21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 310 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2011

Hierbij bied ik u het verslag aan van de VTE-Raad (Energie) van 28 februari jl. in Brussel. Bij deze Raad werd ik vertegenwoordigd door plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger bij de Europese Unie, Derk Oldenburg.

Tijdens de Energieraad werden Raadsconclusies aangenomen over de Europese energiestrategie 2011–2020 in vervolg op de Europese Raad van 4 februari en werd van gedachten gewisseld over het EU semester (energiebesparing en energie-efficiëntie). Voorts informeerde de Commissie lidstaten over de voorgestelde verordening inzake de integriteit en transparantie van energiemarkten, de voortgang inzake hernieuwbare energie en ontwikkelingen aangaande de zuidelijke corridor.

Een uitgebreid verslag van de Raad vindt u in de bijlage bij deze brief. De eerstvolgende informele Energieraad vindt plaats op 2/3 mei 2011 en de eerstvolgende VTE-Raad (Energie) op 10 juni 2011.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

BIJLAGE VERSLAG VTE-RAAD (ENERGIE) 28 FEBRUARI 2011

Integriteit en transparantie energiemarkt

De Raad nam kennis van de voortgangsrapportage van de Commissie inzake de voorgestelde verordening betreffende de integriteit en transparantie van de energiemarkt. De Commissie lichtte de noodzaak voor de verordening toe door er onder andere op te wijzen dat energieproducten zich onderscheiden van financiële producten en de handel in grondstoffen. Voorts gaf de Commissie aan dat het van belang is dat het Europees agentschap voor de samenwerking van energie regulators (ACER) de toebedachte toezichthoudende taken zo snel mogelijk kan oppakken.

Een meerderheid van de lidstaten steunt het doel van de verordening. Tegelijkertijd benadrukten diverse lidstaten, inclusief Nederland, dat de administratieve lasten zo beperkt mogelijk worden houden. Een aantal lidstaten beklemtoonde voorts dat de bestaande nationale of regionale toezichthouders nauw betrokken moeten worden bij de werkzaamheden van ACER en de opgedane ervaring met deze nationale instanties gebruikt moet worden voor ACER.

Europese energiestrategie

De Raad nam conclusies aan over de Europese energiestrategie 2011–2020. De Commissie ging kort in op de onderdelen van de strategie. Hierbij benadrukte de Commissie dat de huidige energie-eilanden binnen de EU moeten worden aangesloten op het Europese netwerk en dat in 2014 de interne energiemarkt moet worden voltooid. Dit vereist onder andere een gedegen implementatie van bestaande Europese regelgeving, zoals het derde energiepakket. De Commissie gaf voorts aan dat zij in de Europese Raad van juni 2011 cijfers zal voorleggen over de geraamde investeringen voor de noodzakelijke energie-infrastructuur en voorstellen zal indienen over financiering van energie-infrastructuur en het wegnemen van bestaande investeringsbelemmeringen. De Commissie schat dat per jaar 800 miljoen tot 1 miljard nodig is voor energie-infrastructuur, welke niet door de markt kan worden gerealiseerd via tarifering.

Op het terrein van energie-efficiëntie gaf de Commissie aan dat zij op 8 maart het Energie-efficiëntie Plan zal publiceren. De Commissie gaf aan dat de komende twee tot drie jaar bezien zal worden of lidstaten met hun nationale beleid en doelen voldoende voortgang realiseren om de doelstelling van 20% energiebesparing in 2020 te halen. Daarna zullen eventueel stringentere regels worden geïntroduceerd, inclusief een nationaal bindende doelstelling. De Commissie gaf voorts aan dat bij de huidige energiebesparingsdoelstelling een methodologie ontbreekt. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk welke prognose wordt gehanteerd voor de verwachte economische groei. Tot slot gaf de Commissie aan dat de huidige ontwikkelingen in Noord-Afrika de noodzaak van een gemeenschappelijker extern EU voorzieningszekerheidbeleid onderstrepen.

