
2. Wat kunnen regeringen en overheden – rekening houdend met de huidige beperkingen in de overheidsuitgaven – doen om de huidige trend om te keren en sportbeoefening en lichaamsbeweging voor deze leeftijdscategorie te stimuleren?
Om alle Ministers de kans te geven het woord te voeren, wordt de spreektijd beperkt tot maximaal twee/drie minuten.
Inzet Nederland
Het onderwerp sport en school is een belangrijk nationaal beleidsthema maar NL zal eerst opmerken dat het, in het licht van subsidiariteit (Europees wat kan, nationaal wat moet) vindt dat de focus van de EU op sportterrein niet zou moeten liggen bij dit onderwerp. NL is uiteraard wel bereid om in de Raad goede voorbeelden te delen om op die manier van elkaar te leren.
Ten aanzien van de eerste vraag zal NL opmerken dat de sportdeelname van schoolkinderen in Nederland juist een lichte stijging vertoont voor de buitenschoolse sportdeelname. Als de groep jeugd wordt uitgesplitst in de leeftijdsgroepen 6 tot en met 11 jaar en 12 tot en met 17 jaar is er met name een stijging in de buitenschoolse sportdeelname van kinderen in de leeftijd van de basisschool te zien (85% in 2006, 88% in 2011 en 91% in 2013).1 Hiernaast zal worden aangegeven dat kinderen niet alleen buitenschools sporten maar ook tijdens schooluren. De lestijd voor bewegingsonderwijs in het primair onderwijs is al jaren stabiel. Ook in het voortgezet onderwijs is het aantal uren bewegingsonderwijs stabiel. In het eerste leerjaar wordt het meeste bewegingsonderwijs gegeven en gedurende de verdere schooltijd loopt het sterk af. Grootste belemmering voor het aanbieden van meer uren bewegingsonderwijs zowel in PO als VO is het tekort aan accommodaties.
Ten aanzien van de tweede vraag zal opgesomd worden wat in Nederland wordt gedaan om sport en beweging te stimuleren:
• De Ministeries van VWS en OCW ondersteunen de onderwijsraden (po, vo en mbo) bij de uitvoering van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl (SBGL).
– Het doel van de Onderwijsagenda SBGL is om te komen tot een kwantitatieve en kwalitatieve toename van sport, bewegen en een gezond leefstijlaanbod in en rondom de school.
– De ambitie van het Nederlands kabinet en de PO-raad is dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling twee uur bewegingsonderwijs door een bevoegd docent krijgt. Waar mogelijk wordt gestreefd naar drie uur.
• Een uitdagend schoolplein nodigt kinderen uit spelenderwijs meer te bewegen en sporten.
• Daarnaast worden buurtsportcoaches ingezet (gefinancierd vanuit de Ministeries van VWS, OCW en de gemeenten). Vanaf 2014 is vanuit VWS en OCW structurele financiering beschikbaar voor 2.900 buurtsportcoaches. Met de inzet van buurtsportcoaches wordt bereikt dat: meer mensen kunnen sporten en bewegen in de buurt, sportverenigingen worden versterkt, verbinding wordt gelegd tussen de sportsector en andere sectoren (zoals onderwijs, welzijn, kinderopvang, zorg), en sport als middel kan worden ingezet voor andere doelen zoals het bevorderen van leefstijl, leefbaarheid, weerbaarheid en participatie.
• Tenslotte heeft het Ministerie van VWS een subsidieregeling beschikbaar voor lokale initiatieven (de Sportimpuls die vanaf 2012 van start is gegaan). De Sportimpuls ondersteunt lokale sport- en beweegaanbieders bij het opstarten en uitvoeren van nieuwe activiteiten in de buurt, met name waar achterstanden worden geconstateerd. De inzet is dat de projecten na een projectperiode van twee jaar zelfstandig kunnen worden voortgezet. Er zijn drie verschillende Sportimpuls regelingen»: één gericht op alle doelgroepen, één gericht op kinderen («kinderen sportief op gewicht») en één gericht op jeugd in lage inkomensbuurten. Inmiddels zijn in totaal bijna 550 lokale Sportimpuls projecten van start gegaan, hiervan worden eind 2014 de eerste 175 projecten afgerond.
