21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Nr. 147 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 mei 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met het overleg in Brussel over de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd- en Cultuurraad (OJC-Raad) van 27 april 2010 (Kamerstuk 21 501-34-141), de geannoteerde agenda van de OJC-Raad, onderdeel sport (Kamerstuk 21 501-34), het Verslag Informele OJC-Raad van 13–14 april (Kamerstuk 21 501-34-140) het Verslag OJC-Raad van 15 februari 2010 (Kamerstuk 21 501-34-139) en het Fiche betreffende het besluit inzake Europees Erfgoed Label (Kamerstuk 22 112-1008)

Bij brief van 26 mei 2010 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Terpstra

Inhoudsopgave

blz.

   

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

   

1.

Inleiding

2

2.

Geannoteerde agenda OJC-Raad van 10 mei 2010

2

3.

Europees Erfgoedlabel

4

4.

Geannoteerde agenda voor het onderdeel sport van de OCJ Raad op 10 en 11 mei 2010

5

   

II

Reactie van de staatssecretaris

5

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende geannoteerde agenda voor de komende Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad (OJC-Raad) van 10 en 11 mei aanstaande. De leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen bij de enkele onderdelen van deze agenda.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de OJC-Raad van 10 en 11 mei aanstaande. De leden hebben aanleiding gezien tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de OJC-Raad van 10 en 11 mei. In het kader daarvan hebben zij vragen en opmerkingen. Zij vragen de inbreng van deze fractie mee te nemen naar de OJC-Raad.

2. Geannoteerde agenda OJC-Raad van 10 mei 2010

Onderwijs

De leden van de PvdA-fractie wensen bij het agendapunt «Internationalisering Hoger Onderwijs» nogmaals het belang van het agenderen van het onderwerp «meeneembare studiefinanciering» benadrukken. De leden hechten aan een spoedige start van de discussie met andere lidstaten over mogelijkheden voor meeneembare studiefinanciering in andere lidstaten. De leden willen graag van de regering vernemen hoe zij dit onderwerp op zeer korte termijn concreet gaat agenderen en bediscussiëren op Europees niveau.

Voorts merken de leden op dat zij bij het onderdeel «new skills for new jobs» het standpunt van Nederland rond het hoge ambitieniveau van dit document wensen te ondersteunen. Daarnaast stellen de leden de vraag in hoeverre de koppeling tussen onderwijs en arbeidsmarkt hier op deze abstracte wijze gemaakt kan worden als de ene arbeidsmarkt binnen de EU de andere niet is. Daarin zitten verschillende verschillen waardoor de leden zich afvragen afvraag of dit wel een zinvolle en realistische discussie is. De leden hechten eraan mee te geven dat deze discussie zijn hoge abstractieniveau niet kan ontstijgen als noodzaak, doel en plannen hier niet helder zijn. De leden willen hier graag een reactie van de regering op.

De leden van de SP-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat het bieden van gelijke kansen een uitgangspunt van het onderwijs moet zijn. Ook onderschrijven de leden de rol van het onderwijs met betrekking tot armoedebestrijding.

In de raadsconclusies worden de lidstaten uitgenodigd om maatregelen te nemen om de sociale cohesie binnen het onderwijs te bevorderen. Daarbij hoort het bieden van onderwijs op maat voor alle leerlingen met speciale behoeften. De leden vinden het ongepast om in de OJC-Raad beloftes te doen over de invoering van zorgplicht per 1 augustus 2012 met het oog op de demissionaire status van het kabinet. Het dossier «passend onderwijs», waar de zorgplicht deel van uit maakt, is immers controversieel verklaard. Zij vragen dan ook dat deze beloftes niet worden gedaan.

Verder worden lidstaten uitgenodigd om zorg te dragen voor een gelijke toegang tot onderwijs. De leden onderschrijven dit standpunt maar willen graag weten wat de toegevoegde waarde vanuit de verschillende lidstaten is voor het Nederlands onderwijsbestel. Welke voorstellen kunnen we verwachten vanuit andere lidstaten om de toegang tot onderwijs in Nederland te vergroten?

