21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 369 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 mei 2012

Bijgaand doe ik u het verslag toekomen van de Informele Energieraad die op 19 en 20 april jl. plaatsvond in Horsens (Denemarken). De belangrijkste bespreekpunten waren energie-efficiëntie en de energie roadmap 2050. Nederland werd tijdens de Informele Energieraad vertegenwoordigd door de Directeur-Generaal voor Energie, Telecom en Mededinging.

De eerstvolgende (formele) Energieraad vindt plaats op 15 juni a.s. in Brussel.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

VERSLAG INFORMELE ENERGIERAAD 19 EN 20 APRIL 2012

Energie-efficiëntie

Het voorzitterschap gaf een terugkoppeling van de eerste triloog tussen Raad, Commissie en het Europees Parlement. Het Europees Parlement is ontevreden met het ambitieniveau van de Raad. Met de raadspositie blijft nog maar 40% van de door de Commissie beoogde besparingen over, besparingen die nodig zijn om het gat naar de 20% energie-efficiëntie doelstelling te vullen. De maatregelen die het Europees Parlement voorstelt leiden tot besparingen van 130% ten opzichte van de door de Commissie beoogde besparingen. Het ambitieniveau van de Raad en het Europees Parlement lopen daarmee nogal uiteen. Meer specifiek heeft het Europees Parlement moeite met de engere reikwijdte van de 3% renovatieverplichting en het deels uitsluiten van de ETS-sector bij de 1,5% besparingsverplichting. Aan het Europees Parlement is duidelijk gemaakt dat de economische situatie en de budgetproblematiek vraagt om een realistische benadering en dat om die reden niet valt te praten over bindende doelstellingen per lidstaat en over het automatisch beïnvloeden van ETS-prijzen via de richtlijn energie-efficiëntie. Ten slotte gaf het voorzitterschap aan haar best te zullen doen om de raadspositie in de trilogen te verdedigen.

Een meerderheid van de lidstaten was erop gebrand om de raadspositie richting het Europees Parlement overeind te houden. Een enkele lidstaat liet zich kritisch uit op onderdelen van de richtlijn, terwijl een aantal andere lidstaten op onderdelen juist meer ambitie wilden. Enkele lidstaten gaven aan dat early actions van lidstaten niet moeten worden bestraft.

Nederland gaf aan tegen bindende doelen of verplichtende maatregelen te zijn en vroeg het voorzitterschap in haar onderhandelingen met het Europees Parlement rekening te houden met de kosteneffectiviteit van de verschillende maatregelen.

De discussie werd afgesloten met een presentatie over besparingsverplichtingen. Een aantal lidstaten kennen reeds een nationale besparingsverplichting, al zijn deze verschillend in opzet. De resultaten van deze lidstaten en derde landen tegen elkaar afwegend, werd geconcludeerd dat het einddoel belangrijker blijkt te zijn dan de weg daar naartoe.

Het voorzitterschap concludeerde dat brede steun bestaat om in juni een overeenkomst te bereiken, waarbij lidstaten een ambitieuze en flexibele richtlijn willen, rekening houdend met kosteneffectiviteit.

Energie roadmap 2050

De lidstaten spraken uitgebreid over de energie roadmap 2050. De roadmap heeft als doel het bereiken van een CO2-neutrale energiehuishouding in 2050 en moet tegelijkertijd zorgen voor een concurrerende innovatieve energiemarkt en een betrouwbare energievoorziening. De discussie over de roadmap vond plaats aan de hand van twee vragen: 1) steunen de lidstaten de no regret opties op weg naar 2050 (de noodzaak voor meer energiebesparing, een groter aandeel hernieuwbare energie en het uitbreiden van de energie-infrastructuur)?; 2) welke strategie is nodig op weg naar 2050?

