De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Europese Commissie gisteren haar mobiliteitspakket heeft gepresenteerd,
met daarin onder andere het voorstel om een verplichting voor de lidstaten op te nemen
om bestaande tolheffingen en vignetten te vervangen door een wegenheffing onder andere
gebaseerd op gereden kilometers, milieueisen en een filebelasting;
overwegende dat het stellen van voorwaarden of en in welke vorm van beprijzing dan
ook niet consistent is met het uitgangspunt dat lidstaten zelf bepalen hoe zij infrastructuur
willen belasten;
constaterende dat door de Europese Commissie wordt gesteld dat de opbrengsten van
een dergelijke wegenheffing een belangrijk onderdeel kunnen vormen van de financiering
van onderhoudsachterstanden ter grootte van 60 miljard euro in Europa;
van mening zijnde dat de belasting van mobiliteit en infrastructuur een nationale
bevoegdheid is en moet blijven en daar dus ook geen verplichtende inhoudelijke beleidsdoelen
door Europa aan mogen worden gekoppeld;
van mening zijnde dat opbrengsten in Nederland uit eventuele heffingen op welke grondslag
dan ook niet gebruikt zouden moeten worden als structurele financieringsbron ten behoeve
van aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur elders in Europa;
constaterende dat het mobiliteitspakket de komende maanden in de Transportraad zal
worden besproken;
verzoekt de regering, uit te spreken dat het al dan niet invoeren van wegbeprijzing
in welke vorm of op welke grondslag dan ook een nationale bevoegdheid is;
verzoekt de regering voorts, uit te spreken dat eventuele opbrengsten van nationale
wegenheffingen in welke vorm dan ook nooit verplicht mogen worden ingezet in andere
Europese landen om onderhoudsachterstanden in infrastructuur in te lopen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Visser