Onder overige punten:
Er zal door één van de EU vertegenwoordigende lidstaten een terugkoppeling worden gegeven van de WADA bijeenkomsten op 15 en 16 november jl. in Parijs.
Inzet Nederland
Nederland kan op dit punt aanhoren.
Debat «Sport and social inclusion: immigrants, disadvantaged groups and urban peripheries»
Het Voorzitterschap had gastspreker Piero Fassino (burgemeester van Turijn) uitgenodigd over «Sport and social inclusion: immigrants, disadvantaged groups and urban peripheries» te spreken. Turijn is Europese hoofdstad van Sport in 2015. In zijn inleiding gaf de heer Fassino aan dat sport de samenleving positief kan beïnvloeden en als instrument kan dienen voor integratie en samenbinding van mensen in de samenleving.
Daarna was het woord aan de lidstaten. Veel lidstaten benadrukten het belang van de sport voor sociale inclusie van groepen en noemden sport als instrument voor integratie. Sport brengt mensen samen, onafhankelijk van de achtergrond en door alle grenzen heen. De lidstaten gaven aan dat het achtergronddocument van het voorzitterschap (bijgevoegd2) een goede weergave is van het onderwerp.
Verder refereerden de lidstaten aan allerlei nationale projecten («best practices») waaronder integratieprojecten, « sports for all» initiatieven, verschillende projecten voor specifieke groepen uit de samenleving. Deze groepen waar extra aandacht voor is zijn bijvoorbeeld immigranten, mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking, achtergestelde groepen, ouderen, kinderen, scholieren en mensen in gevangenissen.
Nederland benadrukte de goede resultaten van inclusief beleid en noemt nationale programma’s zoals Sport en bewegen in de buurt en het «Special heroes» project. Verder is aangegeven dat in ons land voor sporters met een handicap de afgelopen tien jaar vol is ingezet op organisatorische integratie. Als voorbeeld is de overeenkomst genoemd die door alle sportbonden in Nederland is getekend waarin ze verklaren dat sporters met een handicap lid kunnen worden van een reguliere sportvereniging. Meerdere lidstaten vinden een uitwisseling van «best practices» belangrijk. Dit kan bijvoorbeeld via sportorganisaties, sociale media, internet platforms, het Sportforum dat jaarlijks wordt georganiseerd door de Europese Commissie en via de EU Expertgroepen. Een beperkt aantal lidstaten vraagt om een actieve coördinerende rol van de Europese Commissie. Hier is Nederland samen met een meerderheid van de andere lidstaten geen voorstander van.
Meerdere lidstaten noemen nog het belang van het Europese subsidieprogramma «Erasmus Plus» voor dit onderwerp en de toekomstige Europese Week van de Sport. Ook de betekenis van de Paralympische Spelen en Special Olympics voor dit onderwerp wordt onderstreept («what people can do instead what they can't do»).
Tot slot nam Eurocommissaris Vassiliou het woord over de Europese Week van de Sport, die vanaf 2015 jaarlijks zal plaatsvinden in september («a pan-European initiative underlining the ambition to promote the practice of sport and physical activity in Europe in the long term»). Er zijn EU gelden beschikbaar voor het programma in het financieringsprogramma Erasmus Plus. Lidstaten worden gevraagd om een nationaal coördinatiepunt door te geven en om jaarlijks minimaal één (sport)evenement te organiseren. De evenementen in de lidstaten zullen plaatsvinden onder EU « label». De Europese Commissie is momenteel voorbereidingen aan het treffen voor onder meer: een ambassadeursprogramma, een label voor de Europese Sportweek, de mogelijkheid van partnerships met sportorganisaties en een communicatie campagne. Er is ook een «steering committee» van sport stakeholders opgericht om de EC van input te voorzien.
