21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Nr. 141 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2010

Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd- en Cultuurraad van 10 en 11 mei aanstaande. In deze brief worden de onderwerpen die betrekking hebben op de beleidsterreinen van het ministerie van OCW en het ministerie voor Jeugd en Gezin nader toegelicht.

Zoals te doen gebruikelijk, zal over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de OJC-Raad nog afstemming in de ministerraad plaatsvinden.

De minister voor Jeugd en Gezin en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Geannoteerde agenda OJC-Raad 10–11 mei 2010

Op de agenda van de OJC-Raad staan de volgende onderwerpen.

Onderwijs

  • Sociale dimensie van onderwijs

  • Internationalisering hoger onderwijs tussen EU en derde landen

  • New Skills for New Jobs

  • Bijdrage van de OJC-Raad aan de Europese Raad in juni

Jeugd

  • EU resolutie over actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede

  • Gedachtewisseling over de jeugddimensie in de EU2020-strategie en het initiatief Jeugd in Beweging («Youth on the move»).

Cultuur

  • Het Europees Erfgoed Label

  • De Europese Culturele Hoofdstad

  • Bijdrage van cultuur aan regionale en lokale ontwikkeling

  • Een competitief, inclusief en duurzaam Europa: bijdrage van cultuur en creativiteit.

Audiovisueel

  • Europeana

De meeste onderwerpen die voor deze OJC-Raad zijn geagendeerd zijn niet omstreden. Een politiek actueel agendapunt is de bespreking van de bijdrage van de OJC-Raad aan deEuropese Raad van 17 en 18 juni.

In alle gevallen worden in de ontwerp-raadsconclusies de nationale bevoegdheden gerespecteerd.

ONDERWIJS

Sociale dimensie onderwijs – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

De sociale dimensie van het onderwijs is een belangrijke onderwijsprioriteit van het Spaanse voorzitterschap. In de raadsconclusies «The social dimension of education and training» wordt duidelijk gemaakt dat naast het streven naar excellentie, ook het bieden van gelijke kansen een uitgangspunt van het onderwijs moet zijn. Met deze sociale dimensie van het onderwijs wordt niet alleen economische onafhankelijkheid van het individu en economische groei op maatschappelijk niveau geborgd; ook armoedebestrijding en sociale inclusie spelen een rol. In de nieuwe EU2020-strategie wordt het belang van de sociale dimensie van onderwijs onderstreept door middel van een verwijzing naar de kenniseconomie waarin groei en werkgelegenheid voor iedereen centraal staat. Daarnaast wordt in de EU2020-strategie nadruk gelegd op de versterking van de sociale cohesie.

In de raadsconclusies worden de lidstaten uitgenodigd om voor de gehele onderwijskolom (vroeg-, en voorschoolse educatie, funderend onderwijs, voortijdig schoolverlaten, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs) maatregelen te nemen om de sociale cohesie binnen het onderwijs te bevorderen. De voorgestelde maatregelen betreffen onder meer: het bieden van onderwijs op maat voor leerlingen met speciale behoeften; het opzetten van netwerken tussen scholen ten behoeve van de uitwisseling van expertise en ervaringen; het verkleinen van de kwaliteitsverschillen tussen scholen en tenslotte zorg dragen voor een gelijke toegang tot onderwijs.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies over de sociale dimensie van onderwijs. Bij het uitwerken van de conclusies is rekening gehouden met het Nederlandse standpunt dat het onderwijs niet in staat is om alle sociale problemen op te lossen. Daarnaast is rekening gehouden met de opvatting van Nederland dat sociale inclusie niet zozeer wordt bepaald door de locatie van het onderwijs, maar veeleer door de kwaliteit van het onderwijs. Dit hangt samen met het feit dat in de meeste Europese landen wordt gestreefd naar het laten instromen van leerlingen met speciale behoeften in het regulier onderwijs, terwijl in Nederland ongeveer 5% van de leerlingen naar het speciaal onderwijs gaat.