De leden van deze fractie maken zich zorgen over de raadsconclusies over «Competences supporting lifelong learning and the «new skills for new jobs» initiative». Onderwijs wordt vooral als middel gezien voor economische groei en niet als waarde op zich. Kan worden gegarandeerd dat de andere taken van onderwijs die zich bevinden in het persoonlijke, publieke en educatieve domein niet onder druk komen te staan? In hoeverre heeft het feit dat Nederland akkoord is met de raadsconclusies gevolgen voor de onafhankelijkheid van de Nederlandse onderwijsinstellingen? Zullen de instellingen hun onderwijs aan moeten passen aan de raadsconclusies? Wat zij de meest verstrekkende consequenties van het aannemen van de raadsconclusies, zo vragen de leden.

De leden onderschrijven daarnaast de doelen om het aantal hoger opgeleiden te verhogen en schooluitval tegen te gaan. De leden vragen of hier sprake is van afdwingbaarheid vanuit de EU met betrekking tot de nationale doelen op het terrein van hoger onderwijs en vroegtijdig school verlaten. Zijn er Europese subsidies gekoppeld aan het bereiken van deze doelen? Zo ja, wat is de omvang van deze subsidies? Binnen welke termijn zullen de doelen met betrekking tot het verhogen van het aantal hoogopgeleiden en het tegengaan van schooluitval bereikt moeten worden? Wat zijn de consequenties wanneer deze doelen niet gehaald worden? Welke definitie wordt in Europees verband gebruikt voor voortijdig schoolverlaten? Op welke manier wijkt deze af van de in Nederland gangbare definitie, zo vragen de leden.

Mobiliteit en internationalisering

De leden van de VVD-fractie merken op dat het faciliteren van de toenemende mobiliteit en de belangstelling voor Europese samenwerkingsprogramma’s, zoals bijvoorbeeld het «European Qualifications Framework» (EQF), van buiten de EU volgens de Raad aanleiding geven voor het aanhalen van de samenwerking tussen het hoger onderwijs binnen de EU en daarbuiten. De leden van deze fractie willen graag weten hoe het in Nederland staat met het nationaal kwalificatiekader waarmee Nederland op dit Europese framework zou moeten aansluiten. Landen werd aanbevolen om 2010 als streefdatum aan te houden voor het relateren van hun nationale kwalificatiesystemen aan het EQF. Is dit in Nederland voor alle sectoren gelukt? Zo ja, op welke wijze, zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat ten aanzien van de mobiliteit van jongeren de inzet van de Nederlandse regering mede gebaseerd zal zijn op de kabinetsreactie op het Groenboek «De leermobiliteit van jongeren bevorderen». Het belang van beurzen wordt daarin beschreven, waarbij beurzen bij voorkeur worden toegekend op basis excellentie en motivatie. De leden willen graag weten of de criteria die hieruit voortvloeien al zijn opgesteld? Zo ja, welke criteria zijn dat en hoe zijn deze tot stand gekomen? Hoe verhoudt dit zich tot het standpunt dat alle jongeren de kans moeten krijgen om in het kader van hun opleiding een periode in het buitenland door te brengen?

Verder wordt in de kabinetsreactie geconcludeerd dat internationalisering bijdraagt aan de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs en onderzoek. De leden vragen in hoeverre het subsidiariteitsbeginsel op dit punt in het geding komt. Wordt het eigen karakter van het hoger en wetenschappelijk onderwijs gewaarborgd? Zo ja, hoe wordt dit dan gewaarborgd, zo willen de leden weten.