In een beperkt aantal interventies benadrukte een aantal landen het belang van energiesamenwerking met de zuidelijke buurlanden van de Europese Unie. Daarnaast onderstreepten enkele lidstaten het belang van Europese financiering van energie-infrastructuur. Andere landen, waaronder Nederland, wezen op de primaire rol van de markt bij de totstandkoming van energie-infrastructuur en gaven aan terughoudend te zijn inzake Europese financiering van energie-infrastructuur.

EU semester

In het kader van het zogeheten EU semester wisselde de Raad van gedachten over de voortgang van de EU-doelen uit de Europa 2020 strategie betreffende energiebesparing en hernieuwbare energie. Diverse lidstaten benadrukten het belang van energie-efficiëntie en wezen op het belang van energie-efficiëntie voor het Europese concurrentievermogen en de verminderde energieafhankelijkheid. Voorts gaven veel lidstaten te kennen dat de meest effectieve maatregelen dienen te worden toegepast, waarbij specifiek werd gewezen op ecodesign en energie-etikettering en op het potentieel van gebouwen en de transportsector.

Enkele lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan dat het hoofddoel CO2-reductie is en energiebesparing hiertoe een belangrijk instrument is. Daarnaast werd door verschillende landen aangegeven dat de energiedoelen in samenhang met elkaar moeten worden bezien. Diverse lidstaten – waaronder Nederland – herhaalden bovendien geen voorstander te zijn van bindende Europese doelstellingen voor energie-efficiëntie.

Verschillende lidstaten, inclusief Nederland, wezen voorts op het belang van een Europees monitorings- en berekeningssysteem. Enkele lidstaten pleitten bovendien voor een sectorale differentiatie. Ook werd benadrukt dat rekening gehouden moet worden met de uitgangspositie van lidstaten. Voorts onderstreepte een aantal landen, waaronder Nederland, dat lidstaten voldoende vrijheid moeten behouden om maatregelen zelf flexibel in te zetten en benadrukten enkele lidstaten dat nationale maatregelen het effectiefste zijn. Een aantal lidstaten benadrukte bovendien dat Europese maatregelen van ondersteunende, niet verplichtende aard dienen te zijn. Voorts beklemtoonden diverse lidstaten, waaronder Nederland, dat maatregelen op dit terrein kostenefficiënt moeten zijn.

Voorts spraken enkele lidstaten zich uit voor aanpassing van de energiebelastingsrichtlijn, met name ten behoeve van besparing in de non-ETS sector (Europees Emissiehandelssysteem) en gaf een aantal lidstaten aan dat financiering van energie-efficiëntie deel uit moet maken van de EU-begroting.

Op het terrein van hernieuwbare energie wezen diverse lidstaten op het belang van Europese samenwerking. Een aantal lidstaten gaf evenwel aan dat van harmonisatie van stimuleringsregimes geen sprake kan zijn. Voorts noemden enkele lidstaten het belang van onderzoek en innovatie.

Op basis van deze discussie en die in andere vakraden over Europa 2020 zal het Voorzitterschap een verslag opstellen dat zal voorliggen in de Voorjaarsraad (25 maart). De Voorjaarsraad doet vervolgens EU brede aanbevelingen die de lidstaten meenemen in hun nationale rapportages en actieplannen.

Diversen

Mededeling hernieuwbare energie

De Commissie gaf een korte presentatie over haar op 31 januari verschenen mededeling inzake hernieuwbare energie, waarin de hernieuwbare energiesector en de voortgang van de 20% hernieuwbare energiedoelstelling voor 2020 wordt beschreven. De Commissie gaf aan dat de doelstelling voor hernieuwbare energie waarschijnlijk gehaald zal worden en met de nationale actieplannen mogelijk zelfs meer bereikt kan worden.

Zuidelijke Corridor

De Commissie informeerde de Raad tot slot over de stand van zaken met betrekking tot de zuidelijke corridor. De Commissie riep concurrerende projecten binnen de zuidelijke corridor op om samen te werken. Enkele lidstaten benadrukten dat zowel de diversificatie van routes als bronnen van belang is en dat projecten financieel economisch steek moeten houden.

Naar boven