Voor vrijwel alle voorstelde maatregelen geldt dat Nederland reeds beleid voert op de punten waartoe de lidstaten worden uitgenodigd. Vanuit het dossier «passend onderwijs»» wordt elk kind onderwijs aangeboden, op een reguliere school danwel een school voor speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op talenten en beperkingen van de leerling. Om te garanderen dat alle leerlingen passend onderwijs krijgen, wordt per 1 augustus 2012 de zorgplicht ingevoerd. Scholen en schoolbesturen worden dan verplicht te zorgen voor een passende onderwijsplek en onderwijs dat bij de leerling past.

Internationalisering hoger onderwijs tussen EU en derde landen – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

De raadsconclusies over «The internationalisation of higher education» hebben betrekking op de internationalisering van het hoger onderwijs tussen de EU en derde landen (landen buiten de EU). Het uitgangspunt van deze raadsconclusies is dat de internationale dimensie van het Europese hoger onderwijs steeds meer toeneemt, zo blijkt uit de toenemende mobiliteit tussen EU-lidstaten en derde landen. Het faciliteren van deze toenemende mobiliteit en de belangstelling voor Europese samenwerkingsprogramma’s, zoals bijvoorbeeld het «European Qualifications Framework» (EQF), van buiten de EU geven aanleiding voor het aanhalen van de samenwerking tussen het hoger onderwijs binnen de EU en daarbuiten.

Om het Europese hoger onderwijs aantrekkelijker te maken voor instellingen voor hoger onderwijs in derde landen én om de samenwerking tussen instellingen voor het hoger onderwijs binnen en buiten de EU te stimuleren, worden de lidstaten – met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel- uitgenodigd tot het nemen van maatregelen die liggen in de sfeer van:

  • het stimuleren van internationale samenwerking tussen onderwijs-instellingen, onderzoeksinstellingen en bedrijven met het oog op een goed functionerende kennisdriehoek;

  • het faciliteren van internationale uitwisseling van studenten, docenten, kennis en projecten;

  • het borgen van een goede kwaliteit van het hoger onderwijs in de lidstaten;

  • het stimuleren van het nemen van een maatschappelijke sociale verantwoordelijkheid door instellingen voor het hoger onderwijs.

Inzet Nederland

Nederland is akkoord met de raadsconclusies over de internationalisering van het hoger onderwijs tussen de EU en derde landen. Nederland heeft bij het opstellen van de conclusies – met succes – aangedrongen op het verwerken van de toegevoegde waarde van de kennisdriehoek tussen onderwijs, onderzoek en innovatie voor een goede internationale samenwerking op het gebied van hoger onderwijs.

De overige maatregelen waar de lidstaten toe worden uitgenodigd zijn niet nieuw en worden door Nederland reeds uitgevoerd. Het kabinet zet bijvoorbeeld al sinds een aantal jaar in op de overdracht van kennis naar de samenleving en het bedrijfsleven, bijvoorbeeld door middel van de zogenaamde valorisatieregeling en de inzet van lectoren op hoge scholen.

New Skills for New Jobs – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

Met de raadsconclusies over «Competences supporting lifelong learning and the «new skills for new jobs» initiative», beoogt het Spaanse voorzitterschap het ontwikkelen van kernvaardigheden, die in het kader van een leven lang leren nodig zijn om te kunnen functioneren in een duurzame kenniseconomie en flexibele arbeidsmarkt, te stimuleren. De aandacht voor deze kernvaardigheden geldt in eerste instantie voor alle niveaus van onderwijs, maar in het bijzonder voor het beroepsonderwijs, het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs.