Cultuur

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot cultuur en regionale ontwikkeling of het beleid waarin «In Nederland gemeenten en provincies voor een groot deel zelf verantwoordelijk zijn voor hun economische ontwikkeling» inderdaad voldoende is om aan de gewenste maatregelen, die lidstaten moeten treffen, in de toekomst te voldoen? Zo nee, wat zou Nederland dan aanvullend op het huidige beleid nog moeten regelen? Is de minister het met de leden eens dat het niet wenselijk zou zijn om met aanvullend beleid te komen waarbij minder wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies voor hun eigen economische ontwikkeling?

De leden van de SP-fractie onderschrijven het feit dat Nederland met betrekking tot Europeana een voorbehoud maakt met betrekking tot de «commissie der wijzen» zolang niet duidelijk is wat de taakomschrijving in zal houden. De leden zijn verder benieuwd naar de toegevoegde waarde van het gebruik van Europeana en wat de tot dusver behaalde resultaten zijn, en op welke wijze, anders dan een website, deze resultaten dan verankerd zullen worden.

Verder verzoeken de leden de internationale handel in gestolen kunst en de handel in illegaal opgegraven kunstschatten in de OJC-Raad toe te voegen aan de geannoteerde agenda.

3. Europees Erfgoedlabel

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat het kabinet inzet op vrijwilligheid van deelname aan het Europees Erfgoedlabel én financiering uit bestaande kaders. Wat heeft deze vrijwilligheid voor implicaties? Wil de minister überhaupt meedoen met het aanwijzen van sites en zo ja aan welke sites denkt men? Verder vragen de leden waarom de minister wil dat het Europees Erfgoedlabel zich vooral op jongeren richt. Betekent dit dat de minister geen waarde hecht aan het betrekken van de veel grotere groep volwassenen bij de historie van Europa? Voorts vragen de leden wat de minister concreet zelf aan ideeën heeft over de wijze waarop het Europees Erfgoedlabel kan afwijken van het Unesco werelderfgoedlabel. Was het niet beter geweest om het gewoon bij het Unesco label te laten, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Nederlandse regering het voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een actie van de Europese Unie voor een Europees Erfgoedlabel steunt. Deze leden willen graag weten wat de toegevoegde waarde is van dit label, aangezien deelname aan het project op vrijwillige basis geschiedt. Op welke wijze moet dit label zich onderscheiden van het Unesco Werelderfgoed terwijl voor de kennisoverdracht gebruik kan worden gemaakt van de al bestaande netwerken en andere erfgoedactiviteiten, zoals die van de raad van Europa en Unesco? Welke voorstellen zal de minister doen om meer nadruk te leggen op jongeren als doelgroep? Op welk moment is het algemene doel om het gevoel van betrokkenheid van de Europese burgers met het culturele erfgoed te versterken bereikt, en hoe valt dit te controleren, zo vragen deze leden.

4. Geannoteerde agenda voor het onderdeel sport van de OCJ Raad op 10 en 11 mei 2010

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele opmerkingen. De leden wensen ten behoeve van de discussie mee te geven dat er Europese regels gewenst zijn voor enige vorm van een homegrown players rules (6+5-regeling) plus arbeidsmarktafspraken specifiek voor sporters, bijvoorbeeld een verbod op «opkopen jonge talenten onder 18» en aanpak van constructies die dit alsnog mogelijk maken. Daarnaast vragen de leden aandacht voor «out of competition dopingcontroles» (the wherabouts), die fors ingrijpen in de privacy van sporters.

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

1. Inleiding

De staatssecretaris dankt de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD voor hun inbreng en hun betrokkenheid bij de onderhavige EU-dossiers.

2. Geannoteerde agenda OJC-Raad van 10 mei 2010

Onderwijs

De leden van de PvdA-fractie hechten aan een spoedige start van de discussie over de meeneembare studiefinanciering. De staatssecretaris is het met de PvdA-fractie eens dat dit thema zich leent voor bespreking op Europees niveau, zodra zich daar een gepast moment voor aandient. Het opstarten van een discussie over een thema zal beduidend meer effect sorteren als dit in verband kan worden gebracht met een thema wat op dat moment op de agenda van de OJC-Raad staat, is de mening van de staatssecretaris.

