21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Nr. 148 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2010

Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda van de Informele Raad Cultuur en Audiovisueel van 7 en 8 oktober 2010.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Geannoteerde agenda Informele Raad 7 en 8 oktober 2010

Voor de Informele Raad, die op 7 en 8 oktober aanstaande in Brussel plaatsvindt, staan de volgende onderwerpen op de agenda:

  • I. de link tussen cultuur en innovatie: een uitdaging voor de culturele en creatieve industrie

  • II. steun aan de Europese film

Het doel van de Informele Raad is het uitwisselen van gedachten over deze onderwerpen. Tijdens Informele Raden vindt – per definitie – geen besluitvorming plaats. Het Voorzitterschap heeft voor deze informele ministersbijeenkomst voor elk thema twee vragen geagendeerd voor een gedachtewisseling.

I. De link tussen cultuur en innovatie: een uitdaging voor de culturele en creatieve industrie

Deze agendering past binnen de toegenomen Europese aandacht voor het potentieel van de creatieve bedrijfstakken. De Europese Commissie heeft dan ook een Groenboek gepubliceerd over dit onderwerp. De Nederlandse reactie op dit Groenboek is nagenoeg gereed. De Europese aandacht spoort overigens goed met het belang dat door Nederland in de beleidsbrief «Waarde van Creatie», (september 2009) is toegekend aan de creatieve industrie.

Vraag 1: Hoe kan de plaats worden versterkt van de culturele en creatieve industrie in het nieuwe Europese beleid op het vlak van innovatie? Hoe kan, meer in het bijzonder, de steun op Europees niveau aan innovatie en experimentele projecten voor de culturele en creatieve industrie worden versterkt?

Nederlandse positie: De creatieve industrie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de concurrentie- en innovatiekracht van andere sectoren. De ruwe schatting is dat ongeveer driekwart van de Nederlandse bedrijven die niet tot de creatieve industrie behoren, zou kunnen profiteren van de producten en diensten van de creatieve industrie. Vanuit dit perspectief bezien is Nederland er voorstander van dat de bestaande Europese innovatie-instrumenten worden opengesteld voor projecten die zich richten op niet-technologische innovatie.

Vraag 2: Hoe kunnen de lidstaten en de Europese Commissie de ondernemerschapdimensie ontwikkelen van de culturele en creatieve industrie, met name op het vlak van het MKB om er een echte motor voor innovatie van te maken?

Nederlandse positie: Nederland meent dat veel valt te winnen bij het verbeteren van de randvoorwaarden voor ondernemerschap.  Dit kan door de toegang voor de creatieve industrie tot het bestaande Europese instrumentarium te verbeteren. Daarnaast kan worden gewerkt aan het beter positioneren van de creatieve bedrijfstakken als bron van (niet-technologische) innovatie.

II. Steun aan de Europese film

Vraag 1: De criteria van de mededeling inzake film zijn momenteel beperkt tot de productie van films. Denkt u dat ook andere fases uit de waardeketen van de film deel zouden moeten uitmaken van de volgende mededeling? Zo ja, welke?

Nederlandse positie: Het filmbeleid van de Nederlandse overheid richt zich in hoofdzaak op de productie van films. Daarnaast wordt ondersteuning verleend op het gebied van beheer, behoud en ontsluiting van collecties, nationale en internationale promotie en publiciteit, onderzoek en debat en onderwijs. Steun aan de distributie van – hoofdzakelijke Nederlandse en Europese – kwaliteitsfilms is er slechts zeer beperkt. Daarnaast wordt ondersteuning verleend aan een aantal toonaangevende internationale festivals.

Een substantiële verschuiving van de overheidssteun van productie naar andere delen van de waardeketen ligt niet in de verwachting. Wel maken de – soms stormachtige – technologische ontwikkelingen het nodig om vooral de niet- commerciële partijen in de waardeketen weerbaarder te maken en te ondersteunen in het overgangsproces naar o.m. de digitalisering van de bioscoopvertoning en de digitalisering van de filmdistributie. Zo kan de diversiteit en spreiding van het aanbod van (Europese) kwaliteitsfilms gewaarborgd blijven, kan de consument kennis maken met creatieve en technologische vernieuwingen/toepassingen en kan worden ingespeeld op een veranderende consumptie van beeldmateriaal door consumenten.

Vraag 2: De criteria van de mededeling inzake film zijn vastgelegd op basis van de jurisprudentie van de Commissie betreffende het onderzoek van een steunstelsel dat gebaseerd is op de culturele dimensie van de projecten. Naast deze traditionele stelsels zien we sinds meerdere jaren de ontwikkeling van steunstelsels van meer economische aard, zoals bepaalde regionale fondsen, belastingkredieten of fiscale gunstmaatregelen. Denkt u dat het in deze context nodig is de volgende mededeling aan te passen aan deze nieuwe stelsels? Zo ja, op welke manier?

Nederlandse positie: Culturele belangen hebben in het Nederlandse filmbeleid de overhand maar ook industriële belangen spelen een rol: commercieel succes is nodig voor een sterke sector, moet zorg dragen voor voldoende werkgelegenheid en voor het maatschappelijk draagvlak voor het gevoerde beleid.

Steeds meer landen maken gebruik van een combinatie van cultuurbeleid en fiscaal/economische regelingen om de audiovisuele sector te stimuleren en te versterken.

Gelet op het toenemende gebruik van economische en fiscale regelingen ter ondersteuning van de audiovisuele industrie ligt het in de rede dat de volgende mededeling over de filmsector rekening houdt met dergelijke steunstelsels. In het recente colloquium in Mons is onder meer aandacht gevaagd voor de diversiteit en complementariteit van het nationale en regionale steunstelsel. Het verdient aanbeveling de modaliteiten van de diverse regelingen goed in kaart te brengen alvorens specifieke aanpassingen van de mededeling in overweging te nemen.

Naar boven