De lidstaten en de Europese Commissie worden uitgenodigd om allereerst kennis en ervaring op het gebied van (de ontwikkeling van) kernvaardigheden uit te wisselen. Voorts dienen leraren toegerust te worden om de kernvaardigheden die gericht zijn op de arbeidsmarkt, te kunnen doceren. Om de opgedane vaardigheden (internationaal) te erkennen en mobiliteit te faciliteren, kan worden voortgeborduurd op bestaande instrumenten, zoals bijvoorbeeld Europass. Tenslotte wordt in samenwerking met relevante stakeholders (o.a. sociale partners en werkgevers) een gestandaardiseerde terminologie ontwikkeld. Het doel van deze gestandaardiseerde terminologie is een brug te slaan tussen de wereld van onderwijs en opleiding en de wereld van de arbeidsmarkt, zodat vaardigheden en behoeften op de arbeidsmarkt makkelijker aan elkaar kunnen worden verbonden.

Inzet Nederland

Nederland is akkoord met de raadconclusies over New Skills for New Jobs. De enige kritische kanttekening die Nederland plaats bij het document is het hoge ambitieniveau die het uitstraalt. Nederland zal de haalbaarheid van de voorgestelde plannen en de mogelijke implicaties die dit voor de lidstaten heeft, bijvoorbeeld op het gebied van de administratieve lastendruk, nauwlettend in de gaten houden.

Bijdrage van de OJC-Raad aan de Europese Raad in juni – gedachtewisseling

De Europese Raad van 25 en 26 maart heeft de hoofddoelen van de EU2020-strategie vastgesteld. Eén van de vijf hoofddoelen is aan onderwijs gewijd. Het onderwijsdoel is samengesteld uit het verhogen van het aantal hoger opgeleiden en het tegengaan van schooluitval. De Europese Raad van 17 en 18 juni zal de bijbehorende Europese streefwaarden vaststellen.

In aanloop naar deze Europese Raad streeft het Spaanse voorzitterschap naar overeenstemming onder de Onderwijsministers over deze streefwaarden. Het voorzitterschap verwijst daarbij naar het in mei 2009 door de OJC-raad aangenomen werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2020 waarin op beide terreinen benchmarks zijn opgenomen, te weten: minimaal 40% tertiair opgeleiden in de leeftijdscategorie 30–34 jaar en maximaal 10% voortijdig schoolverlaters.

De vraag die het voorzitterschap nu voorlegt is of de Onderwijsministers ermee kunnen instemmen dat voor de EU2020-doelen dezelfde streefwaarden worden gehanteerd. Daarnaast zal de Commissie een toelichting verzorgen over de omzetting van de Europese hoofddoelen naar nationale doelen. Ook hier betreft het een afspraak van Europese Raad van maart: besloten is toen dat de lidstaten nationale doelen vaststellen in dialoog met de Commissie, om de consistentie met de EU-hoofddoelen te controleren.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met het voorstel om de benchmarks van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2020 door de Europese Raad van juni te laten herbevestigen in het kader van de EU2020-strategie. Het is vanuit het oogpunt van consistentie wenselijk dat de doelen in beide beleidskaders corresponderen.

Wat de nationale doelen betreft zal Nederland wijzen op de demissionaire status van het kabinet. De doelen op het terrein van hoger onderwijs en voortijdig schoolverlaten voor 2020 zoals vastgesteld door het vorige kabinet (minimaal 46% hoger opgeleiden in de leeftijdscategorie 25–44 jaar en maximaal 8% voortijdig schoolverlaters) worden derhalve op indicatieve basis gemeld, met daarbij de aantekening dat een nieuw kabinet – in overleg met het nationale parlement – tot herziening zou kunnen besluiten.

Voorts zal Nederland aandacht vragen voor vormgeving van de EU2020 bestuursstructuur (governance) op het terrein van onderwijs. Het karakter van EU-samenwerking op onderwijsterrein heeft een vrijwillig en in hoofdzaak intergouvernementeel karakter en dat moet wat Nederland betreft zo blijven, ook nu onderwijs een prominente plaats in de EU2020-strategie voor Banen en Groei heeft gekregen.