Naar aanleiding van de vraag hoe zinvol de discussie is omtrent de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, wijst de staatssecretaris erop dat de verschillen tussen lidstaten niet zozeer het uitgangspunt zou moeten zijn bij dit thema Europees, aangezien het bij de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt gaat om het creëren van instrumenten die de mobiliteit en transparantie tussen de lidstaten stimuleren.

De staatssecretaris geeft aan dat in de OJC-Raad beloftes over de invoering van zorgplicht per 1 augustus 2012 geen uitspraken doet tijdens de Raad, dit naar aanleiding van de zorgen die de SP-fractie hierover geuit heeft.

Aangaande de gelijke toegang tot onderwijs heeft de SP-fractie tevens een vraag gesteld over wat de toegevoegde waarde is vanuit de verschillende lidstaten voor Nederland. De staatssecretaris benadrukt dat een belangrijk uitgangspunt voor Europese onderwijssamenwerking – ook op het terrein van de gelijke toegang tot onderwijs – «leren van elkaar» is.

Tenslotte hebben de leden van de SP-fractie hun zorgen geuit over de raadsconclusies over «Competences supporting lifelong learning and the «New Skills for New Jobs» initiative». De staatssecretaris wijst op het feit dat onderwijs een bevoegdheid is van de lidstaten. Of binnen het onderwijs aandacht wordt geschonken aan het publieke en educatieve domein is derhalve een keuze die de lidstaten zelf maken. De onderhavige raadsconclusies hebben voor de Nederlandse onderwijsinstellingen geen consequenties, aangezien de activiteiten waartoe de lidstaten worden uitgenodigd geen aanvulling vormen op wat reeds gebeurd in Nederland. Bovendien zijn de lidstaten en de onderwijsinstellingen vrij in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de raadsconclusies.

In reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie over de Europese doelen van de EU2020-strategie op het terrein van hoger onderwijs en voortijdig schoolverlaten geeft de staatssecretaris aan blij te zijn met de steun van deze fractie voor het behalen van deze doelen. Zij wijst erop dat de Europese Raad van 17–18 juni de EU2020-strategie definitief zal vaststellen. Pas dan zal ook duidelijk worden hoe de governance-structuur van de strategie er precies uit komt te zien. Op dit moment ziet het er niet naar uit dat er prikkels of instrumenten worden ingebouwd in de vorm van financiële sancties of subsidies. Op het terrein van onderwijs ligt een dergelijke systematiek ook niet voor de hand, gelet op het intergouvernementele en vrijwillige karakter van de Europese samenwerking op dit terrein. Wel zal de Europese Commissie de voortgang jaarlijks in kaart brengen en zal de Europese Raad deze voortgang met regelmaat bespreken. Verder kan de Europese Raad op basis van de geïntegreerde EU2020-richtsnoeren landenspecifieke aanbevelingen aannemen wanneer de prestaties van een bepaalde lidstaat achterblijven. Op die manier wordt er tussen de lidstaten onderling politieke druk opgebouwd om betere resultaten te boeken, zodat er méér mensen een hoger onderwijsdiploma halen en er minder kinderen zonder diploma van school gaan. Dat is in de visie van de staatssecretaris waar het uiteindelijk om draait.

Tenslotte luidt volgens de staatssecretaris de in Europees verband gebruikte definitie voor voortijdig schoolverlaten als volgt: «Percentage van de 18–24 jarige bevolking zonder diploma in het hoger secundair onderwijs (in NL zonder havo, vwo of mbo2 diploma) dat geen onderwijs volgt (in de 4 weken voorafgaand aan de meting)» .

Mobiliteit en internationalisering

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is omtrent de Nederlandse invulling van het nationaal kwalificatiekader, wat moet aansluiten bij het zogenaamde «European Qualifications Framework» (EQF).