Debat «Financial Fair Play»
De heer Platini (voorzitter van de UEFA) is door het Italiaans voorzitterschap gevraagd een inleiding te verzorgen over het Financial Fair Play systeem van de UEFA (hierna FFP). Het systeem werkt volgens Platini goed en wordt ook strikt gehandhaafd middels het boetesysteem. FFP moet leiden tot een cultuuromslag bij de voetbalclubs in Europa. Ook refereert Platini in dit kader aan «third party ownership» van spelers, dat volgens de UEFA moet worden bestreden in het licht van integriteit, contractvrijheid en fundamentele rechten van spelers. Europese samenwerking is belangrijk met betrekking tot Financial Fair Play, daarom is UEFA blij met het MoU tussen de UEFA en de Commissie.
Commissaris Vassiliou geeft aan dat zij samenwerking met UEFA ook belangrijk vindt en om die reden is een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend door de Commissaris en de heer Platini op 14 oktober 2014. Het MoU is gepubliceerd op de volgende site van de EC: ec.Europa.eu/sport/news/2014/docs/uefa2014_en.pdf. Het gaat om een politiek akkoord zonder juridische gevolgen. Het doel is om de gestructureerde dialoog tussen de EC en de UEFA te versterken, waarbij verschillende thema’s worden genoemd zoals integriteit in de sport, «good governance», financiële stabiliteit en transparantie en de sociale dialoog in de sport.
Alle lidstaten die het woord nemen spreken hun waardering uit voor het initiatief van de UEFA voor FFP. Het draagt bij aan financiële stabiliteit van clubs op basis van de voorwaarde dat er niet meer uitgegeven mag worden dan er binnenkomt («break even»). Het is belangrijk voor «fair competition» in Europa en het is goed dat de sport hierin verantwoordelijkheid neemt. Een aantal lidstaten benadrukt de autonomie van de sport waarin het FFP systeem van de UEFA goed past, waarbij een lidstaat nog wel opmerkte dat investeringen voor clubs ook belangrijk blijven.
Financial Fair Play wordt door Nederland als een belangrijk «good governance» instrument gezien waarmee de sportsector gezonde financiën bij sportorganisaties kan bevorderen (verwezen is naar het rapport « Matchfixing in Nederland»). Bovendien draagt het bij aan eerlijke concurrentie tussen voetbalclubs. Meerdere lidstaten noemen net als Nederland het «goed bestuur principe» in deze context. Het is de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. Dit is belangrijk, ook in het kader van de strijd tegen corruptie in de sport. Een aantal lidstaten gaf aan dat kleinere sporten, waar het om minder geld draait, niet één op één het FFP systeem hoeven over te nemen maar zij kunnen er wel inspiratie uit halen.
Vanuit het Italiaans voorzitterschap lag de vraag voor of de Europese Unie aanvullende maatregelen zou moeten treffen om het FFP systeem een juridisch kader te bieden3. Nederland is daar, evenals het overgrote deel van de andere lidstaten, geen voorstander van. Het FFP systeem moet voldoen aan het EU acquis (waaronder interne markt – en mededingingsregels) en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie biedt voldoende duidelijkheid. Een aantal lidstaten vindt een uitwisseling van «best practices» in dit kader wel nuttig. Een aantal lidstaten acht dat niet voldoende en heeft de Europese Commissie gevraagd om een impact studie te laten uitvoeren naar rechtszekerheid en de behoefte van een regelgevend kader op EU niveau. De Commissie heeft hierop (nog) niet gereageerd.
Ongevallen en Bewegen in Nederland (Obin), 2013, zie: http://beheer.nisb.nl/cogito/modules/uploads/docs/31511397570657.pdf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-34-237.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.