JEUGD

De actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede – gedachtewisseling en aannemen raadsresolutie

Onder het Zweedse voorzitterschap heeft de OJC-Raad op 27 november een nieuwe EU-strategie voor Jeugd aangenomen. De voorliggende resolutie beoogt uitwerking te geven aan deze strategie. Kern van de strategie is dat de lidstaten zelf verantwoordelijk blijven voor het jeugdbeleid en dat de activiteiten in Europees verband op dit vlak vooral bedoeld zijn om die eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten te ondersteunen. In de EU Jeugdstrategie wordt de Open Methode van Coördinatie (OMC) het belangrijkste instrument voor Commissie en lidstaten om nader vorm te geven aan het Europese Jeugdbeleid.

Binnen het Europese Jeugdbeleid worden de volgende prioriteiten onderscheiden:

  • a) het bevorderen van een betere kennis van en over jeugd en het ontwikkeling van een op kennis gebaseerd («evidence-based») jeugdbeleid, onder meer door het monitoren en verslag doen (middels het driejaarlijkse EU-Jeugdrapport) over de situatie van jeugdigen;

  • b) het uitwisselen van kennis tussen lidstaten en met jeugd en jongerenorganisaties, onder meer door het voeren van de zogenaamde «structurele dialoog» met de jeugd op nationaal en Europees niveau en door het organiseren van seminars en expertmeetings;

  • c) activiteiten gericht op het terugdringen van de werkloosheid onder jongeren, met name gericht op die jongeren die over minder mogelijkheden beschikken.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de voorliggende resolutie. Over de tekst heeft afstemming plaatsgevonden met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de onderdelen die raken aan de aanpak van de werkloosheid onder jongeren, ook op dit onderdeel is de resolutie in lijn met het Nederlandse beleid terzake.

Jeugd in beweging (Youth on the move) – gedachtewisseling

In het vervolg op de Lissabon-strategie, de EU2020-strategie, zal ook Jeugd een belangrijke plaats innemen. Eén van de zeven zogenaamde vlaggenschepen («flagship-initiatives») van de Commissie in de EU2020-strategie wordt het programma Jeugd in Beweging («Youth on the Move»). De Commissie omschrijft als doel van dit initiatief dat «de resultaten en de internationale aantrekkingskracht van de instellingen voor het hoger onderwijs in Europa verbeterd moeten worden en de algemene kwaliteit van alle onderwijs- en opleidingsniveaus in de EU verhoogd moeten worden, met evenveel aandacht voor talent als voor gelijke kansen». Om dit te bereiken zal de mobiliteit van jongeren worden bevorderd en moeten er betere banen komen voor jongeren. Daarnaast zal dit programma zich richten op het bevorderen van Europees burgerschap, sociale cohesie en participatie van jongeren. De Europese Commissie komt in juni met een mededeling waarin in het kader van de EU2020-strategie «Jeugd in Beweging» verder wordt uitgewerkt. In de OJC-Raad zal over dit thema een eerste gedachtewisseling plaatsvinden tussen de ministers voor Jeugd van de lidstaten en de Europese Commissie. 

Inzet Nederland

Nederland steunt het belang dat de Europese Commissie toekent aan de positie van jeugdigen in Europa in het algemeen en aan het bevorderen van hun mobiliteit en hun participatie aan de samenleving in het bijzonder in de EU2020-strategie. Zoals aangegeven is de inhoud van deze mededeling nog niet bekend, en zal het kabinetsstandpunt naar de Kamer worden gestuurd nadat de mededeling is verschenen. Ten aanzien van de mobiliteit van jongeren zal de Nederlandse inzet mede gebaseerd zijn op de kabinetsreactie op het Groenboek «De leermobiliteit van jongeren bevorderen». Hierin onderschrijft het toenmalige kabinet de ambitie dat op termijn alle jongeren (dus niet alleen studenten) de kans moeten krijgen om in het kader van hun opleiding een periode in het buitenland door te brengen. Daarnaast zal Nederland zich bij de uitwerking inzetten voor verbreding van dit initiatief door middel van het vergroten van de deelname van jeugdigen met minder mogelijkheden aan dit programma.

