21501-34
Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

nr. 111
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 januari 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij per brief van 26 november (2008Z06163/2008D18 237) gevraagd om uw Kamer een afschrift te sturen van de Nederlandse reactie op de concept Omroepmededeling van de Europese Commissie. Dit afschrift treft u hierbij aan. Ik constateer dat de krachtenbundeling van lidstaten gedeeltelijk vruchten afwerpt. Zo laat de concept Omroepmededeling de mogelijkheid open dat burgers voor sommige gespecialiseerde diensten van de publieke omroep iets bijbetalen, een belangrijk punt voor Nederland. Minder tevreden is de regering over de goedkeuringsprocedure die de Commissie voorstelt voor nieuwe diensten van de publieke omroep. De Commissie wil dat lidstaten een uitgebreide en onafhankelijke toets naar markteffecten doen voor zij nieuwe diensten toestaan. De ontwerp Omroepmededeling is op dit punt te verplichtend en te gedetailleerd. Nederland wil speelruimte houden om op eigen wijze publieke belangen en belangen van commerciële mediabedrijven te wegen. Verder vindt de regering dat de concept Omroepmededeling onvoldoende techniekneutraal is doordat het onderscheid blijft maken tussen «oude» en «nieuwe» diensten. Tot slot zijn sommige passages over betaalde diensten van de publieke omroep onduidelijk. De regering stelt de Commissie dan ook voor de tekst op onderdelen aan te passen. Voor de details verwijs ik u naar de bijgevoegde Nederlandse reactie.1

U heeft mij verder gevraagd naar de uitkomsten van de OJC raad van 20 en 21 november jl.. Op de OJC raad is niet gesproken over de tekst van de Omroepmededeling. Zoals u weet stelt de Commissie zelfstandig staatssteunregels vast en wordt hierover niet gestemd in de Raad en het Europees Parlement. De concept Omroepmededeling was om die reden niet afzonderlijk geagendeerd, maar kwam op verzoek van Zweden wel kort ter sprake onder het agendapunt «any other business». De Zweedse minister signaleerde dat de conceptmededeling te weinig rekening houdt met het Protocol van Amsterdam, waarin staat dat lidstaten verantwoordelijk zijn voor de taakomschrijving en financiering van hun publieke omroep (subsidiariteitsbeginsel). Ik heb daarop de zorgen van Zweden onderstreept en nogmaals gewezen op de principes van het position paper dat 19 lidstaten in september naar de Commissie hebben gestuurd. Duitsland, Finland en Frankrijk ondersteunden de interventies. De Commissie – bij monde van Commissaris Reding – zei goede nota te nemen van de bezwaren van de lidstaten en meende dat daar in de concept mededeling ook al rekening mee was gehouden.

In dit verband wil ik u tevens informeren over de zogenoemde multilaterale bijeenkomst die op initiatief van DG Competitie plaatsvond op 5 december jl. In deze bijeenkomst hebben ambtelijke delegaties van de lidstaten met de Commissie gesproken over de concept Omroepmededeling. De beraadslagingen van deze staatssteunbijeenkomsten zijn vertrouwelijk en worden niet genotuleerd. Ik kan u in algemene zin laten weten dat op 5 december 22 lidstaten zich – in lijn met het position paper – kritisch hebben uitgelaten over de concept mededeling. Ook hebben meerdere landen erop aangedrongen dat de Commissie de tekst aanpast en nogmaals met de lidstaten bespreekt in een tweede multilaterale bijeenkomst.

In bovengenoemde brief van 26 november heeft u mij ook gevraagd in te gaan op de gevolgen voor het omroepbestel wanneer de Omroepmededeling in deze vorm van kracht wordt. Uiteraard moeten we eerst afwachten hoe de Commissie de reacties van de lidstaten en belanghebbenden op het concept zal verwerken. De deadline voor reacties is 15 januari. Het is nog onduidelijk of de Commissie daarna een tweede multilaterale bijeenkomst organiseert of direct met haar definitieve mededeling komt.

De (herziene) Omroepmededeling heeft een directe relatie met de lopende zaak over de reguliere financiering van de publieke omroep. Op basis van de maatregelen die de Commissie in deze zaak heeft voorgesteld voorziet de nieuwe Mediawet (die 1 januari 2009 in werking is getreden) in een procedure voor evaluatie en goedkeuring van alle activiteiten van de publieke omroep. Het uitgangspunt van de nieuwe Mediawet is dat de publieke omroep een multimediale taak heeft. De goedkeuringsprocedure is daarom zo ontworpen dat de «oude» en «nieuwe» diensten als een geheel worden beschouwd en er ruimte is voor experimenten. Daarnaast was al het uitgangspunt dat de publieke omroep een brede en zelfstandige taak heeft. De goedkeuringsprocedure dient daarom eerst en vooral gericht te zijn op waarden als onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en bereik. Belangen van commerciële bedrijven worden gehoord en meegewogen, maar niet zodanig dat het publieke aanbod een afgeleide wordt van hetgeen commerciële media op enige moment doen of juist laten.

Een marktbenadering zoals in de huidige concept Omroepmededeling wordt voorgestaan zal de publieke omroep onvermijdelijk in de verdediging dringen en hoe dan ook zorgen voor extra bureaucratie en procedures in het kader van de goedkeuringsprocedure. De concept Omroepmededeling zal tot gevolg hebben dat een markttoets als regelgevend criterium meegenomen moet worden in de goedkeuringsprocedure. Er bestaat op termijn het risico van marginalisering van de publieke omroep.

Ik wijs uw Kamer in dit verband op een arrest van 22 oktober 2008 van het Hof van Eerste Aanleg in de staatssteunzaak tegen de Deense publieke omroep TV2. Hierin stelt het gerecht in punt 123: «... de omschrijving van de dienst van algemeen economisch belang op het gebied van de omroep door middel van een vergelijkende analyse van de programma’s (...) te laten bepalen door het scala van de programma’s van de commerciële zenders, zou tot gevolg hebben dat de lidstaten hun bevoegdheid tot omschrijving van de openbare dienst wordt ontnomen. De omschrijving van de dienst van algemeen economisch belang zou namelijk uiteindelijk afhangen van de commerciële exploitanten en hun beslissingen om al dan niet bepaalde programma’s uit te zenden. Zoals TV2 terecht opmerkt, kunnen de lidstaten bij de omschrijving van de taak van de publieke omroep niet worden beperkt door de activiteiten van de commerciële zenders».

De regering blijft zich inspannen voor aanpassingen in de concept Omroepmededeling. Ik heb de hoop dat de uitkomsten van de consultatie leiden tot een bevredigende oplossing.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven