21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 660 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2017

Bijgaand stuur ik uw Kamer het verslag van de Energieraad die op 26 juni 2017 onder Maltees voorzitterschap plaatsvond te Luxemburg.

De Raad startte met de bespreking van een diversenpunt: een toelichting van de Europese Commissie door Vicepresident Šefčovič (Energie Unie) over het door de Commissie gevraagde mandaat om met Rusland te onderhandelen over Nord Stream II. Na een gedachtewisseling gaf het voorzitterschap aan dat in juli onder Ests voorzitterschap de meer gedetailleerde besprekingen tussen lidstaten over het gevraagde mandaat zullen starten.

Het agendapunt waaraan het meest uitgebreid aandacht besteed werd tijdens de Raad was het bereiken van een Algemene Oriëntatie1 op de herziening van de richtlijn energie-efficiëntie (EED)2. Het Maltese voorzitterschap introduceerde het ter tafel gebrachte compromisvoorstel. Het voorstel bevatte nog openstaande punten op het gebied van de Europese doelstelling voor energie-efficiëntie in 2030 en de mogelijke flexibiliteitsopties in het voldoen aan de voorgestelde energiebesparingsverplichting voor lidstaten. Na een eerste reactie van Eurocommissaris Cañete (klimaat en energie) startte de bespreking tussen lidstaten. Nederland zette in op een indicatieve Europese doelstelling van 30% in 2030 en een energiebesparingsverplichting van 1,5% per jaar met een zekere mate van flexibiliteit voor lidstaten in de invulling hiervan. Na diverse onderhandelingsrondes werd een nieuw compromisvoorstel ter tafel gebracht en werd een Algemene Oriëntatie aangenomen. Hierin werd een Europese doelstelling van 30% in 2030 afgesproken zonder de aard van dit doel te definiëren. Verder kunnen de voor Nederland belangrijke flexibiliteitsopties gedeeltelijk ingezet worden voor het voldoen aan de jaarlijkse energiebesparingsverplichting. Deze verplichting wordt voor de periode 2026–2030 verlaagd van 1,5% naar 1% met daarbij de mogelijkheid van aanpassing naar 1,5% op basis van een Commissie-evaluatie in 2024. Nederland was geen voorstander van dit laatste element van het voorstel maar kon – net als andere lidstaten die zich oorspronkelijk hiertegen verzet hadden – akkoord gaan met het totale compromisvoorstel.

Vervolgens werd vlot een Algemene Oriëntatie aangenomen op de herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD)3. Op 6 juni jongstleden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de Algemene Oriëntatie en de voorgenomen kabinetsinzet (Kamerstuk 22 112, nr. 2350). In vergelijking met de stand van zaken op 6 juni, is de inhoud van het voorstel nog op drie punten gewijzigd: met betrekking tot de verplichting om in bepaalde situaties laadinfrastructuur aan te leggen bij utiliteitsgebouwen is gekozen voor één oplaadpunt voor het gehele parkeerterrein in combinatie met lege buizen voor één op de drie parkeerplaatsen. Daarnaast is er een extra uitzonderingsgrond opgenomen bij de verplichtingen voor de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer voor woningen en utiliteitsgebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, en is er voor lidstaten een voorschrift toegevoegd dat de aanleg van oplaadpunten bij woningen en utiliteitsgebouwen vereenvoudigt. Nederland kon instemmen met de Algemene Oriëntatie.

Voor zowel de EED als de EPBD voorziet het Europees parlement de eerste lezing in november af te ronden. Daarna kunnen op basis van de aangenomen Algemene Oriëntaties de trilogen starten.

Het voorzitterschap informeerde de Raad zeer beknopt over de voortgang in de onderhandelingen over de overige wetsvoorstellen uit het Winterpakket. In relatie tot het voorstel voor de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (RED) heb ik tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer van 15 juni jl. toegezegd het belang van het zo effectief mogelijk inzetten van biobrandstoffen onder de aandacht te brengen. Er was onder dit agendapunt echter geen gelegenheid voor interventies. Verder heeft Minister Ploumen tijdens het AO IMVO 31 mei jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 248) toegezegd dat uw Kamer via het verslag van de Energieraad geïnformeerd wordt over de stand van zaken in de EU-onderhandelingen over de bijmenging van palmolie in brandstof. Op dit punt viel echter (nog) geen stand van zaken te melden door het voorzitterschap aan de Raad.

De onderhandelingen over de overige wetsvoorstellen uit het Winterpakket (hernieuwbare energie, governance van de Energie Unie en marktontwerp van de elektriciteitsmarkt) zullen onder het inkomend voorzitterschap verder opgepakt worden, zoals aangegeven door de Estse delegatie in een korte toelichting aan de Raad. Tijdens de eerste informele Energieraad in september zal de nadruk liggen op het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt.

Op verzoek van Spanje en Portugal wisselde de Raad kort van gedachten over interconnectiviteit. Tot slot informeerde de Europese Commissie de Raad over de externe energiebetrekkingen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE 1: VERSLAG ENERGIERAAD 26 juni 2017

Herziening van de richtlijn energie-efficiëntie (EED)

Algemene Oriëntatie

Op de Energieraad streefde het Maltese voorzitterschap naar het bereiken van een Algemene Oriëntatie4 op de herziening van de richtlijn energie-efficiëntie.

Voorafgaand aan de Raad stond nog een aantal discussiepunten open. Dit betrof ten eerste de gewenste hoogte en aard van de Europese energie-efficiëntiedoelstelling in 2030. Op basis van het voorafgaand aan de Raad gepresenteerde compromisvoorstel van het voorzitterschap ging de discussie met name over een indicatief doel van 30% versus een bindend doel van 30% in 2030. De oorspronkelijke blokkerende minderheid van lidstaten die inzette op behoud van het Europese doel van 27% dat was afgesproken tijdens de Europese Raad van oktober 2014 bleek inmiddels deels bereid tot beweging. Ten tweede richtte de discussie zich op de verschillende flexibiliteitsopties voor lidstaten in het voldoen aan de energiebesparingsverplichting van 1,5% per jaar op nationaal niveau. In het voorafgaand aan de Raad gepresenteerde compromisvoorstel zette het voorzitterschap in op 1,5% in plaats van de eerder voorgestelde 1,4%. Tevens waren twee van de voor Nederland belangrijke flexibiliteitsopties reeds opgenomen, zonder dat hierover op de Raad nog veel discussie werd verwacht. Dit betrof voor de huidige verplichtingperiode het meetellen van normen voor nieuwbouw. Voor de nieuwe periode betrof dit het meetellen van nieuwe individuele energiebesparingsmaatregelen na 2020 die voortkomen uit beleidsmaatregelen die voor 2020 zijn geïmplementeerd. Hierbij gaat het om nieuwe energiebesparingsmaatregelen uit bestaand beleid. Hierdoor is geen sprake van dubbeltelling van reeds genomen energiebesparingsmaatregelen. Nog ter discussie stonden met name de bepalingen over het meetellen van nieuwe kleinschalige hernieuwbare energiemaatregelen in of op gebouwen, het meetellen van reeds genomen besparingsmaatregelen met een lange levensduur, en een tussentijdse evaluatie met als doel een mogelijke aanpassing van de hoogte van de 1,5% energiebesparingsverplichting voor de periode 2026–2030.

Gezien de verdeeldheid van lidstaten over bovenstaande punten was het voorafgaand aan de Raad onzeker of het zou lukken om te komen tot een Algemene Oriëntatie. Het Maltese voorzitterschap zette echter stevig in op het bereiken van een compromis en lidstaten waren bereid tot uitgebreid onderhandelen.

Voor het kabinet staat sturen op CO2-reductie centraal. Het is daarom belangrijk dat lidstaten flexibiliteit behouden in de bijdragen op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en andere CO2-emissiereducerende maatregelen. Deze flexibiliteit is nodig om het CO2-emissiereductiedoel voor de lange termijn zo kosteneffectief mogelijk in te vullen, rekening houdend met innovatie en andere ontwikkelingen die nu nog niet zijn te voorzien. Tegelijk is duidelijk dat fors moet worden ingezet op energiebesparing. Derhalve is een ambitieus en tevens flexibel Europees kader nodig. In deze lijn heeft Nederland tijdens de Raad ingezet op een indicatieve Europese doelstelling van 30% voor 2030 en een energiebesparingsverplichting van 1,5% per jaar op met een zekere mate van flexibiliteit in de invulling hiervan. Nederland heeft bij de energiebesparingsverplichting ingezet op het behouden van de mogelijkheid om kleinschalige hernieuwbare energiemaatregelen in of op gebouwen gedeeltelijk mee te kunnen tellen. Nederland heeft zich verzet tegen het meetellen van reeds genomen besparingsmaatregelen met een lange levensduur, omdat hierbij sprake is van dubbeltelling. Tot slot stelde het kabinet zich open op ten opzichte van een Commissie-evaluatie in 2024 over mogelijke bijstelling van de energiebesparingsverplichting voor de periode vanaf 2026 van 1.5% naar 1%. Echter, het kabinet was geen voorstander van het bij voorbaat terugbrengen van deze ambitie naar 1% in 2026, zoals voorgesteld door Italië, met een mogelijke aanpassing naar 1.5% op basis van de Commissie-evaluatie in 2024.

Na een aantal onderhandelingsrondes werd helder dat ruimte voor een compromis bestond in de verschillende flexibiliteitsopties. Lidstaten werden het echter niet eens over de bindende dan wel indicatieve aard van een Europees doel van 30% voor 2030. Nederland heeft daarom een voorstel van Duitsland gesteund om de beslissing hierover uit te stellen, door de aard van het 30% doel open te laten. Daarnaast bracht onder leiding van Frankrijk en Duitsland een groep landen (die in eerste instantie geen voorstander waren van flexibiliteit in de energiebesparingsdoelstelling van 1.5%) een nieuw compromisvoorstel ter tafel. In dit voorstel worden de flexibiliteitsopties met betrekking tot nieuwe kleinschalige hernieuwbare energiemaatregelen in of op gebouwen en reeds genomen besparingsmaatregelen met een lange levensduur gedeeltelijk toegestaan voor de energiebesparingsverplichting van 1,5%. Deze worden echter begrensd in een nieuwe algemene uitzonderingsgrond van 35% in plaats van 25%. Het nieuwe compromisvoorstel bevatte tot slot een energiebesparingsdoelstelling van 1% in de periode 2026–2030, met de mogelijkheid tot ophoging naar 1.5% naar aanleiding van een Commissie-evaluatie in 2024.

Lidstaten hebben met een nipte gekwalificeerde meerderheid een Algemene Oriëntatie op basis van dit Frans-Duitse compromisvoorstel aangenomen. Aangezien de aard van de energie-efficiëntie doelstelling van 30% in 2030 open is gelaten, zal dit moeten worden meegenomen in de onderhandelingen over de governance van de Energie Unie. Hierover wordt onder het nieuwe Estse voorzitterschap verder gesproken. Dit is in lijn met de oorspronkelijke Nederlandse inzet op uitstel van een beslissing vanwege (onder meer) de sterke link met het governance voorstel. Het opnemen van een doel van 30% in plaats van 27% kwam tevens overeen met de Nederlandse inzet. Binnen de aangenomen Algemene Oriëntatie kunnen tevens de voor Nederland belangrijke flexibiliteitsopties gedeeltelijk ingezet worden voor het voldoen aan de energiebesparingsverplichting van 1,5% per jaar. Nederland was geen voorstander van het gedeeltelijk meetellen van reeds genomen besparingsmaatregelen met een lange levensduur en een verlaging van de energiebesparingsverplichting naar 1% per jaar voor de periode 2026–2030 met een evaluatie. Echter, Nederland kon, net als de lidstaten die zich hier oorspronkelijk tegen verzetten, hiermee akkoord gaan in het eindcompromis. Het kabinet is tevreden over de uitkomst.

Een groep lidstaten heeft tegen het eindcompromis gestemd omdat zij dit compromis te ambitieus achtten. Nederland heeft meegestemd met de groep van lidstaten die een hoog ambitieniveau voorstonden. Hiermee heeft het kabinet uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Van Veldhoven (Kamerstuk 21 501-33, nr. 654) waarin de regering werd verzocht om zich aan te sluiten bij de coalitie van lidstaten die streeft naar het behoud van de ambitie van 1,5% voor alle landen van de EU. Mede in het licht van de niet aangenomen moties uit het VAO Energieraad van 20 juni jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 89, VAO Energieraad), heeft Nederland tijdens de onderhandelingen ingezet op behoud van het 1,5% ambitieniveau met de daarbij gewenste flexibiliteitsopties.

Herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD)

Algemene Oriëntatie

Tijdens de Energieraad hebben de lidstaten ingestemd met het voorstel voor een Algemene Oriëntatie ten aanzien van het Commissievoorstel tot aanpassing van de richtlijn energieprestatie van gebouwen.

Op 6 juni jongstleden, voorafgaand aan de besprekingen in Coreper en de Energieraad, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de inhoud van de Algemene Oriëntatie en de voorgenomen kabinetsinzet (Kamerstuk 22 112, nr. 2350). Daarna is de inhoud van de Algemene Oriëntatie nagenoeg hetzelfde gebleven. Wel vonden op het onderdeel laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer in aanloop naar de Energieraad nog enkele ontwikkelingen plaats. Op dit punt liep nog een discussie tussen lidstaten over de verplichting om in bepaalde situaties laadinfrastructuur aan te leggen bij utiliteitsgebouwen. Discussiepunt was of deze verplichting gericht zou moeten zijn op de installatie van een beperkt aantal oplaadpunten, de aanleg van lege buizen in lijn met de verplichting voor woningen, of een combinatie van beide. In de door het voorzitterschap voorgestelde Algemene Oriëntatie werd uiteindelijk gekozen voor één oplaadpunt voor het gehele parkeerterrein in combinatie met lege buizen voor één op de drie parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er in aanloop naar de Energieraad nog twee bepalingen aan de tekst toegevoegd. Ten eerste is er een extra uitzonderingsgrond opgenomen bij de verplichtingen voor de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer voor woningen en utiliteitsgebouwen die ingrijpende worden gerenoveerd. De uitzonderingsgrond biedt lidstaten de mogelijkheid om de verplichting niet toe te passen als de aanlegkosten hoger zijn dan 5% van de totale renovatiekosten. Ten tweede is er voor lidstaten een voorschrift toegevoegd om ervoor te zorgen dat de aanleg van oplaadpunten bij woningen en utiliteitsgebouwen wordt vereenvoudigd. Tijdens de Raad werd de Algemene Oriëntatie vlot aangenomen. Nederland kon instemmen met het voorstel.