CULTUUR

Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees Erfgoedlabel – gedachtewisseling Voortgangsrapportage

Tijdens de Raad zal de Europese Commissie een presentatie geven over de voortgangsrapportage met betrekking tot het Europees Erfgoedlabel. Eerder deze maand is een fiche over het Commissievoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd. Van de OJC-Raad wordt geen besluit verwacht. Raadsconclusies over het voorstel van de Commissie worden naar verwachting in de tweede helft van 2010 onder Belgisch voorzitterschap aan de OJC-Raad voorgelegd.

Het idee een Europees Erfgoedlabel te creëren was een antwoord op de referenda over de Europese Grondwet in 2005, waaruit de kloof tussen de EU en haar burgers bleek. Die kloof was onder meer te verklaren uit het gebrek aan kennis van de Europese geschiedenis, van de rol van de EU en de waarden waarop deze is gegrondvest.

Om het aanvankelijke initiatief van een aantal landen voor de instelling van een erfgoedlabel meer kracht bij te zetten, vroeg de OJC-Raad de Europese Commissie in 2008 een voorstel op te stellen voor een Europees Erfgoedlabel (EEL). Het algemene doel van dit label is het gevoel van betrokkenheid van de Europese burgers bij de EU versterken, met name onder jongeren, door aandacht te vestigen op gemeenschappelijke geschiedenis en erfgoed. Het label zal dan ook worden toegekend aan sites die in de geschiedenis en bij de totstandkoming van de EU een sleutelrol hebben gespeeld. Voorts is het streven te belichten welke rol democratische waarden en mensenrechten hebben gespeeld in het Europese integratieproces.

In het Commissievoorstel wordt de procedure voor de selectie van erfgoed uitgewerkt in 20 artikelen: voorselectie door de lidstaat, selectie door een jury van onafhankelijke experts aangewezen door de OJC-Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie, en de bevoegdheden van de Europese Commissie, zoals de uiteindelijk aanwijzing van sites, maar ook het besluit een label in te trekken indien een site niet meer aan de criteria voldoet.

Wanneer het Europese Erfgoedlabel van kracht wordt, zullen de lidstaten in een overgangsperiode van twee jaar de gelegenheid krijgen om maximaal vier sites voor te dragen en kunnen deze vier sites het label krijgen. Daarna zal per jaar maximaal één label per lidstaat worden toegewezen.

De Europese Commissie heeft een coördinerende en ondersteunende rol en is verder belast met de uitvoering, zoals het bewaken van de kwaliteit en de coördinatie tussen de lidstaten en de Europese jury. Inhoudelijke aspecten worden overgelaten aan de lidstaten en aan de jury van deskundigen.

Deelname van de lidstaten aan het EEL is vrijwillig, gebaseerd op transparante criteria en flexibele beheersregelingen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Voor de kennisoverdracht kan worden gebruik gemaakt van de al bestaande netwerken en andere erfgoedactiviteiten, zoals die van de Raad van Europa en Unesco.

Uit het «impact assessment» dat de Commissie liet uitvoeren, blijkt dat de voornaamste directe effecten van het Europees Erfgoedlabel van sociale of maatschappelijke aard zullen zijn: betere toegang tot erfgoedsites, met name voor jongeren, meer interesse in en kennis van het gemeenschappelijke Europese erfgoed, beter begrip van de Europese culturele diversiteit, intensievere interculturele dialoog en een sterker Europees saamhorigheidsgevoel.

Verder verwacht de Europese Commissie ook economische voordelen, aangezien het EEL positieve effecten kan hebben op de lokale toerisme-industrie en het aantal banen in die sector. Het effect in termen van het aantal bezoekers van een site zal echter sterk afhangen van de kwaliteit en geloofwaardigheid van het label en van het prestige dat het in de loop van de jaren zal verwerven.

Inzet Nederland

Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie in grote lijnen. Het Europees Erfgoedlabel biedt vooral kansen om erfgoed met een Europese geschiedenis toegankelijk te maken voor een breed publiek. Wel zal Nederland voorstellen nog meer nadruk te leggen op jongeren als doelgroep.

Nederland staat achter het idee dat het EEL zal bijdragen aan een grotere uitstraling van het Europese erfgoed, aan een betere kennis van de burgers van hun geschiedenis en gemeenschappelijk cultureel erfgoed en aan de artistieke, culturele en historische vorming van jongeren.

In het voorstel is rekening gehouden met het Nederlandse standpunt, met name dat deelname aan het project op vrijwillige basis geschiedt, dat het label zich duidelijk moet onderscheiden van het Unesco Werelderfgoed en dat administratieve en financiële lasten beperkt moeten blijven. Wat dit laatste betreft meent Nederland dat de middelen dienen te worden gevonden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.

Nederland is het eens met de procedure. Er liggen belangrijke verantwoordelijk-heden bij de lidstaat, maar de kwaliteit van het label blijft ook gewaarborgd door periodieke rapportage en de ultieme mogelijkheid dat een label wordt ingetrokken. Wat vorm en inhoud betreft, laat het voorstel van de Europese Commissie de ruimte die Nederland wenst.

Aanbeveling voor een Besluit van de Raad voor de Europese Culturele Hoofdstad 2014

Het Spaans voorzitterschap heeft over dit agendapunt tijdens het opstellen van de geannoteerde agenda nog geen document beschikbaar gesteld.

Bijdrage van cultuur aan regionale en lokale ontwikkeling – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

Een van de prioriteiten van het Spaanse voorzitterschap is de ontwikkeling van de regio’s. Cultuur en de creatieve bedrijfstakken dragen bij aan die ontwikkeling omdat zij de regio’s aantrekkelijker maken, leiden tot duurzaam toerisme en werkgelegenheid. Met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, worden de lidstaten daarom verzocht maatregelen te treffen, zoals het betrekken van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de Europese agenda voor Cultuur; het bevorderen van een gunstig klimaat met het oog op een betere ontwikkeling van de culturele en creatieve sector in de regio’s, met name het midden- en kleinbedrijf; het bevorderen van een betere communicatie tussen culturele en creatieve bedrijfstakken en financiële diensten. Verder worden de lidstaten opgeroepen culturele activiteiten te stimuleren die het imago van de regio verbeteren. Ook wordt het belang van creativiteit in het onderwijs en van cultuur en kunstonderwijs als belangrijk onderdeel van een leven lang leren, onderstreept.

Gezien het duidelijke verband tussen cultuur, creativiteit en innovatie als bijdragen tot maatschappelijke en economische vooruitgang, is het van essentieel belang dat de bijdrage van cultuur, in het bijzonder van de culturele en creatieve bedrijfstakken, tot de EU2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei wordt geconsolideerd. De OJC-Raad roept de Europese Commissie en de lidstaten dan ook op meer betekenis toe te kennen aan de creatieve sector in essentiële beleidsinitiatieven, relevante strategieën en programma’s van de EU.

Inzet Nederland

Nederland steunt de raadsconclusies. Het kabinet heeft de ambitie een welvarende, duurzame en innovatieve samenleving te realiseren en Nederland is met een samenhangend beleidsprogramma voor de creatieve industrie, een van de voortrekkers in Europa.

Het kabinet erkent in de brief «Cultuur en Economie 2009: Waarde van creatie» dat creatieve producten steeds meer invulling geven aan regionale en nationale «identiteiten» in een sterk internationale omgeving. Clustering van creatieve activiteiten kan regio’s aantrekkelijker maken voor bedrijven en talent om zich er te vestigen. Het besef dat de creatieve sector een bijdrage levert aan maatschappelijke vraagstukken groeit. Culturele evenementen, musea en festivals trekken buitenlandse bezoekers en toeristen.