Commissaris Oettinger leidde de discussie over de roadmap in. Ten eerste, moet de energiesector volledig CO2-neutraal zijn. Ten tweede, is een belangrijke voorwaarde op weg naar 2050 de vervolmaking van de interne markt. In dit kader is het van belang dat hernieuwbare energie op termijn concurrerend wordt. Oettinger benadrukte dat de verschillen in nationale stimuleringsregimes leidt tot onwenselijke concurrentie tussen lidstaten en niet leidt tot een kosteneffectieve brandstofmix. Commissaris Oettinger adresseerde tevens de discussie omtrent de interactie tussen verschillende energiedoelen en vroeg zich hardop af of parallelle doelen op het gebied van CO2, hernieuwbare energie en energiebesparing niet ten koste gaat van de kosteneffectiviteit. Ten derde, zijn er grote investeringen nodig in het verbeteren (slimmer maken) van energie-infrastructuur. De uitdaging daarbij is om private investeringen aan te trekken. In dit verband noemt Oettinger de mogelijke betrokkenheid van pensioenfondsen.

Maria van der Hoeven van het Internationale Energie Agentschap (IEA) gaf aan dat elektriciteitsystemen ingewikkelder en dynamischer worden en dat besparingen het beste bijdragen aan CO2-reductie. De investeringen hiervoor zijn hoog, maar de uiteindelijke besparingen zullen meer opleveren. Het geld blijft daarbij op de nationale markt. Voor het Internationale Energie Agentschap zijn drie punten van belang: 1) afbouw fossiele brandstoffen, 2) energie-efficiëntie en 3) R&D.

Eurelectric (koepelorganisatie van de elektriciteitssector) pleitte voor kosteneffectiviteit op basis van op markt gebaseerde instrumenten. Eurelectric benadrukte met name de rol van ETS (CO2-doel op basis van ETS) en een duidelijke interactie tussen de verschillende doelstellingen.

Alle lidstaten waren het eens over de no regret opties op weg naar 2050. De belangrijkste vraag die speelt is echter hoe deze opties kunnen worden gestimuleerd. De lidstaten waren het erover eens dat de discussie zich nu voornamelijk moet richten op een nieuwe beleidsmix voor 2030. Met het oog op 2 030 benadrukten veel lidstaten dat het verminderen van de CO2-uitstoot het voornaamste instrument is en moet zijn, met het ETS in het bijzonder. De lidstaten discussieerden in dit kader in hoeverre meerdere energiedoelen nodig zijn. Veel lidstaten noemden het rendabel maken van hernieuwbare energie als grootste uitdaging. Hernieuwbare energie moet kunnen concurreren met energie uit fossiele energiebronnen. Een aantal lidstaten noemden daarbij het belang van innovatie. Meerdere lidstaten deelden het Nederlandse standpunt dat voorkomen moet worden dat de verschillende subsidiesystemen elkaar beconcurreren. Tot slot is gesproken over het belang van fossiele brandstoffen en nucleair. De realiteit is dat de EU voor het overgrote deel afhankelijk is van fossiele energiebronnen.

Nederland vroeg zich, evenals de Commissie, af of parallelle doelen op het gebied van CO2, hernieuwbare energie en energiebesparing wel kosteneffectiviteit zijn en stelde een evaluatie van de kosteneffectiviteit en interactie van de verschillende doelen voor. Daarnaast gaf Nederland aan in te zetten op een voorwaardelijke Europese doelstelling van 40% CO2-reductie in 2030, waarbij het uiteindelijke niveau van de reductiedoelstelling afhankelijk is van mondiale actie en de waarborging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Nederland benadrukte tevens de noodzaak om de productiekosten van hernieuwbare energie omlaag te brengen. Hernieuwbare energie moet een volwaardig onderdeel gaan uitmaken van de interne markt. Nederland gaf aan dat concurrentie tussen subsidiesystemen hieraan niet bijdraagt en dat het stimuleren van innovatie een belangrijk middel is om hernieuwbare energie concurrerend te maken. Ten slotte, benadrukte Nederland de rol van gas.

Het voorzitterschap gaf aan tijdens de Energieraad van 15 juni a.s. raadsconclusies te willen aannemen. Commissaris Oettinger nam nota van de verschillende interventies en gaf aan dat de Commissie de komende 18 maanden de roadmap verder wil uitwerken op basis van de input van de lidstaten. De Commissie zal naar verwachting eind 2013 met wetgeving (niet nader gespecialiseerd) komen.

Naar boven