Overige voorstellen Winterpakket

Voortgangsverslag door het voorzitterschap

Het voorzitterschap koppelde zeer beknopt terug over de voortgang op de overige wetsvoorstellen uit het Winterpakket door te verwijzen naar het verspreide voortgangsverslag. Het gaat om de voorstellen voor het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt, de richtlijn hernieuwbare energie (RED) en de governance van de Energie Unie. Middels de Geannoteerde Agenda bij deze Energieraad (Kamerstuk 21 501–33, nr. 647) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op deze voorstellen.

Interconnectiviteit

Gedachtenwisseling

Op verzoek van enkele lidstaten was het onderwerp interconnectiviteit toegevoegd aan de agenda van de Raad. Lidstaten wisselden van gedachten over het belang van interconnecties voor de interne energiemarkt en het verder bevorderen van interconnectiviteit, onder meer in het geval van het Iberisch schiereiland en de Baltische lidstaten. Diverse lidstaten pleitten voor meer middelen voor interconnectiviteit en meer aandacht voor het onderwerp bij het bespreken van de voorstellen over de governance van de Energie Unie. In de discussie werd daarnaast benadrukt dat investeringen gebaseerd moeten zijn op behoeften uit de markt. De resultaten van het werk van de expertgroep die zich momenteel over interconnecties buigt worden met interesse afgewacht.

Diversen

Nord Stream II

Toelichting van de Europese Commissie

Vicepresident Šefčovič informeerde de Raad over het gevraagde mandaat om met Rusland te onderhandelen over de Nord Stream II pijpleiding. De Europese Commissie heeft de Raad op 9 juni 2017 een aanbeveling voor een Raadsbesluit gestuurd, waarbij de Commissie van de Raad het mandaat vraagt om onderhandelingen met de Russische Federatie aan te gaan over het beheer van Nord Stream II. Het doel van het onderhandelingsmandaat is volgens de Europese Commissie het creëren van een regulerend kader, waarmee kernelementen van EU-wetgeving op energiegebied op de pijpleiding van toepassing worden en de door de Commissie verwachte negatieve impact op de gasmarkt wordt beperkt.

Een aantal lidstaten gaf aan dat ze het mandaat van de Commissie in beginsel steunen. Zij benadrukten dat het van belang is dat Nord Stream II in lijn is met EU-wetgeving op energiegebied. Ook werden de gevolgen op bestaande aanvoerroutes als overweging genoemd. Verschillende lidstaten gaven aan ze het gevraagde mandaat nog nader bestuderen voordat ze een definitieve positie innemen. Dit geldt ook voor Nederland. Naar verwachting zullen de besprekingen tussen de Europese lidstaten over het gevraagde mandaat in juli 2017 starten.

Externe energiebetrekkingen

Informatie van de Commissie

De Europese Commissie informeerde de Raad zeer beknopt over de externe energiebetrekkingen, waaronder de betrekkingen met China, Afrika en Israël en het Midden-Oosten.

Werkprogramma van het aantredende Estse voorzitterschap

Informatie van de Estse delegatie

De Estse delegatie gaf aan behandeling van de overige wetsvoorstellen uit het Winterpakket, te weten de voorstellen voor hernieuwbare energie, de governance van de Energie Unie en het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt, voort te zetten tijdens het Estse voorzitterschap. Tijdens de eerste informele Energieraad in september zal de nadruk liggen op het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt.


X Noot
1

Een Algemene Oriëntatie is gezamenlijk standpunt van de Raad op het voorstel van de Europese Commissie en dient als onderhandelingsmandaat voor de Raad voor de onderhandelingen met het Europees parlement en de Europese Commissie.

X Noot
2

COM (2016) 761; Kamerstuk 34 663, nr. 4

X Noot
3

COM (2016) 765; Kamerstuk 22 112, nr. 2282

X Noot
4

Een Algemene Oriëntatie is gezamenlijk standpunt van de Raad op het voorstel van de Europese Commissie en dient als onderhandelingsmandaat voor de Raad voor de onderhandelingen met het Europees parlement en de Europese Commissie.

Naar boven