De ontwikkeling van het Nederlandse Kwalificatiekader (NLQF) is in volle gang, aldus de staatssecretaris. Een expertgroep draagt zorg voor de voorbereiding ervan. Deze expertgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle onderwijssectoren van vmbo tot en met hoger onderwijs, inclusief educatie en vertegenwoordigers uit het non-formele onderwijs. Na de zomer vindt er een periode van testen plaats. Een commissie zal nog dit jaar het ontwikkelde NLQF bekrachtigen. De koppeling met het EQF volgt direct daarna.

Tot op heden hebben alleen landen die al een nationaal kwalificatiekader hadden de koppeling met het EQF gelegd, te weten Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Malta. Veel lidstaten verwachten in 2011 de koppeling te hebben gelegd en enkele landen zelfs later. De staatssecretaris geeft aan dat het ministerie van OCW op 16 juni aanstaande een mini-conferentie organiseert over «Nederland en het EQF». Deze conferentie heeft tot doel de belangrijkste belanghebbenden te informeren over de ontwikkeling van het Nederlandse Kwalificatiekader, het NLQF, in relatie tot de implementatie van het European Qualifications Framework. Tevens zal deze conferentie een verkenning zijn naar de toegevoegde waarde van het NLQF zowel in de Nederlandse als in de Europese context.

De leden van de SP-fractie informeren naar de leermobiliteit van jongeren en in het bijzonder de Europese beurzen die daarvoor beschikbaar worden gesteld. De staatssecretaris wijst erop dat de mededeling over «Jeugd in Beweging» (Youth on the Move) eind juni wordt verwacht. Eén van de hoofdelementen van dit initiatief zal het bevorderen van de leermobiliteit van jongeren zijn, maar de precieze inhoud en vormgeving daarvan is nog niet bekend. De staatssecretaris wil benadrukken dat het in eerste instantie zal gaan om een mededeling, een beleidsoriëntatie van de Commissie die niet direct financiële gevolgen heeft. Het is daarom volgens de staatssecretaris niet mogelijk al in te gaan op criteria die aan de toekenning van Europese beurzen zullen worden verbonden.

Wel wil de staatssecretaris toelichten wat hierover is vermeld in de kabinetsreactie op het Groenboek over de leermobiliteit van jongeren van eind 2009. Dat Europese beurzen worden ingezet op basis van excellentie sluit volgens de haar geenszins uit dat niet iedereen de kans zou moeten krijgen een periode in het buitenland door te brengen in het kader van een leerervaring. Mobiliteit is immers niet alleen een kwestie van geld, maar ook van andere factoren in de randvoorwaardelijke sfeer, zoals inpasbaarheid in het curriculum (angst voor studievertraging) en administratieve belemmeringen. Daaraan is in de kabinetsreactie de nodige aandacht besteed. Voor goede en gemotiveerde jongeren die aarzelen om mobiel te worden vanwege de financiële implicaties, kan een Europese beurs nuttig zijn.

Wat de vragen van de SP-fractie over internationalisering betreft, verwijst de staatssecretaris naar de internationaliseringsagenda’s die in de afgelopen jaren aan de Kamer zijn gestuurd. Daarin staat het Nederlandse beleid uitgewerkt en hoe dat bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek in Nederland. Voor het subsidiariteitsbeginsel hoeft deze internationalisering geen bedreiging te vormen: de lidstaten gaan zelf over hun nationale onderwijsbeleid. Het is echter verstandig om daar waar dat nut heeft krachten te bundelen en te laten zien dat Europese kennisinstellingen er toe doen in de wereld. De staatssecretaris is van mening dat hiermee het eigen karakter van het Nederlandse hoger onderwijs niet in het geding komt.

Cultuur

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot cultuur en regionale ontwikkeling of het beleid waarin «In Nederland gemeenten en provincies voor een groot deel zelf verantwoordelijk zijn voor hun economische ontwikkeling» inderdaad voldoende is om aan de gewenste maatregelen, die lidstaten moeten treffen, in de toekomst te voldoen. De staatssecretaris wijst erop dat de rijksoverheid, provincies en gemeenten een aanvullende rol hebben. Het kabinet stimuleert regionale speerpunten. Bovendien worden lokale en regionale economische ontwikkelingen gesteund door nationale programma’s, zoals Pieken in de Delta en als onderdeel daarvan Pieken in de Noordvleugel Randstad. Aanvulling op het huidige beleid is niet aan de orde, aldus de staatssecretaris.

Diverse provincies richten zich op de creatieve industrie met het oog op verdere ruimtelijke, culturele en economische ontwikkeling van de provincie. Ook veel grote en middelgrote gemeenten en steden hebben de afgelopen jaren lokaal beleid ontwikkeld voor de creatieve industrie. In deze gemeenten zijn onderdelen van de creatieve sector sterk vertegenwoordigd en zijn het belangrijke pijlers voor de lokale economie. Het beleidsprogramma Creatieve Industrie 2009–2013 van de ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap draagt bij aan de afstemming van het beleid van de overheid met dat van provincies en middelgrote steden.

In reactie op de opmerking van de leden van de SP-fractie over de toegevoegde waarde van Europeana en de behaalde resultaten, deelt de staatssecretaris mee dat het project volop in ontwikkeling is. Er wordt gewerkt aan het toevoegen van digitale informatie en – in overleg met gebruikers – aan het uitbreiden van de functionaliteiten. Aan het eind van dit jaar zal tijdens het Belgisch voorzitterschap een nieuwe versie van de website gepresenteerd worden. Op basis van de discussie in de OJC-Raad en de recente resolutie van het Europees Parlement over Europeana stelt de staatssecretaris vast dat de meerwaarde van het project in dit stadium van de ontwikkeling breed wordt gevoeld in de EU.

In antwoord op het verzoek van de leden van de SP-fractie de internationale handel in gestolen kunst en de handel in illegaal opgegraven kunstschatten in de OJC-Raad toe te voegen aan de geannoteerde agenda, wijs ik erop dat de geannoteerde agenda daartoe niet het geëigende instrument is. De geannoteerde agenda heeft tot doel de leden van de Tweede Kamer op de hoogte te stellen van de onderwerpen die op de agenda van de OJC-Raad staan. Deze onderwerpen worden op de agenda gezet door het EU-voorzitterschap en zijn ter voorbereiding van de Raad besproken in het de Raadswerkgroep Culturele Aangelegenheden. Op dit moment wordt het thema «Bestrijding diefstal en illegale handel in cultuurgoederen» in Brussel besproken in de OMC-expertgroep Collectiemobiliteit. In deze expertgroep, die in 2008 is opgericht in het kader van de Open Methode van Coördinatie (OMC), wisselen de deelnemende lidstaten goede praktijken uit en worden aanbevelingen opgesteld voor verder beleid. Deze aanbevelingen worden meegenomen bij het opstellen van het volgende Europese Werkplan Cultuur.

3. Europees Erfgoedlabel

In reactie op de vragen van de fractieleden van de VVD en de SP over het Europees Erfgoedlabel, wijst de staatssecretaris er allereerst op dat op dit moment gewerkt wordt aan de instelling van een Europees erfgoedlabel (formeel een «Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel»). De Raad zal naar verwachting tijdens het Belgisch voorzitterschap in de tweede helft van 2010 een besluit nemen. De inzet van de staatssecretaris is derhalve om mee te werken aan een zo goed mogelijk besluit, voor een succesvol erfgoedlabel. Hoe de Nederlandse deelname vervolgens zal worden ingekleurd laat de staatssecretaris graag aan de volgende bewindspersoon voor Cultuur. Een eerste inzending zal pas na 2012 aan de orde zijn en de staatssecretaris wil dan ook niet vooruitlopen op een eventuele voordracht door Nederland.

De staatssecretaris geeft aan het belangrijk te vinden dat landen kunnen deelnemen op basis van vrijwilligheid. Dat wil zeggen dat een lidstaat er ook voor kan kiezen om niet deel te nemen of eventueel een jaar over te slaan. Een dergelijke vrijwilligheid geldt overigens ook voor het Werelderfgoed.

