21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 487 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2014

In het AO Transportraad van 28 mei 2014 heb ik met uw Kamer gesproken over de opkomst van een nieuw bedrijfsmodel in de luchtvaart met inhuur van arbeidskrachten uit landen met lage lonen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid, concurrentiekracht en luchtvaartveiligheid in Europa. Ik heb daarbij uw Kamer toegezegd een terugkoppeling te geven van het Europese overleg van 2 juni jl. op dit punt. Ik zal ook aandacht vragen voor dit onderwerp op de Transportraad van 5 juni a.s.

Achtergrond en aanleiding

De gezamenlijke Nederlandse vakbonden in de luchtvaart (waaronder: VNV, UNC en FNV) hebben in een petitie aan de Tweede Kamer op woensdag 28 mei jl. hun zorg uitgesproken over de gevolgen van het inzetten van personeel uit lage lonenlanden in de luchtvaart. Genoemde punten van zorgen betreffen oneerlijke concurrentie, banenverlies en aantasting van de veiligheid door gebrek aan toezicht. Als voorbeeld wordt daarbij Norwegian Air (Norwegian) genoemd. Deze Noorse luchtvaartmaatschappij wil met een Aziatische bemanning vanuit Europa onder een Ierse licentie (Air Operator Certificate) vliegen naar de Verenigde Staten. Naast de Nederlandse vakbonden verzetten ook de internationale vakbondkoepels ETF en de ITF zich hier sterk tegen.

In de eerste plaats merk ik op dat ik de genoemde zorg over gebrek aan toezicht op veiligheid niet deel. Het toezicht op de veiligheid van bovengenoemde vluchten van Norwegian zal primair worden uitgevoerd door de Ierse luchtvaartautoriteit. De EASA ziet er op toe dat de Ierse luchtvaartautoriteit dit toezicht uitvoert volgens Europees geldende regels inzake veiligheid.

Wat betreft de zorg over de oneerlijke concurrentie en banenverlies zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en ik van mening dat deze zorgen serieus in Europa onder de aandacht moeten worden gebracht. Ik acht het daarom van belang dat de gevolgen van deze nieuwe ontwikkelingen op arbeidsvoorwaardelijk terrein goed in kaart worden gebracht. Zoals in het AO aangegeven, acht ik behoud van eerlijke concurrentie en een level playing field binnen Europa en wereldwijd van groot belang. Het gaat hier om een EU-brede problematiek en het is van belang om daarover samen met de Commissie en de andere lidstaten tot een positiebepaling te komen. Dit uiteraard in nauwe samenwerking met mijn collega van SZW.

Terugkoppeling Europees overleg van 2 juni 2014

Tijdens het Europese overleg op maandag 2 juni jl. is dit onderwerp aan de orde geweest. Nederland heeft daarbij benadrukt het een goede zaak te vinden dat de Europese Commissie dit onderwerp voor het overleg heeft geagendeerd. Daarbij heeft Nederland er op aangedrongen dat de gevolgen van deze nieuwe ontwikkelingen op arbeidsvoorwaardelijk terrein in de luchtvaart nu en in de toekomst tijdig en adequaat worden geadresseerd. Aan de Commissie is gevraagd welke concrete plannen zij heeft ten aanzien van dit onderwerp en aan welke tijdsplanning zij denkt.

De Commissie heeft daarop aangegeven dat er op dit moment een onderzoek loopt, geïnitieerd en uitgevoerd door Europese sociale partners en gefinancierd door de Commissie naar de verschillende praktijken van Europese luchtvaartmaatschappijen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, sociale afdrachten e.d. De uitkomst van deze studie wordt eind dit jaar verwacht. Op basis van de resultaten zullen de Commissie, dan wel de lidstaten, besluiten of er problemen bestaan die nadere actie vereisen of niet.

Tot slot

Tot slot merk ik op dat ik dit onderwerp – zoals toegezegd tijdens bovenvermeld AO – heb geagendeerd voor de Transportraad van donderdag 5 juni 2014, onder «Any Other Business» teneinde de urgentie en het belang van een Europese behandeling te benadrukken.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven