21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 439 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2013

Bijgaand doe ik u het verslag toekomen van de informele energieraad van 19 en 20 september 2013.

De informele energieraad sprak over de externe dimensie van het EU-energiebeleid. Het Litouwse voorzitterschap concludeerde dat er nog steeds brede steun is voor een gecoördineerd extern EU-energiebeleid en dat de EU op de goede weg is met de uitvoering van de actiepunten uit de raadsconclusies van 2011. De lidstaten onderstreepten tijdens de discussie het belang van een goedwerkende interne energiemarkt, het ontwikkelen van duurzame energie en het verbeteren van energie-efficiëntie om de voorzieningszekerheid te verbeteren. Daarnaast kan door het exporteren van de EU-energiewetgeving naar derde landen het gelijke speelveld worden verbeterd. Aan de energieraad van 12 december zullen hierover waarschijnlijk voorzitterschapsconclusies voorliggen.

Daarnaast sprak de informele energieraad over de interne energiemarkt.

De discussie centreerde zich rond drie thema’s: energie-infrastructuur, hernieuwbare energie en capaciteitsmechanismen.

Het Litouwse voorzitterschap concludeerde dat een snelle uitvoering van de verordening energie-efficiëntie essentieel is, maar ook de snelle aanname van de lijst met energie-infrastructuur projecten van gemeenschappelijk belang. Verschillende lidstaten vroegen aandacht voor de grote verschillen tussen subsidiesystemen voor hernieuwbare energie. Ten slotte gaven veel lidstaten aan zich zorgen te maken over nationale interventies (overheidsingrijpen) op de elektriciteitsmarkt (capaciteitsmechanismen). Het Litouwse voorzitterschap wil op basis van deze discussie opvolging geven aan de conclusies van de Europese Raad van mei en bijdragen aan het rapport over de interne energiemarkt dat via de energieraad van 12 december naar de Europese Raad van december zal gaan. Dit rapport moet schetsen of we op koers liggen met het vervolmaken van de interne energiemarkt in 2014 en welke acties nog nodig zijn.

De Commissie deed in de informele energieraad verslag van de resultaten van de publieke consultatie van het groenboek «Europees klimaat- en energiebeleid». Volgens de Commissie is er consensus over de behoefte aan een nieuw CO2-reductiedoel, maar staat de hoogte van het reductiedoel nog ter discussie.

De uiteindelijke hoogte van het CO2-reductiedoel hangt mede af van wat andere geïndustrialiseerde en ontwikkelde landen aan ambities stellen en het al dan niet bindende karakter van deze ambitie, maar het hangt er ook vanaf of CCS voldoende in de markt staat. Met name de (veertien) lidstaten die reeds een reactie op het groenboek hebben gegeven intervenieerden. Nederland heeft geen interventie gepleegd en heeft informeel aangegeven pas met een officiële reactie te komen nadat de kabinetsreactie heeft voorgehangen aan uw Kamer. Commissaris Oettinger gaf aan medio 2015 met een raamwerk te komen.

De eerstvolgende energieraad vindt plaats op 12 december 2013.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

VERSLAG INFORMELE ENERGIERAAD 19-20 SEPTEMBER 2013

Externe dimensie van het EU-energiebeleid

De informele energieraad sprak over de externe dimensie van het EU energiebeleid.

De Commissie gaf aan dat de EU op de goede weg is met de uitvoering van de actiepunten uit de raadsconclusies van 2011 en dat deze actiepunten nog steeds actueel zijn. Het externe EU-energiebeleid is nu meer dan ooit van belang in verband met de hoge energieprijzen, met name voor gas en electra. De Commissie kondigde aan in december met de resultaten van haar onderzoek naar de hoge energieprijzen te komen. De EU moet proberen het gat te verkleinen tussen de energieprijzen in de EU en de rest van de wereld. De Commissie stelde niet aan de goede samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten te willen komen als het gaat om intergouvernementele akkoorden (subsidiariteitsbeginsel), maar intergouvernementele akkoorden afgesloten door de lidstaten moeten dan wel aan de interne markt regels voldoen. De Commissie herhaalde in dit kader haar oude stokpaardje, dat zij intergouvernementele akkoorden tussen lidstaten en derde landen graag van te voren wil inzien. Geen enkele lidstaat ging hierop in. Als belangrijke energierelaties noemde de Commissie: Noord-Afrika, Armenië, Oekraïne, Rusland, Georgie en China.

De lidstaten deelden de mening van de Commissie dat de EU op de goede weg is met de uitvoering van de actiepunten uit de raadconclusies van 2011. Meerdere lidstaten gaven aan een goedwerkende interne energiemarkt als belangrijk uitgangspunt te zien voor een succesvol extern energiebeleid, het verbeteren van de voorzieningszekerheid en het creëren van een gelijk speelveld. Een aantal lidstaten gaf, evenals Nederland, aan de nationale stem in internationale organisaties te willen behouden. Ten slotte, onderstreepten de lidstaten het belang van de Energie Gemeenschap en pleitten zij voor vernieuwing van het Verdrag in 2016. Het Verdrag heeft tot doel om een geïntegreerde energiemarkt (elektriciteit en gas) tot stand te brengen tussen de Europese Gemeenschap en de verdragsluitende partijen, zoals de voormalige Joegoslavische republieken.

Nederland gaf aan toegevoegde waarde te zien in een gecoördineerd externe energiebeleid door onder meer te garanderen dat akkoorden met de belangrijkste leverings- en doorvoerlanden volledig stroken met de interne markt wetgeving. Dit draagt ook bij aan de verbetering van de concurrentiepositie van de EU. Nederland gaf tevens aan een goede balans te willen behouden tussen nationale en bilaterale belangen enerzijds en gecoördineerde EU-inzet anderzijds. Nederland gaf aan dat de raadsconclusies uit 2011 deze balans goed reflecteren. De ruimte voor een eigenstandig extern energiebeleid en een nationale stem in internationale organisaties zoals het Internationale Energie Agentschap en het International Energy Forum die in de raadsconclusies van 2011 wordt erkend, moet derhalve volgens Nederland worden behouden.

Het Litouwse voorzitterschap concludeerde dat er nog steeds brede steun is voor een gecoördineerd extern EU-energiebeleid en dat de EU op de goede weg is met de uitvoering van de actiepunten uit de raadsconclusies van 2011. De lidstaten onderstreepten tijdens de discussie het belang van een goedwerkende interne energiemarkt, het ontwikkelen van duurzame energie en het verbeteren van energie-efficiëntie om de voorzieningszekerheid te verbeteren. Daarnaast kan door het exporteren van de EU-energiewetgeving naar derde landen middels de Energie Gemeenschap het gelijke speelveld worden verbeterd. Aan de energieraad van 12 december zullen hierover waarschijnlijk voorzitterschapsconclusies voorliggen. Voorzitterschapsconclusies mogen worden getrokken zonder dat daarover overeenstemming bestaat in de raad en hebben daarom geen formele status.

Interne energiemarkt

De informele energieraad sprak over de interne energiemarkt.

De Commissie gaf aan dat de interne markt voor olie en kolen reeds een feit is, maar dat is niet het geval voor gas, elektriciteit en nieuwe markten.

De discussie centreerde zich rond drie thema’s: energie-infrastructuur, hernieuwbare energie en capaciteitsmechanismen. Het belang van een voorspoedige uitvoering van het Europese infrastructuurpakket werd breed onderschreven, evenals de snelle vaststelling van de lijst met projecten van gemeenschappelijk belang. Een aantal lidstaten gaf aan dat met het infrastructuurpakket het einde in zicht komt aan de energie-isolatie waarin zij verkeren. Een aantal andere lidstaten gaf juist aan dat door een blijvend gebrek aan interconnectie de EU geen profijt heeft van het potentieel aan hernieuwbare energie. Enkele lidstaten onderstreepten het belang van slimme energie-infrastructuur (smart grids). Er was tevens aandacht voor marktkoppeling en regionale initiatieven zoals het North Sea Offshore Grid Initiative. Daarnaast vroegen verschillende lidstaten aandacht voor de grote verschillen tussen subsidiesystemen voor hernieuwbare energie. Ten slotte lieten zowel de voor- als de tegenstanders van capaciteitsmarkten zich horen, beiden riepen op tot meer coördinatie. Frankrijk riep op tot tailor-made ideas die competitief zijn op EU-niveau. Frankrijk benadrukte dat er geen marktverstoring uitgaat van de Franse plannen om een capaciteitsmarkt te introduceren. Het VK gaf aan dat de plannen voor de introductie van een capaciteitsmarkt in het VK marktgeoriënteerd zijn, waarmee staatssteun geminimaliseerd wordt en kostenefficiëntie een voorwaarde. Italië gaf aan dat publieke interventie geen staatssteun moet worden en dat marktverstoringen op EU-niveau moeten worden gecheckt en beperkt moeten worden in tijd. Een andere lidstaat gaf aan dat capaciteitsmarkten een uitzondering moeten zijn en dat alternatieven moeten worden bekeken.

Nederland gaf aan dat een goed werkende interne energiemarkt een cruciale voorwaarde is voor een succesvolle energie transitie. Nederland onderschrijft in dat kader de belangrijke boodschappen van de Europese Raad van mei: een effectieve implementatie van het derde interne energiemarkt pakket in alle lidstaten. Nederland gaf aan drie uitdagingen te zien. Ten eerste, de modernisering van het energie-infrastructuur netwerk en een snelle aanname van de lijst met projecten van gemeenschappelijk belang. Nederland hoopt dat de vaststelling van deze lijst de totstandkoming van grensoverschrijdende projecten zal stimuleren. Ten tweede, kostenreductie van hernieuwbare energie technologieën. Nationale subsidiesystemen voor hernieuwbare energie moeten beter reageren op marktsignalen en moeten tot doel hebben om hernieuwbare energie onderdeel te maken van de interne energie markt. Ten derde, gaf Nederland aan dat zij uitkijkt naar de mededeling over overheidsingrijpen in de elektriciteitsmarkt. Nederland is sterk voorstander van verdere integratie van de Europese energiemarkt en van een Europese en regionale aanpak van vraagstukken op het terrein van leveringszekerheid. De aangekondigde richtsnoeren voor het gebruik van capaciteitsmechanismen betekenen dan ook een stap in de juiste richting.

Het Litouwse voorzitterschap concludeerde dat een snelle uitvoering van de verordening energie-efficiëntie essentieel is, maar ook de snelle aanname van de lijst met energie-infrastructuur projecten van gemeenschappelijk belang. Verschillende lidstaten vroegen aandacht voor de grote verschillen tussen subsidiesystemen voor hernieuwbare energie. Ten slotte gaven veel lidstaten aan zich zorgen te maken over nationale interventies (overheidsingrijpen) op de elektriciteitsmarkt (capaciteitsmechanismen). Het Litouwse voorzitterschap wil op basis van deze discussie opvolging geven aan de conclusies van de Europese Raad van mei en bijdragen aan het rapport over de interne energiemarkt dat via de energieraad van 12 december naar de Europese Raad van december zal gaan. Dit rapport moet schetsen of we op koers liggen met het vervolmaken van de interne energiemarkt in 2014 en welke acties nog nodig zijn.

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De Commissie deed in de informele energieraad verslag van de resultaten van de publieke consultatie van het groenboek «Europees klimaat- en energiebeleid». Met name de (veertien) lidstaten die reeds een reactie op het groenboek hebben gegeven intervenieerden. Nederland heeft geen interventie gepleegd en heeft informeel aangegeven pas met een officiële reactie te komen nadat de kabinetsreactie heeft voorgehangen aan uw Kamer.

De Commissie gaf aan dat het toekomstige beleid breder moet zijn dan klimaatbescherming, zoals dat in de periode 2007–2009 het geval was bij de totstandkoming van de klimaat- en energiedoelen voor 2020. Er moet rekening gehouden worden met prijzen, concurrentiekracht, groei, energiearmoede en sociaal welzijn.

De Commissie gaf aan dat 95% CO2-reductie in 2050 erg ambitieus is en dat 80% CO2-reductie in 2050 realistischer is. Het belangrijkste doel is een CO2-neutrale samenleving in 2050. De transport- en de landbouwsector kunnen daarbij een belangrijke bijdrage leveren. De uiteindelijke hoogte van het CO2-reductiedoel voor 2.030 hangt af van wat andere geïndustrialiseerde en ontwikkelende landen aan ambities stellen, het al dan niet bindende karakter van deze ambitie, maar ook of CCS voldoende in de markt staat. Volgens de Commissie is een hernieuwbaar energiedoel nodig om kostenreductie voor hernieuwbare energietechnologieën te bewerkstellingen. Innovatie is daarbij van groot belang. Daarnaast zijn grotere opslagfaciliteiten van belang. Ten slotte gaf de Commissie aan dat bij de evaluatie van de richtlijn energie-efficiëntie in 2014 naar de voordelen moet worden gekeken van een absoluut of een relatief doel en of het doel moet worden gekoppeld aan economische groei (dynamisch doel).

Uit de reacties van de lidstaten kwam een duidelijke behoefte aan een CO2-reductiedoel naar voren. De meningen verschilden echter over de hoogte en de behoefte aan aanvullende doelen en de voorwaardelijkheid van de doelen. Een viertal lidstaten heeft een percentage van 40% CO2-reductie genoemd. Enige kritische noot onder de 14 reacties kwam van Polen die aangaf voor een lange termijn CO2-reductiedoel te zijn, maar alleen als er internationaal een akkoord kan worden bereikt. Enkele lidstaten gaven aan voorstander te zijn van een hernieuwbaar energiedoel. Meerdere lidstaten gaven aan geen of vooralsnog geen aanvullende doelen voor hernieuwbare energie te willen. Enkele lidstaten wijzen er daarbij op dat hernieuwbare energie wel prioriteit heeft, maar dat extra doelen het halen van de CO2-reductiedoelstelling kostbaar maken en de flexibiliteit in de keuze voor de inzet van CCS en kernenergie beperken. Frankrijk gaf aan op korte termijn te kiezen voor een CO2-doel en op termijn ook voor doelen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Frankrijk is van mening dat het doel voor hernieuwbare energie omgezet moet worden in een doel voor hernieuwbare elektriciteitsproductie van 40%. De Commissie gaf aan dit idee nader te onderzoeken. De meeste lidstaten vonden het te vroeg om al te spreken over nieuwe doelen voor energie-efficiëntie en wilden de evaluatie van 2014 afwachten. Een enkele lidstaat sprak zich uit voor een energie-efficiëntie doel. Een andere lidstaat vond de koppeling aan economische groei een interessant idee. Een tweetal lidstaten gaf aan tegen een bindend doel voor energie-efficiënte te zijn. Ten slotte vroegen meerdere lidstaten aandacht voor de versterking van het ETS en carbon leakage.

De Commissie concludeerde dat er consensus is over de behoefte aan een nieuw CO2-reductiedoel, maar dat de hoogte van het reductiedoel nog ter discussie staat. De uiteindelijke hoogte van het CO2-reductiedoel hangt mede af van wat andere geïndustrialiseerde en ontwikkelde landen aan ambities stellen en het al dan niet bindende karakter van deze ambitie, maar het hangt er ook vanaf of CCS voldoende in de markt staat. Commissaris Oettinger gaf aan medio 2015 met een raamwerk te komen.

Naar boven