Een van de punten waarop het Europees Erfgoedlabel zich zal onderscheiden van het de UNESCO Werelderfgoedlijst is dat het Europees Erfgoedlabel zich richt op de Europese burger, met name op jongeren. De Europese dimensie vormt de basis van het initiatief, waarover de OJC-Raad al in 2008 onder Frans voorzitterschap raadsconclusies aannam. De staatssecretaris wijst op het feit dat het standpunt dat de focus op jongeren onvoldoende uit de verf komt in het huidige voorstel van de Commissie, ook door andere lidstaten wordt gedeeld. Het Europees Erfgoedlabel biedt de kans om jongeren bij Europa en haar geschiedenis te betrekken. De jongeren zijn immers de toekomstige beschermers en gebruikers van het erfgoed.

Een belangrijk verschil tussen Werelderfgoederen en het Europees erfgoedlabel is dat de basis van het Werelderfgoed het beheer en behoud van de sites is. Het Werelderfgoed moet van «Outstanding Universal Value» zijn, d.w.z. uniek in de wereld. Het hoofddoel van het Europees Erfgoedlabel is de Europese burgers via het erfgoed te betrekken bij en bekend maken met de geschiedenis van Europa. Het verbeteren van de toegankelijkheid voor het grote publiek, bijvoorbeeld door educatieve programma's, activiteiten en door ontsluiting in verschillende talen, speelt daarbij sterker dan bij het Werelderfgoed een rol. De staatssecretaris onderschrijft het uitgangspunt voor het Europees erfgoedlabel om te streven naar synergie en complementariteit met andere initiatieven, zoals ontplooit door de UNESCO en de Raad van Europa. Doel daarvan is optimaal gebruik te maken van de reeds bestaande kennis en netwerken bij het opzetten van deze actie.

De staatssecretaris geeft tenslotte – in reactie op de vraag hoe gecontroleerd kan worden of het doel van het label bereikt is en hoe de effecten gemeten kunnen worden – aan dat het besluit voorziet in een evaluatie. De Europese Commissie zal eens in de zes jaar zorg dragen voor een externe en onafhankelijke evaluatie. In de evaluatie worden alle aspecten van het label meegenomen, met inbegrip van de doelmatigheid van de processen voor de uitvoering van de actie, het aantal sites, het effect van de actie, hoe die verbeterd zou kunnen worden en de vraag of het Europees erfgoedlabel moet worden voortgezet.

4. Geannoteerde agenda voor het onderdeel sport van de OCJ Raad op 10 en 11 mei 2010

Op de vragen van de PvdA-fractie over «homegrown players rules» en «out of competition dopingcontroles», wordt door de minister van VWS een reactie gegeven.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Albayrak, N. (PvdA), Remkes, J.W. (VVD), Bochove, B.J. Van (CDA), Voorzitter, Joldersma, F. (CDA), Vries, J.M. de (CDA), Vroonhoven-Kok, J.N. van (CDA), Dijk, J.J. van (CDA), Leerdam, J.A.W.J. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Kraneveldt-van der Veen, M. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), Ondervoorzitter, Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Leeuwen, H. van (SP), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Bosma, M. (PVV), Pechtold, A. (D66), Langkamp, M.C. (SP), Dijk, J.J. van (SP), Besselink, M. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Anker, E.W. (CU), Smits, M (SP) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Vacature, (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Atsma, J.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Uitslag, A.S. (CDA), Vietsch, C.A. (CDA), Schinkelshoek, J. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Timmer, A.J. (PvdA), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Jonker, C.W.A. (CDA), Fritsma, S.R. (PVV), Ham, B. van der (D66), Bommel, H. van (SP), Leijten, R.M. (SP), Bouchibti, S. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gerkens, A.M.V. (SP) en Broeke, J.H. Ten (VVD).

Naar boven