In Nederland zijn gemeenten en provincies voor een groot deel zelf verantwoordelijk voor hun economische ontwikkeling. Maar het kabinet stimuleert regionale speerpunten – zo is binnen het regionale beleid Pieken in de Delta ook aandacht voor de Creatieve Industrie – en bevordert kennisoverdracht en coördinatie tussen steden, provincies en overheid.

Een competitief, inclusief en duurzaam Europa: bijdrage van cultuur en creativiteit

  • Informatie van het Voorzitterschap

  • Presentatie door de Commissie van het Groenboek Creatieve Industrie

  • Gedachtewisseling

Het Spaanse voorzitterschap zal verslag doen van de Informele Raad van Europese ministers van Cultuur die op 31 maart 2010 in Barcelona werd gehouden over Creatieve Industrie. Tijdens deze Informele Raad debatteerden de lidstaten over de bijdrage die cultuur en creativiteit aan de EU2020-strategie kunnen leveren.

Vervolgens zal de Europese Commissie het Groenboek Creatieve Industrie presenteren, dat naar verwachting eind april wordt gepubliceerd.

Tenslotte zal de OJC-Raad van gedachten wisselen over de bijdrage van cultuur en creativiteit aan een competitief, inclusief en duurzaam Europa. Als basis voor deze discussie, stuurt het Spaans voorzitterschap de lidstaten van tevoren een discussiedocument met vragen. Dit discussiedocument is tijdens het opstellen van deze geannoteerde agenda nog niet beschikbaar.

AUDIOVISUEEL

Europeana – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

In de raadsconclusies «Europeana: next steps» wordt het belang benadrukt van Europeana als meertalige toegangspoort tot Europees cultureel erfgoed. Verder worden een aantal uitdagingen benoemd op organisatorisch, juridisch en financieel gebied. In dat verband wordt bijvoorbeeld aandacht gevraagd voor het belang van een oplossing voor auteursrechtelijke kwesties zoals die rond «verweesde werken» en bijvoorbeeld het onderzoeken van de mogelijkheden van publiek-private samenwerking. In de raadsconclusies wordt het instellen van een «commissie van wijzen» aangekondigd, die met name op dit laatste punt aanbevelingen zal doen. Ook wordt de Europese Commissie opgeroepen een voorstel te doen voor duurzame financiering van Europeana na 2013 en daarbij een visie te ontwikkelen op de toekomstige ontwikkeling, inclusief het beheer, van het project.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies «Europeana: next steps». De raadsconclusies borduren voort op de mededeling (en consultatie) «Europeana: next steps» 1 en het publieke debat dat naar aanleiding van die mededeling is gevoerd tijdens de OJC-Raad van november 2009. In reactie op de consultatie heeft Nederland het belang benadrukt van een toekomstvaste financiering en een solide beheerstructuur van Europeana, om de tot dusver behaalde resultaten te verankeren en de verdere ontwikkeling voor de komende jaren zeker te stellen.

Nederland ziet Europeana als een belangrijk initiatief voor de beschikbaarstelling van Europees cultureel erfgoed en heeft daarom vanaf het begin een substantiële bijdrage geleverd. Het hoofdkwartier is in de Koninklijke Bibliotheek gevestigd; diverse Nederlandse culturele instellingen nemen deel aan het project en Nederland levert samen met een aantal andere lidstaten een vrijwillige financiële bijdrage. Voor wat betreft de «commissie van wijzen» maakt Nederland nog een voorbehoud zolang niet duidelijk is wat de taakomschrijving van de commissie precies is en of deze zich bijvoorbeeld beperkt tot het doen van aanbevelingen over publiek-private samenwerking.


XNoot
1

COM (2009, 440).

Naar boven